In Asselt, niet ver van Roermond, staat enigszins geïsoleerd het kleine St. Dionysiuskerkje, beter bekend als het Rozenkerkje. De geschiedenis van dit kerkje met kerkhof, pittorresk gelegen aan de Maasplassen, gaat ver terug en er gaan vele verhalen over het ontstaan ervan.
Het vroeg-Romaanse kerkje lag ooit strategisch langs de Maas, maar raakte daarvan afgesloten door de Maaskanalisatie in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Op een wat vooruitgeschoven punt van een zogenaamd middenterras staat hier inmiddels al vele eeuwen een kerkje. Het kerkje lijkt zich boven de omgeving te verheffen op een kunstmatige hoogte die uitsteekt in het winterbed van de Maas. Wellicht stond eerder op deze plaats ook al een gebouw. Over hoe deze situatie tot stand is gekomen, gaan veel verhalen. De hoogte zou zijn aangelegd voor een Romeins tolhuis. Later zouden de Franken hier een nederzetting hebben gebouwd met daarbij een kapel. Ook werden vermoedens uitgesproken over een vesting die door de Noormannen zou zijn aangelegd. Hoe het ook zij, het kerkje heeft een behoorlijke geschiedenis en van het feit dat hier al eeuwenlang is begraven, zijn nog aardig wat sporen te vinden. Tot op de dag van vandaag wordt het hoogste plateau rond het kerkje gebruikt als begraafplaats.
Geschiedenis
Het fraaie kerkje heeft een kern uit elfde eeuw en zou gebouwd zijn op de resten van een oude Frankische burcht die in 881 veroverd werd door de Noormannen. Wel zijn hier en daar nog sporen - zelfs in de muur van de kerk - van Romeins bouwmateriaal te vinden. De kerk werd gebouwd van lokaal gevonden maaskeien en her en der platte bakstenen en ander gebakken materiaal. De hoeken van de kerk werden afgewerkt met blokken kolenzandsteen (ook wel breuksteen genaamd) en stukken tufsteen. Kolenzandsteen werd in de middeleeuwen gewonnen in het Geuldal. Van oorsprong liep de weg aan de voorzijde van de toren langs waar ook de toren stond. Aan die zijde stonden waarschijnlijk ook enkele woningen, maar het water van de Maas eiste steeds meer grond op. Vooral bij hoog water was de situatie ernstig. Volgens sommige bronnen stortte de westtoren in 1515 in door een overstroming. Andere bronnen houden het op 1554. Omdat nieuwbouw op dezelfde plek niet mogelijk was, werd daarna aan de oostzijde een nieuwe toren gebouwd. Die toren droeg tot 1916 muurankers met daarin het jaartal 1555. Men gebruikte voor de toren baksteen, wat tot op de dag van vandaag een scherp contrast oplevert met het erachter gelegen schip en koor. Na de bouw van de toren zal ook de weg naar de oostzijde zijn verlegd. Dit alles leverde wel een unieke situatie op, want nu werd ook het koor verplaatst naar het westen en de toren stond in het oosten. De oriëntatie van dergelijke kerken is normaal precies andersom.
De relatie met de Asselterhof, nu een grote boerderij tegenover de kerk, staat niet helemaal vast. Hoorde de kerk bij de hof of stond ze er los van? Mogelijk gaat de geschiedenis van de Asselterhof terug op een zogenaamd koningshof uit de tijd van Karel de Grote. Pas uit de dertiende eeuw weten wie de eigendom had over de hof: adellijke families die zich heer van Asselt mochten noemen. Zo liet Willem van Vlodrop, erfvoogd van Roermond en drost van het ambt Montfort, in zijn testament eind vijftiende eeuw een bedrag na aan de kerk ter instandhouding ervan. In de eeuwen daarna was de hof in handen van talloze families, al dan niet eveneens verbonden aan het kasteel Hillenraad.
De ondergang?
In de zeventiende en achttiende eeuw vormde de regelmatig buiten zijn oevers tredende Maas voor grote problemen. In 1643, 1740 en 1799 waren de waterstanden zodanig dat kerk en kerkhof geheel onder water stonden. Het snelstromende water nam steeds ook wat van de grond mee waarop de kerk stond. Uit een notitie uit 1806 is bekend dat de toenmalige rector [1] van de kerk op het punt stond om de kerk af te laten breken. De toestemming was al verkregen. Uiteindelijk bleef het kerkje bestaan en werden telkens weer nieuwe maatregelen genomen om het water te keren. Nu was de bestuurlijke situatie in die tijd niet direct bevorderlijk. Vanaf 1716 behoorden Roermond en Swalmen, waaronder ook Asselt viel, tot de Oostenrijkse Nederlanden. In 1792 vielen de Fransen de Oostenrijkse Nederlanden binnen en die bepaalden vanaf dan het leven in Asselt. Na het vertrek van de Fransen stond Roermond en omgeving nog een jaar onder geallieerd bestuur, maar vanaf 1815 behoorde Asselt dan tot het Nederlandse koninkrijk. Vanaf 1830 werd het echter met de afscheiding van de zuidelijke provincies Belgisch. In 1839 kwamen Asselt en omgeving weer bij Nederland, terwijl bijvoorbeeld Roermond pas in 1867 bij Nederland kwam. Hoe het al die tijd met de kerk verging, is enigszins in het duister gehuld, maar in 1846 gaf koning Willem II toestemming om het vervallen kerkje te slopen teneinde een nieuwe kerk te bouwen. Ondanks dat het er even op leek dat het doek gevallen was voor het kerkje werd toch weer besloten tot herstel, waarbij ongetwijfeld ook de hoge keermuren behoord hebben.
Om het kerkje te beschermen tegen overstromingen was de hoogte waarop de kerk stond in de loop der tijd steeds verder voorzien van bakstenen keermuren. Het beschreven herstel had waarschijnlijk weinig effect, want met de inventarisatie voor de “Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst” werd de kerk te bouwvallig geacht om een plaats te krijgen op deze lijst.
Hernieuwde belangstelling
Ondanks dat het kerkje in slechte staat verkeerde, waren er mensen die het kerkje op waarde wisten te schatten. Zo nam de architect Van der Kloot Meijburg in 1912 een afbeelding op van de kerk in een boek over oude dorpskerken in Nederland. De toenmalige rector, Petrus Conraedts, legde in 1914 contact met de uit Roermond afkomstige architect Pierre Cuypers (1827-1921). Cuypers stond bijna aan het eind van zijn loopbaan die talloze nieuwbouwwerken en restauraties had opgeleverd. In 1915 werd Conraedts opgevolgd door rector Pinckers. Mogelijk dat toen al een start was gemaakt met de restauratie. Die restauratie werd zeer grondig voorbereid met fotografie, opmetingen en het vastleggen van de situatie op tekening. Het is goed dat dat gedaan is, want nadat Cuypers zijn restauratie had voltooid, was het kerkje sterk aangepast. Tussen 1916 en 1920 werd onder andere een nieuw koor toegevoegd aan de westzijde waarbij naar het schijnt de oude fundamenten zijn gebruikt. Links en rechts van het koor werden een sacristie en een kinderkapel toegevoegd. Door de twee toegevoegde traptorens kreeg de kerk, gelegen op een verhoging achter hoge keermuren, een kasteelachtige uitstraling. De ingang die altijd aan de noordzijde had, werd verplaatst naar de toren. De oude ingang werd dichtgemetseld en de bouwsporen uit voorgaande eeuwen werden grondig weggepoetst. De muren die lange tijd witgepleisterd waren geweest, werden geheel schoon gemaakt wat de kerk een geheel andere aanzien gaf.
Cuypers heeft bij toevoeging van materiaal waarschijnlijk ook Romeinse bouwmateriaal ingevoegd, wellicht op aangeven van Pinckers die het kerkje een meer romantische dan wel Romaans aanzicht wilde geven. Het Romeinse bouwmateriaal is mogelijk afkomstig van de eerder gesloopte Lambertuskerk in Swalmen. Het is bekend dat daar onder meer tegels van een hypocaust-systeem [2] in waren verwerkt. Al met al liepen de kosten voor het werk flink op waardoor het kerkbestuur zich voor de enorme taak gesteld zag om grote bedragen te vinden om het werk te financieren. Extra ingrepen van Cuypers hadden de kosten bijna verdubbeld. Hij verdedigde zijn ingrepen op eenvoudige wijze: het was nou eenmaal nodig en de toeristische waarde zou er alleen maar groter van worden. Uiteindelijk heeft het Rijk behoorlijk bijgedragen aan hetgeen particulieren al ter beschikking hadden gesteld. Uiteraard werd destijds ook het interieur volledig vernieuwd. Verschillende kunstenaars werkten daaraan mee. De kinderkapel werd voorzien van een beschildering door Henriette Willebeek Lemair (1889-1966). Verder verzorgde Joseph Lommen veel schilderingen in Romaanse stijl in andere gedeelten van de kerk. Dat het werk vele jaren in beslag nam, blijkt uit het feit dat kunstenaar Joep Nicolas in 1922 opdracht kreeg voor gebrandschilderde glas-in-lood ramen en wandschilderingen in de crypte die Cuypers onder het nieuwe koor had laten aanbrengen.
Het kerkhof
In hoeverre bij de restauratie een deel van het kerkhof verdwenen is, is niet opgetekend. De geschiedenis volgend, kan haast niet anders geconstateerd worden dat het kerkhof qua omvang flink heeft moeten inleveren. Helaas werd niet lang na de grote restauratie en aanbouw geconstateerd dat de grondkerende muur ter bescherming van de ringmuur en het kerkterras slecht was. Door overstromingen van de Maas was veel grond weggespoeld waardoor gevreesd werd voor de kerk en het kerkhof. In 1922 bleek zelfs de voet van de bij de restauratie nieuw aangebrachte ringmuur deels blootlag. In 1926 sloeg als gevolg van de hoge waterstand van de Maas grond weg van het kerkhof. De muur van het bovenste terras bleek een meter te laag. In mei 1930 werd door de heer Onnes, architect bij het Rijksbureau, een bezoek gebracht aan het kerkje om onderzoek te doen naar het watergeweld. Bij dat bezoek maakte hij ook enkele foto’s van het kerkje dat toen net omgeven werd door hoog water. Onnes constateerde dat de water- en grondkerende muren volkomen onvoldoende waren. Bij hoog water zou de hele boel volgens hem wel eens kunnen instorten. De oude kerkhofmuur zou dateren van 1717 en was daarna maar ten dele vernieuwd.
Verschillende overstromingen in 1920, 1924 en 1926 hadden de te ondiep gefundeerde keermuur beschadigd. Oorzaak van dit alles was het uitspoelen van de aangebrachte grond tegen de heuvel aan de kant van de Maas. In 1933 werd door Monumentenzorg in samenwerking met Rijkswaterstaat een plan opgesteld voor het herstel van de verschillende terrasmuren. In 1934 werd begonnen met de restauratie van de rest van het kerkje en de beschermende muren rondom. De directie van de restauratie lag bij het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Inmenging van de zijde van de pastoor werd niet op prijs gesteld, wat wel gebeurde zo blijkt uit een pittige briefwisseling uit 1935. De pastoor zou zelfs De Limburger Koerier op de hoogte hebben gesteld van zogenaamde misstanden bij de werkzaamheden. In april 1935 tikte het Bisdom de pastoor hiervoor op de vingers. De gehele restauratie zal ongetwijfeld zijn effect hebben gehad op de graven tegen de kerkmuur. In het bestek wordt zelfs gesproken van het ontgraven tot op een meter onder het oppervlak. Of daarbij stoffelijke resten zijn gevonden en verplaatst, is helaas niet opgetekend. Wel werd vermeld dat het kerkhof opnieuw beplant is omdat het door de werkzaamheden zeer wanordelijk was achtergelaten. In de dossiers is een nota aangetroffen van de aannemer P. Wijnands van in totaal 414 gulden waarvoor talloze rozenstruiken werden ‘aangeschaft, omgeplant en aangeplant’. Bovendien werd het kerkhof omgespit en gelijkgemaakt. Ook is mahonie aangeplant en nog eens 24 m3 grind uitgereden. Ook het ‘regelen van graven’ is opgenomen, maar wat dat precies betekende, wordt niet duidelijk. De werkzaamheden aan het kerkhof werden echter niet onder het toezicht van de rijksarchitect uitgevoerd, die zich dan ook hier niet verder mee bemoeide. Wel vroeg hij zich af waarom er 103 mandagen nodig waren om het kleine kerkhofje op orde te krijgen. Uit de hele correspondentie blijkt later dat het werk aan het kerkhof mondeling overeengekomen is. Feitelijk kunnen we aannemen, ook gezien het type en de aard van de grafmonumenten die er nu nog te vinden zijn, dat het kerkhof zijn huidige aanzicht verkreeg halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw. Een niet onbelangrijk onderdeel van de toenmalige herstelplannen was ook het wijzigen van de voorzijde met de zijopgangen die op het kerkje toeliepen. In plaats daarvan werd een rechte trap aangebracht die direct toegang gaf tot de kerk. Voor de ingang van de toren kon men links en recht het kerkhof betreden. De grootte van het kerkhof werd niet aangetast.
Archeologische opgravingen
In 1928 werd aan de overzijde van het kerkje een Frankisch grafveld aangegraven. De opgravingen vonden plaats onder leiding van professor J.H. Holwerda, directeur van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. De opgravingen waren gestart om aanvullende informatie te kunnen vinden over de Frankische nederzetting die hier ooit lag. Holwerda hoopte ook iets te kunnen vinden dat zou wijzen op de aanwezigheid van Noormannen op deze plaats. Rondom de kerk werden al snel resten bloot gelegd van bouwwerken. Nadat er ook aan de overkant van de weg bouwrestanten van een toren waren aangetroffen, kon de conclusie niet anders zijn dat dit een Frankische koningshof was. Anderen, waaronder de archivaris van Roermond mengden zich in de discussie over de vondsten en kwamen tot dezelfde conclusie. Na afronding van het onderzoek meende Holwerda dat hij met de vondst van diverse grachten en palissaden ook het Noormannenkamp had aangetoond. In later tijden zijn de bevindingen van Holwerda sterk bekritiseerd. Door grondsporen uit de ene sleuf te verbinden met grondsporen die elders gevonden waren met elkaar te verbinden, kwam Holwerda tot zelfbedachte structuren en vond hij wat hij graag wilde vinden. Inmiddels wordt, ondanks de vondst bij baggerwerkzaamheden van zwaarden die afkomstig zijn van Noormannen, aangenomen dat ter plekke geen Noormannenkamp heeft gelegen.
Hoe het verder verging met kerk en kerkhof
Een belangrijke gebeurtenis voor Asselt was de verheffing van de kapel tot parochiekerk in 1934. Dit werd uitbundig gevierd en daarmee kon Pinckers zich officieel pastoor noemen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef ook de kerk niet ongeschonden, zo meldde de pastoor na afloop van de oorlog aan Monumentenzorg. Het ging om lichte schade door granaatscherven. Een deur was beschadigd en ook was er enige schade aan het dak. Die is nadien afdoende hersteld. Bij een bezoek dat in 1950 werd gebracht door het Rijksbureau bleken er enkele leien los te liggen of waren verschoven. In 1970 werd het kerkje aangewezen als rijksmonument. Van het kerkhof worden drie grafkruisen vermeld. Rond diezelfde tijd werd steeds meer begraven op een nieuwe begraafplaats die ten noorden van Asselt langs de dijk was aangelegd. Hoewel er op het kerkhof nog incidenteel begraven wordt, vinden nu de meeste begrafenissen plaats op de nieuwe begraafplaats. Onder het bewind van pastoor Willems, zo getuigt een tekstplaat in het portaal van de kerk, is de kerk tussen 1986 en 2005 gerenoveerd. In 2012 zijn de keermuren van de kerk opgeknapt.
Het kerkhof vandaag de dag
Wie vandaag de dag een rondje over het kerkhof maakt, treft een klein kerkhof dat zich ter weerszijden van de kerk uitstrekt. In de drukte van de werkzaamheden aan de kerk in de vooroorlogse periode werd opgetekend dat op het kerkhof enkele kruisen staan en vooral stamrozen. Oude foto’s geven inderdaad aan dat er maar weinig grafmonumenten te vinden zijn. Het oudste grafkruis dat vandaag de dag nog gevonden kan worden op het kerkhof, is het hardstenen monument voor Jan Ruesen die stierf in 1558. De familienaam Ruesen, Rutsen, Reutzen, Rusen of Russen is geen onbekende in Asselt en omgeving.
In de linker muur, na binnenkomst van de kerk, is in de toren een oude steen ingemetseld met daarop een tekst in Gotisch schrift die mogelijk verwijst naar een graf uit het jaar 1559. Rechts van toren staat nog een hardstenen grafkruis uit de zeventiende eeuw met een tekst op voor en achterzijde. Hier liggen Willem Quitten (1615), Goerdt Quitten (1629) en Winnou Eiisen (1615) begraven. De eerst vermeldde overledene is op dezelfde dag overleden als diegene wiens naam vermeld is op de achterzijde. In de nabijheid van de oude ingang staat een wat hoger en meer uitgewerkt kruis met vermelding van een begraving in 1886. Bij de werkzaamheden die vanaf 1916 plaatsvonden, trof men ook nog verschillende sarcofagen aan ter plekke van waar de toren ooit gestaan. Bij het museum dat tegenover het kerkje ligt, vindt men in het pad nog enkele voorwerpen die lijken op kindersarcofagen. Duidelijker is het restant van een grafkruis dat hier ingegraven is tegen de muur.
Op het kerkhof treffen we verder met buxus afgeperkte velden met hard- of kunststenen kruisen in verschillende varianten. De meeste kruisen dateren van na 1930 op de eerder beschreven uitzonderingen na. Aan de linkerzijde van de toren ligt nog een ander opvallend grafmonument, niet in het laatst omdat hier een bijzondere familie begraven ligt. Het gaat om het graf van Herman graaf Wolff Metternich (1887 -1956), diens vrouw Amélie gravin von Schall Riaucour (1888-1917), hun schoonzoon Claude de Guerre (1910-1997) en hun derde dochter Eugénie De Guerre gravin Wolff Metternich (1923-2016). De graaf kwam in 1909 in bezit van kasteel Hillenraad. Niet alleen bemoeide de graaf zich met de verbouwing en aanpassing van het kerkje, ook liet het echtpaar het kasteel en de bijgebouwen ingrijpend veranderen. Net als op nagenoeg alle andere graven staat ook hier een kruis op het hoofdeind. Het is echter veel groter, de armen verbreden op de uiteinden en het kruis staat op een basement waarop het familiewapen van Wolff Metternich is uitgewerkt. Op het graf ligt een deksteen met daarop de namen van de hier begravenen.
Stamrozen en andere uitbundig bloeiende planten zijn nog steeds te vinden op het kerkhof. Hoewel er vaak gesproken wordt over een terrassenkerkhof zijn er alleen grafmonumenten te vinden op de bovenste laag. Er is wel sprake van meerdere terrassen, maar gezien de kans die de lagere terrassen lopen op overstroming is het niet aannemelijk dat daar ooit begraven is.
Literatuur:
- Leeuwen, A.J.C. van; De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratie-architect, Zwolle 1995
- Rutten, Felix en Gerh. Krekelberg; Geschiedenis van Asselt. Zijn monumentaal kerkje en folkloristische gebruiken (overdruk uit den Limburger Koerier), 1932
- Sassen, D.; Asselt. Zijn kerk, zijn museum en het slot Hillenraad, Maastricht 1928
- Ven, D.J. van der; Asselt aan de Maas. Kerk en kasteel, boerenheem en volksleven in een Limburgse heerlijkheid, Eindhoven 1943
Internet:
- Van Biesweerd tot Boeshei. Toponiemen in Swalmen en Asselt (geraadpleegd 1 juli 2018).
- H. Dionysius op Kerkgebouwen in Limburg (geraadpleegd 1 juli 2018)
Bronnen:
- Panddossier van het kerkje, gearchiveerd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 1915 – 1985
Noten:
[1] Een rector is een pastoor die leidinggeeft aan een rectoraat wat geldt als een voorloper van een parochie. Een apart gedeelte van een parochie met een eigen leiding.
[2] Een hypocaust-systeem of hypocaustum is een Romeins systeem van verwarming, dat bestaat uit een verhoogde vloer die van beneden wordt verwarmd door middel van een oven. De vloer rust op kleine bakstenen pijlertjes van ongeveer 60 cm hoog. Daardoor kan de warmte zich onder de vloer verspreiden.