* Bussum 12 oktober 1925 - † Hilversum 23 maart 1991
Fons Jansen werd geboren in Bussum op 12 oktober 1925. Hij kreeg de namen Alphonsus Paulus Johannes Maria mee. Die voornamen duiden al op zijn achtergrond, een rooms-katholieke familie. Volgens het Biografische Woordenboek was Fons Jansen het vierde kind van Alphonsus Maria Fredericus Jansen en Katharina Maria Geis. Andere bronnen spreken echter maar over drie kinderen en dat kan kloppen want twee kinderen stierven reeds op zeer jonge leeftijd. Hoe dan ook, zijn ouders waren beiden zeer muzikaal, zijn vader als cellist en zijn moeder als concertpianiste. Zijn vader verdiende het brood als solocellist bij het Concertgebouworkest. Na een meningsverschil met de bekende dirigent Mengelberg kon cellist Jansen vertrekken. Fons’ vader vond een baan bij een bank, waar hij de rest van zijn leven gewerkt heeft.
Fons kreeg een strenge rooms-katholieke opvoeding, waarin hem een sterk besef van (katholieke) waarden en normen werd bijgebracht. Zijn jeugd was niet gelukkig. Zijn moeder raakte na de geboorte van het jongste kind in een niet te bestrijden depressie. Fons was toen 1 jaar oud. Voor de rest van haar leven bleef zijn moeder in een psychiatrische inrichting.
De lange weg naar het toneel
Door zijn vader kwam Fons al op jonge leeftijd in aanraking met opera's, operettes, concerten, toneel, revue, cabaret en film. Op het door de Jezuïeten geleide Ignatiuscollege in Amsterdam toonde hij zich onzeker en werd hiermee gepest. Maar door grappen, anekdotes en verhalen te vertellen zette hij zich hier overheen. Onbewust was hij al bezig met zijn 'opleiding'. Op school was er ook aandacht voor toneelspel en muziek, iets waarin hij veel afleiding vond.
In 1944 behaalde Fons het diploma HBS-B, maar hij wilde niet verder leren. Gezien de omstandigheden moest hij onderduiken om aan de Arbeitzeinsatz te ontkomen. Na de oorlog kwam Fons als nieuwslezer terecht bij de Radio Nieuwsdienst van het Algemeen Nederlands Persbureau. Al snel werd hij echter opgeroepen om zijn dienstplicht te vervullen. Hij volgde daartoe de officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Ondertussen bleef hij, dankzij speciaal verlof, gedurende de helft van de week als nieuwslezer bij de Radio Nieuwsdienst werken. In 1947 behoorde Fons tevens tot de medeoprichters van het blad G3, wat staat voor "Goede Geestgemeenschap in Leger en Luchtmacht". Dit kritische opinieblad was eigenlijk alleen bestemd voor militairen, maar werd ook daarbuiten populair. Door zijn bijdrage aan G3 werd Fons allengs een (kritisch) schrijver, die door zijn duidelijke taal meehielp aan het emancipatieproces van de katholieken. In 1948 werd Fons als 2e-luitenant uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hier was hij ook betrokken bij omroepwerk voor een station dat uitzond voor de Nederlandse militairen. Fons is nimmer betrokken geweest bij gevechtshandelingen, maar hij had waarschijnlijk wel een goede kijk op de situatie in Nederlands-Indië. Dat deze tijd indruk op hem gemaakt moet hebben, komt ondermeer tot uiting in het militarisme dat later in zijn theaterprogramma's nog vaak zou langskomen.
In mei 1950 kwam Fons uit dienst en pakte hij de draad weer op als medewerker bij G3 en als nieuwslezer bij de Radio Nieuwsdienst. Hij ging terug naar Hilversum, waar hij voor zijn diensttijd ook al woonde. Op 22 november 1950 trad hij in het huwelijk met Cecilia Maria Theresia Verkleij (1924-2015). Uit dit huwelijk werden drie zoons en één dochter geboren.
Zijn baan bij de Radio Nieuwsdienst verruilde hij in 1954 voor die van gespreksleider bij het katholiek vormingscentrum voor de landmacht 'Waalheuvel' in Ubbergen. Door de wijze van werken en onder invloed van de vernieuwende filosoof Luud Stallaert, die de gespreksleiders lessen in wijsbegeerte gaf, begon Fons sterk te twijfelen aan geloof en kerk. Samen met Stallaert schreef hij enkele boeken over zijn gevoelens hierover. Het eerste boek droeg de titel Onze honger naar oprechtheid (1958) wat wel aangaf hoe Fons zich bezig hield met zijn dilemma. Tussen 1950 en 1963 publiceerde hij zelfstandig nog een zevental boeken over liefde, huwelijk en seksuele voorlichting. Naar aanleiding van zijn publicaties hield Fons ook lezingen in het land. Gaandeweg werden deze komischer, en de respons - de lach - inspireerde hem om niet meer voor te lezen, maar de teksten uit het hoofd te leren. Op 13 april 1962 had hij voor een lezing voor 150 verpleegsters in Heerlen een soort van cabaret voorbereid, maar erg goed verliep dat niet direct. Het was wel een richting die hij verder zou inslaan.
Omschakeling
Ondertussen raakte Fons langzamerhand moe van almaar nieuwe groepen militairen, met almaar dezelfde eigentijdse vragen. In een katholiek vormingscentrum kon je daarmee geen kant op en Fons raakte daardoor in een crisis. In 1960 ging hij werken bij de Radio Nederland Wereldomroep. Hier ontmoette hij Michel Plemper, een collega die in de jaren daarna een belangrijke rol zou spelen bij de vorming van Jansens carrière. Michel Plemper speelde piano en had een geluidsinstallatie. Bovendien had hij een auto. Fons vroeg Plemper na enige tijd of hij mee wilde doen aan een experiment. Hij had bedacht dat de lezingen die hij nog steeds gaf, zich uitstekend leenden voor cabaret en daarbij kon hij Plemper goed gebruiken. Plemper werd de technicus, pianist en chauffeur, die het Fons mogelijk maakte het land in te trekken. Samen met Hans Scheltema, een andere collega van de Wereldomroep, werden in korte tijd een aantal teksten van Fons op muziek gezet. Op 6 mei 1962 ging de eerste voorstelling van 'De Lachende Kerk' van start. Een ecclesiagroep [1] in Eindhoven had die avond een spreker besteld, maar kreeg in plaats daarvan een cabaretprogramma (in opbouw) voorgeschoteld. De voorstelling werd enthousiast ontvangen en er volgden nog veel meer voorstellingen.
De stap naar een groter en gemêleerder publiek maakte Fons via het maandblad G3. In ruil voor reclame huurde het blad de zaal. De toeschouwers kwamen uit het abonneebestand van het blad. Plemper deed het voorbereidende werk en de administratie van G3 verzorgde de uitnodigingen. Daarnaast verkocht Plemper in de pauze deeltjes uit een boekenreeks, de zogenaamde Kernserie. De formule sloeg aan.
In december 1963 bezocht een collega van Jansen en Plemper de openbare voorstelling van 'De Lachende Kerk' in Tilburg. Deze Lou Veltmeijer had een bedrijfje, "Lumen" genaamd. Met dit bedrijfje beschikte Veltmeijer over een grote hoeveelheid adressen met potentiële klanten voor een voorstelling. Dit was het begin van wat een meer professionele samenwerking zou gaan worden.
Al die tijd bleven Jansen en Plemper nog gewoon werken bij de Wereldomroep. De leiding was tolerant en liet de medewerkers begaan. Andere collega's waren altijd bereid om avond- of nachtdiensten over te nemen of te ruilen. In het programma van 'De Lachende Kerk', kreeg Jansens gevecht vóór humanisering van de kerk en tegen de neurotisering van het kerkvolk definitief vorm. Dat hij succes had met zijn programma kwam ook voort uit de na het Tweede Vaticaans Concilie [2] ontstane kerkcrisis in Nederland.
Het aantal optredens nam steeds meer toe en Fons besloot in 1964 ontslag te nemen bij de Wereldomroep. Hij stortte zich daarmee niet in een ongewis avontuur want hij trad, samen met Plemper, meteen in loondienst bij impresariaat "Lumen". Dit impresariaat was op 3 juni 1964 opgericht door Veldmeijer. Aanleiding tot deze stap was een voorstelling voor de medewerkers van de KRO. Na afloop van de voorstelling contracteerde Carel Enkelaar namens de KRO Jansen en Plemper voor 80 voorstellingen in het land bij het 40-jarig jubileum van de KRO. Enkelaar was destijds directeur bij de Nederlandse Televisie Stichting. Dit was het startsein voor een herbezinning.
De boodschap van De lachende kerk was helder: twijfelen is toegestaan. Het zat Jansen mee, want zijn publiek, dat net als hij was opgevoed met de boodschap dat twijfelen een zonde was, haalde opgelucht adem en uitte zijn frustratie in de vorm van daverend gelach. Fons was geen 'harde' cabaretier, maar meer een observator. Hij wilde aantonen hoe belachelijk het instituut 'Kerk' op bepaalde gebieden was en hoe dat instituut een hele generatie in verwarring had gebracht. Het programma zat vol met woordspelingen en grappen. Maar Jansen was meer dan een moppentapper. Hij was een strijder tegen de psychische terreur van de katholieke moraal zoals hij die had ondervonden en wilde zorgen dat een volgende generatie die zou worden bespaard.
In november 1965, bij de laatste en 447ste voorstelling van De Lachende Kerk nam Plemper afscheid van het toneel. Plemper ging terug naar de Wereldomroep. Hij zag voor zichzelf geen rol meer weggelegd nu Fons 'professioneel' was geworden en ook de begeleiding veranderde. Jansen ging verder het land in met zijn tweede programma. Dit programma Hoe meer zielen, ging ook over de kerk maar was wijder van opzet. In zijn volgende programma, dat hij in 1968 bracht, verliet hij dit thema. 3 x Andermaal ging over gezin en school en leverde een aantal klassiek geworden conferences op, zoals 'De schooljongen' en 'Mensen en stemmen'. Het vierde programma, Kwartetten, haalde tussen 1971 en 1975 maar liefst 644 voorstellingen.
Fons Jansen had ook zo zijn beperkingen. Er werd over Jansen gezegd dat tijdens zijn conferences te merken was dat hij werkte met een kaartsysteem. Hij had inderdaad voor zijn teksten een rubricering van allerlei ingevingen. Zo is 'De kolonel' een vrij willekeurige opsomming van legergrappen. Maar in andere gevallen was het bijvoorbeeld juist de manier van spreken en allerlei uitdrukkingen die hij verwerkte in zijn conferences, dat er op wijst dat hij ook buiten zijn kaartsysteem kon werken. De techniek van het aan elkaar praten van grappen heeft hij nooit goed onder de knie gekregen, maar Fons was zich van zijn beperktheden bewust. Hij somde in het openbaar zonder terughoudendheid op wat hij miste: de techniek van Wim Kan, de moed van Freek de Jonge en de veelzijdigheid van Herman van Veen. Al met al zat Fons hier niet mee. Hij had geen last van jaloezie en wilde ook geen wedijver met andere cabaretiers. Dat hij niet herkend werd op straat, vond hij alleen maar prettig.
Terwijl zijn optredens iedere avond uitverkocht waren, meed hij de televisie. Pas na zijn afscheid van het theater werden zijn shows uitgezonden op televisie.
Verdieping
In de jaren zeventig legde Fons zich ook toe op zijn liefde voor klassieke muziek. In Ongewoon recital (1973-1974) en Kleintje Kunst (1976-1977) met actrice Henny Orri, uitte zich deze liefde. Maar zijn echte gevoelige en diepste liedjes voerde hij niet uit. Ook op toneel durfde hij niet te zeggen wat hem echt bezig hield. Na een groepstherapie kwam Jansen in 1975 met zijn vijfde programma, Fons Jansen 5. Hierin zette hij duidelijk een andere toon: venijnig en scherp. Zo ging hij in op de wijze waarop Nederland met zijn overzeese gebiedsdelen omging. Ook de KVP (de voorloper van het CDA dat in 1980 werd opgericht) nam hij flink op de hak, net als de kerk. Een ander thema dat een grotere rol speelde was de dood, wat ook in zijn daaropvolgende programma duidelijk werd. Zullen we handhaven dat Fons vanaf 1980 bracht zat vol maatschappij- en zelfkritiek. Hij vermoedde dat het zijn laatste theaterprogramma zou worden, en dat vermoeden bleek juist. In 1984 gaf hij zijn laatste voorstelling in theater 't Spant in Bussum.
Nu gaf Jansen zich ook weer meer over aan het schrijverschap en hij hield weer lezingen. Het schrijven was hem altijd dierbaar gebleven, zo bleek uit een interview dat het NRC Handelsblad op 22 december 1988 publiceerde. Fons verdiepte zich ook in Indiase filosofen als Bhagwan en Krishnamurti. Hij werkte nieuwe gedachten uit en stuurde die naar zijn vriendin Ricky Mullenders, die hij had leren kennen toen hij bij het vormingscentrum de Waalheuvel werkte. Met haar had hij een verhouding. Hoewel zijn vrouw hiervan op de hoogte was, is de verhouding voor de buitenwereld geheim gebleven, tot na zijn dood. Het bericht dat hij ongeneeslijk ziek was, kon Fons vrij snel verwerken omdat hij al zoveel met dood bezig was geweest in zijn schrijven en in zijn programma's. Ondanks zijn twijfel aan de kerk is Fons Jansen nooit een ongelovige geworden: hij was nieuwsgierig naar wat er zou komen na zijn dood en wat God betreft: hij vond dat God aan zet was. Hij was klaar met Hem. Op 23 maart 1991 overleed Jansen, 65 jaar oud, in Hilversum. Zijn lichaam werd op de dag van de begrafenis overgebracht naar de ‘Singer Concertzaal’ in Laren. Terwijl de vele genodigden binnen kwamen in de zaal, zat naast de op het podium opgestelde kist een celliste te spelen. Daar weerklonk ook op geluidsband de stem van Fons, die uit zijn gedicht 'Doorstaan' de volgende regels voordroeg: 'hier ligt er een die heeft / met hangen en wurgen zijn angst overleefd'.
Zijn laatste rustplaats kreeg Fons Jansen op de gemeentelijke Noorderbegraafplaats in Hilversum. Op zijn graf staat een fraaie koperen sculptuur met daarop een nar die tussen de (toneel)gordijnen door loert. Totdat zijn vrouw werd bijgezet loerde de nar naar een denkbeeldig publiek waaraan vorm gegeven was door middel van kinderkeitjes die als in een schouwburg gerangschikt lagen voor het podium. De orkestbak werd verbeeld door een bak met hyacinten. Na bijzetting van zijn vrouw in 2015 is dit publiek verdwenen en het komt waarschijnlijk niet terug. Bovenaan de sculptuur staat op een eenvoudige lijst in hoofdletters de naam Fons Jansen. (2002-2006-2016)
Met dank aan Michel Plemper
Noten
- Met ecclesiagroep wordt hier bedoeld een groep waar gesproken wordt over godsdienstige, sociale of maatschappelijke onderwerpen, vaak aan de hand van een brochure, een boek of encycliek. Ecclesia betekent letterlijk kerk of kerkgemeente.
- Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, ook bekend als Vaticanum II, werd van 1962 tot 1965 gehouden en is bekend geworden als de kerkvergadering van het 'aggiornamento': het 'bij de tijd brengen' (moderniseren) van de Kerk; Vaticanum II is de basis voor het kerkelijk en gelovig leven in de 21ste eeuw. Dit leidde in Nederland in eerste instantie tot een fel debat en een dreigende scheuring. Later ontstond consensus over het concilie.
Literatuur
- Kick van der Veer, 'Jansen, Alphonsus Paulus Johannes Maria (1925-1991)', in Biografisch Woordenboek van Nederland.