* Smilde 1 januari 1881 - † Laren 16 november 1932
In een streng joods gezin werd Carolina Lea de Haan als derde kind van Izak de Haan, een orthodox godsdienstleraar, en Betje Rubens geboren. Het gezin zou uiteindelijk 16 kinderen tellen. Ze was de zuster van de latere schrijver Jacob Israël de Haan (31 december 1881 - 30 juni 1924) die wegens zijn provocerend pro-Arabisch gedrag tijdens zijn verblijf in Palestina door zionisten werd vermoord. De familie verhuisde in 1885 naar Zaandam waar Carry de mulo bezocht en vanaf 1895 aan de Normaalschool een opleiding tot onderwijzeres volgde. Na haar afstuderen gaf ze, beginnende in oktober 1900, gedurende 3 jaar les in Amsterdam.
Op 6 januari 1904 trouwde Carolina met de journalist/schrijver Kees van Bruggen en vertrok naar Sumatra in Nederlands Indië. Zijn benoeming aldaar tot hoofdredacteur van de Deli Courant leek een goede oplossing om een schandaal uit de weg te gaan dat was ontstaan doordat Kees van Bruggen voor Carry zijn vrouw had verlaten. Carry schreef voor de Deli Courant recensies en columns (Brieven van May). Het eerste artikel dat ze voor deze krant schreef, Aankomst in Indië, viel niet in goede aarde omdat men meende dat het autobiografisch was. Het paar gaf de kleine Europese gemeenschap herhaaldelijk aanleiding tot aanstoot en discussie; ze voelden zich er niet op hun gemak. Hun dochter Mop werd er in 1905 geboren. Uiteindelijk keerden ze in 1907 terug naar Amsterdam waar ze eerst in de Valeriusstraat woonden en later het huis Van Baerlestraat 48 boven betrokken. Hun tweede kind, zoon Kees, kwam in 1908. Het huwelijk was echter niet gelukkig. Met haar novellenbundel In de schaduw, waarin ze op haar kinderjaren terugblikt, debuteerde ze in 1907. Dit werd in 1909 gevolgd door Goenong-Djatti en Een badreisje in de tropen, een omzien naar haar Indische jaren.
Haar eerste boeken publiceerde ze onder Carry van Bruggen-de Haan dat ze later wijzigde in Carry van Bruggen. Ook gebruikte ze het pseudoniem Justine Abbing. Ze had in 1913 kennisgemaakt met de vijftien jaar oudere schrijver Frans Coenen waarmee ze een heftige buitenhuwelijkse relatie kreeg. In 1914 gingen Kees van Bruggen en Carry uit elkaar; met haar twee kinderen betrok ze een boerderij aan de Engweg in Laren. De echtscheiding werd op 24 februari 1917 uitgesproken.
In 1915 werd Een coquette vrouw geschreven dat over haar huwelijk en scheiding handelt. In het algemeen schreef ze veel autobiografisch werk waarin vooral een beeld van haar jeugd en het joodse milieu geschetst wordt. Geheel anders van genre is haar filosofische Prometheus. Dit werk dat in 1919 uitkwam, gaat uitvoerig in op de ontwikkeling van het individualisme in de literatuur waarin levens- en doodsdrift een belangrijke rol spelen. Het had geen enkel succes. Na een paar jaar werden de boeken tot pakpapier verwerkt. Toch volgde in 1944, lang na haar dood, een herdruk. Het huwelijk met haar overbuurman, de eenentwintig jaar oudere kunsthistoricus dr. Aart Pit werd op 20 juli 1920 gesloten. Dit huwelijk bleek wel gelukkig te zijn. Ze verhuisde naar zijn woning De Veldmuis aan de Engweg 13 maar bleef schrijven onder de naam Carry van Bruggen. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde kende haar in 1922 voor Het huisje aan de sloot de Haagsche Post-prijs toe. In 1925 schreef ze Hedendaags fetischisme waarin ze de grondgedachten van Prometheus verder uitwerkt. Evenals Prometheus werd ook dit boek slecht ontvangen. Heel haar leven is een opeenvolging van succes en afwijzing geweest, zowel faam als afkeer was haar deel. Populair was weer haar van 1921 tot 1926 voor het Algemeen Handelsblad geschreven rubriek Van het Platteland, in de volksmond 'Plattelandjes' genoemd. In misschien wel haar beste roman, Eva, (1927) kijkt ze nogeens terug op haar jeugd en haar mislukte huwelijk. Bovendien verwerkt ze in dit boek de moord op haar broer.
Tijdens een voordracht in Bussum op 3 april 1928 stortte ze in waarna ze gedurende de laatste vier jaar van haar leven regelmatig in psychiatrische inrichtingen verbleef voor behandeling tegen depressiviteit. Alhoewel ze aan het gebruik van een grote hoeveelheid slaapmiddel gewend was raakte ze in november 1932 door een overdosis in coma waarbij ze na enkele dagen ook nog een longontsteking opdeed. Zonder bij kennis te zijn geweest overleed ze een week later, 16 november 1932. Er bestaan twijfels of hier sprake was van zelfmoord; algemeen wordt dit wel aangenomen.
Op 19 november 1932, een herfstige dag, werd Carry van Bruggen op de Algemene begraafplaats in Laren, graf 9 E, begraven. Geen enkel bloemstuk dekte de baar, slechts een zwart kleed was over de kist gedrapeerd wat na de ter aarde bestelling over het graf werd gelegd.
De steen op haar graf verkeert anno 2003 in deplorabele toestand. Over de breedte is de steen gebroken, het geheel wordt door vele haarscheuren, oneffenheden in het oppervlak en ondeskundige reparaties ontsierd.
In een plantsoentje aan de Wilhelmina Druckerstraat in Zaandam is ter herinnering aan Carry van Bruggen een bronzen boekenkastje van Helen Frik geplaatst. Carry's werken zijn daarin prominent aanwezig.
Literatuur
- M. de Haan: Carry van Bruggen, mijn zuster (1959)
- M.-A. Jacobs: Carry van Bruggen. Haar leven en literaire werk (1962)
- Ruth Wolf: Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen (1980)
- H.J.M.F. Lodewick e.a.: Literatuur Geschiedenis & bloemlezing, deel 2 (1982)
- W. Otterspeer: Haan, Carolina Lea de (1881-1932) - Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 2 (1985)