P. A. de Génestet en B. ter Haar - Twee dominee-dichters uit de negentiende eeuw
In de tweede helft van de negentiende eeuw waren er veel ‘dominee-dichters’ actief, onder hen P.A. Genestet en B. ter Haar. Cornelis Paradijs (een pseudoniem van Frederik van Eeden) noemt ze in zijn Predikantenlied. Als één van de Tachtigers, een vernieuwde beweging binnen de Nederlandse literatuur, verzette Van Eeden zich tegen de ‘dominee-poëzie’ van onder meer deze twee dichters.
{seog:disable}Uit dat Predikantenlied de twee beginstrofen en de bezongen dominee-dichters Ter Haar en De Génestet.
Hoe gezegend in ons land
Is het vak van Predikant!-
Godes hand rust, buiten kijf,
Zichtbaar op dit vroom bedrijf!
Dichters maakt alleen de Heer,
Predikanten mint hij zeer:
Daarom neemt men, dat is klaar,
Zooveel dichters bij hen waar.
........
Blinkt de groote B. ter Haar,
niet in onze dichterschaar?
.........
Niet het laatste dient gelet
Op den grooten Génestet:
Wel was hij wat los van trant,
Maar toch bleef hij Predikant.
Hoezeer Ter Haar en De Génestet in hun tijd werden gewaardeerd om hun literaire werk, mag blijken uit de monumenten die verrezen op de toch al bijzondere begraafplaats van Rozendaal bij Arnhem. Leden van adellijke geslachten, bewoners van het kasteel, vonden hier hun laatste rustplaats in voor hen gebouwde mausolea. Menigeen, die het zich kon veroorloven hier domicilie te kiezen, koos vaak deze begraafplaats als laatste rustplaats. De grafmonumenten getuigen er van. Een groot aantal paaltjes zonder naam maken daarentegen duidelijk welke ondergeschikte positie degenen innamen van wie het graf van zo’n paaltje was voorzien. Onder hen veel oudgedienden van het kasteel. De tegenstelling in de dood is hier groot.
Petrus Augustus de Génestet (1829-1861)
Bij de dood van De Génestet in 1861 schrijft Ter Haar het gedicht Op het kerkhof te Roozendaal - Bij het graf van den vroeg ontslapen dichter P. A. de Génestet. Het is een vrij lang gedicht, waaruit de volgende strofe:
Hier in de schaâuw van lariks, beuk en linden,
In d’opgang naar der heuvlen kruin,
-Door de avondzon getint met wieglend licht en bruin-
Hier moest gij dan uw laatste rustplaats vinden!
Niet aan den voet van ’t blonde duin,
En ver van Haarlems’ bloemendreven,
Waar ’t eerste lied der min door U was aangeheven,
In Hollands rozentuin.
Op zevenjarige leeftijd werd Petrus Augustus de Génestet, geboren op 21 november 1829 in Amsterdam, wees. Zijn vader, die in 1833 overleed, heeft hij nauwelijks gekend. Zijn moeder overleed in 1836 aan tuberculose. Het was geen bijster gelukkig huwelijk. Aanvankelijk opgevangen door zijn grootmoeder in Breukelen, volgde hij daar lager onderwijs op de kostschool van N. Monné. Toen hij twaalf was, ging hij naar de kostschool van G. J. Kapteijn in Barneveld.
Amsterdam
Omdat hij het voortgezet onderwijs ging volgen in Amsterdam, verhuisde hij van Breukelen naar Amsterdam. In het gezin van de kunstschilder J. A. Kruseman, zijn oom en voogd die toen in Amsterdam woonde, werd hij liefdevol opgevangen. Kruseman werd bekend door het schilderen van portretten van adellijke personen en welgestelde burgers. Hij maakte onder andere het staatsieportret van koning Willem II. Met het behalen van het staatsexamen na het onderwijs op de Latijnsche School kon De Génestet beginnen met de theologiestudie aan het Athenaeum Illustre (voorloper van de Universiteit van Amsterdam) en het Remonstrants Seminarie. Tijdens het staatsexamen te Zwolle raakte De Génestet overigens helemaal de kluts kwijt. Door zenuwen overmand stootte hij de inktkoker om waardoor het schriftelijk werk, waarop hij zo gezwoegd had, totaal onleesbaar was geworden. Zijn radeloosheid werd opgemerkt door de rector van de Latijnsche scholen de heer H. Thiebout. Door hem werd De Génestet de zaal uitgeleid en samen wandelden zij in de tuin en spraken over allerlei onderwerpen. Onderwijl stelde de heer Thiebout hem allerlei vragen. Tot rust gekomen wilde De Génestet zich weer aan het examen zetten. Maar met een ‘niet meer nodig, ik weet wat ik weten wilde’, kreeg De Génestet te horen dat hij hiermee zijn examen had afgelegd.
Predikant
Na zijn studie werd De Génestet in augustus 1852 als predikant beroepen door de Remonstrantse kerk van Delft en in december van dat jaar door zijn leermeester Prof. Dr. Abraham des Amorie van der Hoeven in het ambt bevestigd. Een aantal jaren eerder, in de zomer van 1843, had hij in Bloemendaal de familie Bienfait leren kennen. De familie woonde daar op het landgoed “Welgelegen”. Dit bleef niet zonder gevolgen, want tussen De Génestet en de dochter des huizes Henriette Elisabeth Jacqueline bloeide de liefde op die zou leiden tot hun huwelijk in september 1852. Het huwelijk werd ingezegend in de kerk van Bloemendaal. Het echtpaar kreeg drie dochters en één zoon.
Donkere wolken pakten zich in 1859 echter samen boven het jonge gezin. Kort na de geboorte van hun zoontje Peter werd Henriëtte ziek en overleed op 20 november ten gevolge van tuberculose, een dag voor de dertigste verjaardag van De Génestet. Kort daarop legde De Génestet zijn ambt neer om de zorg voor zijn kinderen op zich te nemen zoals hij tevoren met zijn vrouw voor haar sterven had overlegd. Ook de kleine Peter overleed en werd op 14 januari 1860 bij zijn moeder begraven. Toch al niet sterk, kreeg De Génestets gezondheid een geweldige knauw van wat hem in het overlijden van zijn echtgenote en zijn kleine zoon was overkomen.
Dichter
Moest hij op aanraden van zijn artsen het preken staken, het dichten bleef doorgaan. Al tijdens zijn schoolperiode schreef De Génestet gedichten, die hij onder andere in almanakken publiceerde. De studie der theologie aan Athenaeum en Seminarie konden hem minder boeien dan letterkunde en poëzie al rondde hij die studie af om predikant te kunnen worden. Het geven van voordrachten en het leveren van bijdragen voor verschillende jaarboeken en almanakken had zijn voorkeur. Zijn eerste bundel gedichten gaf hij uit in december 1851 en noemde hij Eerste gedichten. In 1861 verscheen Leekedichtjens, waarin De Génestet zich ook uitte wat zijn geloofstwijfel betrof. In het gedicht Peinzensmoe proeven we die twijfel, maar ook zijn wil vast te houden aan zijn geloof. Uit dat gedicht de eerste en de laatste strofe:
Daar is geen Priester,
Die Hem verklaart!
In raads’len wandelt
de mensch op aard.
--------------------------
Er is geen Priester,
Die U verklaart.
Doch U zoekt niemand
Vergeefs op aard!
In de kerkelijke en theologische strijd om de rechte leer van die dagen bepaalde hij zijn plaats met het korte gedicht:
Zet ze uit de kerk, dus roept ge luid.
Zet liever gij uw kerk wat uit.
In 1861 verscheen ook de bundel Laatste der Eerste, een verzameling gedichten, die hij in de loop van de tijd had geschreven. Er waren plannen voor omvangrijk literair werk, waarover hij sprak met zijn vriend Conrad Busken Huet. Het zou er niet meer van komen. Evenmin van een huwelijk met de ongetrouwde zuster van zijn overleden vrouw. Zijn gezondheid, die begon met een keelziekte, ging zienderogen achteruit en op 2 juli 1861 overleed hij in Roozendaal in het buitenhuis van zijn schoonmoeder. Op vrijdag 5 juli werd hij begraven op de begraafplaats van Roozendaal. Een jaar later verrees het monument, ontworpen door de kunstenaar H. M. van Elven. Het monument heeft het profiel van een kerk of kapel en is overduidelijk een verwijzing naar het kerkelijk leven van De Génestet. De bekroning in de vorm van een drietal bloemfiguren heeft daarentegen niets kerkelijks. Op de voorzijde van het gedenkteken de naam P. A. DE GÉNESTET. Op de achterzijde Aan den geliefden dichter, Zijne dankbare vrienden. Op de steen, die het graf bedekt, FIAT VOLUNTAS (Uw wil geschiede). In het ‘Uw wil geschiede’ spreekt toch, meer dan twijfel, een zich gelovig overgeven.
Bernard ter Haar (1806-1880)
Bernard ter Haar was één van de negen kinderen van het echtpaar Ter Haar-Hamming. Hij werd geboren op 13 juni 1806 in Amsterdam. Vader Barend ter Haar (1766-1828) was de oprichter van de firma Ter Haar & Cie, een handel in wollen en katoenen garens aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam. De familie woonde aan de Keizersgracht en verbleef in de zomer op hun buiten te Bathmen (Ov). Zijn moeder Johanna Judith Hamming was dochter van de schout van Arnhem. Het echtpaar Ter Haar-Hamming ligt begraven op de Lutherse begraafplaats te Muiderberg.
Studie
Na onderwijs te hebben genoten op de Franse en Latijnse school schreef Bernard ter Haar zich in 1823 in als student in de letteren en de theologie aan het Amsterdams Atheneum, waar hij onder andere de colleges volgde van de hoogleraren W. A. Hengel (theologie) en D. J. van Lennep (letteren). In 1827 werd professor Van Hengel te Leiden benoemd. Nu volgde Ter Haar, die zich op 8 juni 1826 had laten inschrijven in Leiden, daar de colleges van zijn oude leermeester. In 1829 slaagde hij voor het doctoraal examen in de theologie.
Predikant
Al spoedig na dit examen volgde het proponentsexamen en werd hij toegelaten tot de Evangeliebediening in de Nederlandse Hervormde kerk. Een beroep volgde al snel en in mei 1830 deed hij intrede in Eemnes. In augustus van dat jaar trouwde hij in Den Haag met Johanna Maria van Woudenberg, dochter van een predikant. Na Eemnes volgden de kerkelijke gemeenten van Vlaardingen, Arnhem, Leiden en Amsterdam. Van een promotie tot doctor in de theologie kwam het niet meer, al had hij al wel een keuze voor een onderwerp gemaakt. Het negatief advies van zijn promotor met betrekking tot het onderwerp en het gemeentewerk dat op hem afkwam, waren hiervan de oorzaak. Op 2 februari 1839 werd hem in Leiden het doctoraat honoris causa verleend. Men zag wel in dat door zijn publicaties Ter Haar de bul ruimschoots verdiende.
Hoogleraar
In 1854 volgde een benoeming tot hoogleraar in Utrecht in de vakken Kerkgeschiedenis, Ethiek en Inleiding op het Nieuwe Testament. Op 17 december 1874 legde hij zijn hoogleraarsambt neer. Het was hem door een hinderlijke borstkwaal, die gepaard ging met hevig hoesten, niet meer mogelijk colleges te geven en te preken.
“Refugium”
Als emeritus-hoogleraar trok Ter Haar zich terug in zijn villa “Refugium” te Velp. Inmiddels was Ter Haar voor de tweede maal weduwnaar geworden. In 1851 was Johanna Maria van Woudenberg, met wie hij in 1830 in het huwelijk trad, overleden. In 1854 hertrouwde hij met Helena Elisabeth Roering, die hem op 8 maart 1874 ontviel. Op 19 november 1880 overleed Ter Haar en werd begraven op het kerkhof van Roozendaal, dat hij reeds bezongen had ter gelegenheid van de dood van De Génestet. Ter Haar was geen typische vakgeleerde, maar zeker op het gebied van de kerkgeschiedenis is hij heel productief geweest. Terwijl de richtingenstrijd in de hervormde kerk steeds scherper werd, liet Ter Haar zich kennen als een bemiddelend man. Waarschijnlijk heeft hij zich het meest verwant gevoeld aan de ethisch-irenische richting van een Daniël Chantepie de la Saussaye en een Nicolaas Beets. Deze stroming was een duidelijke reactie op het opgekomen modernisme in de theologie.
Aprilbeweging van 1853
In de kerkgeschiedenis heeft hij zelf ook een rol gespeeld. Toen in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie werd heringevoerd, leidde dit tot grote opschudding onder de protestanten. Een aantal passages in de pauselijke aankondiging van deze herinvoering werden als zeer krenkend ervaren door het protestants volksdeel. Het leidde tot de zogenaamde Aprilbeweging van 1853. Bij het bezoek van Koning Willem III aan Amsterdam in dat jaar bood een deputatie van een aantal kerkenraden de koning een adres aan voorzien van 53.000 handtekeningen. Ter Haar, die het adres had opgesteld, leidde daarom én in zijn hoedanigheid als hervormd predikant te Amsterdam de deputatie en voerde het woord. De beantwoording door de koning zinde het kabinet Thorbecke allerminst en leidde uiteindelijk tot ontslag van Thorbecke en diens kabinet, waar het overigens de adressanten niet om begonnen was.
Dichter
Naast veel proza met zijn De Geschiedenis der Kerkhervorming in Tafereelen als standaardwerk heeft Ter Haar vooral als dichter naam gemaakt. Al op jonge leeftijd openbaarde zich de drang om verzen te maken. De grote belezenheid en de letterkundige smaak van zijn moeder zal daar niet weinig aan hebben bijgedragen. Het bracht hem in aanraking met de klassieken als Vondel én met Van Alphen en Feith. Hij bewonderde Bilderdijk en Goethe en dweepte met Tollens en Schiller. Regelmatig verkeerde Bernhard ter Haar in de provincie Gelderland, waar zijn moeder vandaan kwam. Het verklaart waarom de natuur in al zijn schakeringen in de gedichten van Ter Haar zo’n voorname plaats is gaan innemen. Ter Haar was in staat beeldend te beschrijven wat hij voor zich zag, maar een zekere langdradigheid en een neiging tot breedsprakigheid kunnen hem niet worden ontzegd. Veel van zijn gedichten zijn gebundeld en vonden in zijn tijd een goed onthaal. Om een aantal dichtwerken werd hij zeer geroemd, zoals om zijn Johannes en Theagenes, een legende uit de vroeg-christelijke kerk. Geroemd werd hij om zijn Huibert en Klaartje, het arme vrome echtpaar met een grote kinderschare, dat voor het dilemma kwam te staan één der kinderen af te staan aan een edelman, wiens huwelijk kinderloos was gebleven. Het zou het einde betekenen van hun armoe. De rijke edelman deed die belofte. Maar uiteindelijk wilden ze, ondanks hun armoe, geen van de kinderen missen. Ook zijn dichtwerk De Sint Paulus Rots, het verhaal over de schipbreuk van het barkschip Jan Hendrik, dat plaats vond in 1845, viel een goed onthaal ten deel. In zijn gedicht Aan een apostel des ongeloofs stelde de theoloog Ter Haar zich op tegen het modernisme van de Duitse theoloog David Friedrich Strauss (1808-1874).
Medewerker aan de liederenschat der kerk
In 1807 waren aan de 150 psalmen een aantal gezangen toegevoegd. Deze Evangelische gezangen zouden moeten worden uitgebreid met een vervolgbundel naar de mening van de Synode van de Hervormde Kerk. De opdracht kwam in 1847. Het wilde echter niet erg vlotten, totdat in 1860 Ter Haar en Beets werden toegevoegd aan de commissie, die de opdracht gekregen had. In 1862 kon er een ontwerp worden aangeboden aan de Synode. Dat ontwerp werd in 1866 aanvaard. In de hervormde psalmen- en gezangenbundel van 1938 treffen we een aantal liederen van Ter Haar aan onder de noemer ‘Natuur en Jaargetijden’. Het zijn de gezangen 285, 286, 289 en 290. We vinden in de jongste liedboeken van de kerk (1973 en 2013) van die liederen echter niets meer terug. Naast genoemde liederen heeft Ter Haar ook een aantal uit het Duits vertaald, waaronder enkele liederen van Paul Gerhardt (1607- 1676). Slechts één daarvan staat nog in het jongste liedboek van de kerken (2013). Het is lied 904: ‘Beveel gerust uw wegen’ van de dichter Paul Gerhardt.
Onderscheidingen
Ter Haar ontving enkele hoge onderscheidingen voor zijn verdiensten. In 1849 werd hij ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1875 werd hem de onderscheiding Commandeur in de Orde van de Eikenkroon verleend door Koning Willem III als groothertog van Luxemburg. Vrienden en vereerders hebben in 1892 als huldeblijk zorg gedragen voor een monument op zijn graf. Het neoclassicistische gedenkteken, bekroond met een gestileerde palmet, toont aan de voorzijde in reliëf de beeltenis van Ter Haar. Aan de voorzijde van het monument de tekst ‘Hulde aan Bernard ter Haar van vrienden en vereerders 1982’. Het gelede monument is opgebouwd uit een centrale kolom met op de hoeken zuilen die worden bekroond met een asurn met een rouwdoek. Verder wordt het monument gesierd met diverse typische doodsymbolen als gestileerde rouwkransen en toortsen.
Bronnen Petrus Augustus de Génestet:
- Levensschets van P.A. de Génestet in Jaarboek Maatschappij der Nederlandsche Letteren 1862
- Digitale bibliotheek van de Nederlandse Letteren – diverse biografiën
Bronnen Bernhard ter Haar:
- Biografisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland Deel 3
- Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek Deel 2
- De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795 Dr. A. J. Rasker Kok Kampen 1974