* Roermond 16 mei 1827 – † Roermond 3 maart 1921
Architect
Pierre Cuypers belichaamt in Nederland de neo-gotische bouwkunst. Als geen andere architect drukte hij zijn stempel op honderden gebouwen die nog vandaag een belangrijke plaats innemen in onze steden en dorpen. Het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam zijn slechts enkele voorbeelden van zijn werk, want door heel Nederland zijn z’n ontwerpen gebouwd of heeft hij meegewerkt aan de restauratie van reeds bestaande gebouwen. In die laatste categorie is kasteel De Haar een goed voorbeeld. Juist vanwege de wijze waarop Cuypers zijn ideeën over restauratie en herbouw weergaf, vond hij ook veel weerstand. Maar in onze tijd wordt zijn werkwijze weer gewaardeerd en krijgt het de volle aandacht. Cuypers was naast architect ook belangrijk voor de bevordering van de monumentenzorg in Nederland, samen met Victor de Stuers. Cuypers is door zijn grote oeuvre en het belang daarvan altijd in de aandacht blijven staan.
Nakomertje
Petrus Josephus Hubertus Cuypers werd geboren op 16 mei 1827 in Roermond. Het gezin waarin hij ter wereld kwam, was van eenvoudige komaf en bestond op dat moment uit vijf jongens en vier meisjes. Moeder Maria Joanna Bex zorgde voor het gezin terwijl vader, Joannes Cuypers de kost verdiende als kerk- en decoratieschilder. Het verging het gezin niet slecht want meerdere kinderen kregen de gelegenheid een opleiding te volgen. Na de lagere school volgde Pierre eerst de Latijnse school in Roermond en daarna kreeg hij de kans om in Antwerpen aan de academie architectuur te studeren. Antwerpen lag vanwege de oriëntatie van Roermond op België en Duitsland meer voor de hand dan een opleiding in het noorden van Nederland. Tijdens zijn opleiding maakte Cuypers kennis met de neogotiek, in welke stijl hij ook zijn eerste ontwerpen tekende.
Dankzij verzoekschriften van zijn vriend Henri Pieters, ondersteund door de academie en de gemeente Roermond, werd zijn diensttijd in 1847 verkort tot slechts enkele maanden. Daardoor kon hij zijn studie voortzetten en dat ging hem, getuige de prijzen die hij met zijn ontwerpen won, niet slecht af. In 1849 sloot Cuypers zijn studie met goed gevolg af en probeerde hij aan het werk te komen. Dat lukte niet meteen maar de gemeente Roermond ondersteunde hem in die tijd met een jaarlijkse toelage. Reizen naar Duitsland deden zijn blik op de architectuur en met name de gotische verbreden.
In datzelfde jaar verloofde hij zich met Maria Rosalia van de Vin met wie hij een jaar later trouwde. Met ingang van 1 januari 1851 werd hij stadsarchitect van Roermond met dien verstande dat hij werken voor derden mocht blijven uitvoeren. Tot zijn eerste werken behoorde onder meer een inwendige restauratie van de Roermondse Munsterkerk.
Het tij mee
In 1852 richtte Cuypers, samen met twee mede-firmanten, een atelier voor Christelijke beeldbouwkunst, kerkschilderingen en kerkmeubelen op. Het atelier kon niet op een betere tijd gesticht worden want in 1853 volgde het herstel van de kerkelijke hiërarchie in Nederland. Dit deed het aantal opdrachten al snel groeien. Langzaam kwamen ook de opdrachten voor kerkgebouwen zijn kant op. In eerste instantie kreeg hij voornamelijk opdrachten in het zuiden van het land, in de nabijheid van Roermond. Cuypers ambities gingen echter verder, maar eerst moest hij in 1855 het verlies van vrouw en zijn tweede dochter betreuren. Zijn eerste dochter werd geboren in 1852 en de tweede in 1854. De laatste stierf echter in het voorjaar van 1855, terwijl ondertussen de gezondheid van zijn vrouw achteruit ging. In november 1855 overleed ook zij. Hierna stortte Cuypers zich nog meer op zijn werk dan voorheen.
In 1854 had Cuypers de dichter-koopman J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889) ontmoet die zijn werk in het westen van het land propageerde. Ook ontmoette hij diens jongere zuster Antoinette Catharine Thérèse AIberdingk Thijm (1829-1898) met wie hij 1859 in het huwelijk trad.
Steeds vaker werden zijn ontwerpen gekozen waardoor zijn nieuwbouwpraktijk zich meer en meer uitbreidde. Ook het atelier in Roermond floreerde. In 1861 werd Joseph, zijn eerste zoon geboren en in 1863 Theo. Die stierf echter al op tweejarige leeftijd in 1865, vlak voordat Cuypers zich vestigde in Amsterdam. In 1864, 1866 en 1873 kreeg het gezin nog drie dochters.
Vele opdrachten volgden, waarbij de ideeën van de Fransman Viollet-le-Duc van groot belang waren voor Cuypers, net als de invloed van de neo-gotische beweging in Engeland en Duitsland. Vanaf 1872 volgden ook opdrachten in Duitsland, ondermeer in Mainz. Daar werd hij in 1873 zelfs benoemd tot Dombaumeister voor de restauratie van de Dom.
Naar de top van z’n oeuvre
In 1874 werd Cuypers lid van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Na het aantreden van Victor de Stuers in 1875 als referendaris aan de zojuist opgerichte afdeling Kunsten en Wetenschappen bij het departement van Binnenlandse zaken, begon een lange reeks van adviezen. Samen met De Stuers ontplooide Cuypers een grote activiteit, niet altijd zonder argwaan of wrevel bij derden. Ondanks ontbinding van het College enkele jaren later, groeide de invloed van het duo De Stuers-Cuypers.
Door bemiddeling van De Stuers deed Cuypers in 1875 mee aan een besloten wedstrijd voor de bouw van een Rijksmuseum. Het ontwerp van Cuypers werd gekozen en in juli 1876 volgde de benoeming tot Architect der Rijks Museumgebouwen. Ondanks veel kritiek werd het museum gebouwd en kon het in 1885 in gebruik worden genomen. Ondertussen nam het aantal opdrachten almaar toe, waaronder ook die voor het Centraal Station te Amsterdam. De eerste schetsen daarvoor ontstonden in 1875. Cuypers ontwierp het totaal met overkapping van de perrons, maar dat ontwerp werd niet uitgevoerd. Het gebouw van Cuypers was in 1882 gereed maar het gehele station werd pas opgeleverd in 1889.
In 1885 associeerde Cuypers zich met zijn zoon Joseph die een opleiding tot civiel-ingenieur had gevolgd in Delft. In 1889 begon de bouw van de eerste kerk van Joseph waarna nog menig exemplaar zou volgen.
Cuypers reisde veel en verbleef vanaf 1888 ook veelvuldig in Valkenburg aan de Geul. Hier kocht hij een ‘retraite’, gelegen tegenover de kasteelruïne. Ook op politiek vlak werd Cuypers actief. In 1891 werd hij gekozen als gemeenteraadslid in Amsterdam, wat hij tot 1894 zou blijven. Het verblijf in Amsterdam kwam in 1893 tot een einde toen hij zich definitief vestigde in Valkenburg. Een jaar eerder had een enorme klus zijn aanvang genomen op kasteel De Haar bij Utrecht. De restauratie en reconstructie van dit kasteel zouden vader en zoon tot 1915 bezig houden. Hoewel hij inmiddels in de zestig was, bleef hij onverminderd actief. Ook na het overlijden van zijn tweede vrouw in 1898.
Zijn politieke carrière zette Cuypers voort in Roermond waar hij van 1899 tot 1917 deel uitmaakte van de gemeenteraad. Ondertussen vond hij ook nog tijd om verre reizen te maken. Naast nieuwbouwprojecten deed Cuypers ook nog steeds vele restauraties, waaronder die van kasteel Doorwerth, het Muiderslot, Paleis het Loo en vele kerken. Niet in alle gevallen ging dat zonder slag of stoot. Zijn opvattingen over de restauraties leidden tot discussies met Joseph waardoor deze zich steeds meer afzette tegen zijn vader.
Cuypers bleef de monumentenzorg in Nederland volgen en waar nodig was hij behulpzaam. Zo werd hij in 1903 voorzitter van de Rijkscommissie voor de Inventarisering der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. De beschrijvingen van deze commissie zouden later de basis vormen voor de eerste lijst van rijksbeschermde monumenten.
Tot op hoge leeftijd was Cuypers helder van geest en bleef hij werken. Een van zijn laatste werken was het ontwerp voor zijn eigen doodskist. Op 3 maart 1921 gaf z’n lichaam het op en stierf hij. Zijn begrafenis trok veel aandacht, met name in de pers. Cuypers werd begraven op de Roermondse begraafplaats waar hij zelf al een grafmonument had ontworpen. De dood was voor Cuypers een middel om vormgeving en ontwerp op toe te passen, zo blijkt uit de vele werken die hij rondom dit thema maakte.
Funeraire bijdragen
Cuypers heeft een grote bijdrage geleverd aan de bouwkunst in Nederland. Hij is vooral bekend om zijn kerken, maar hij ontwierp ook veel andere gebouwen en tekende ook stedenbouwkundige plannen. Maar liefst 723 restauratieplannen en adviezen bracht hij uit, waaronder ook voor funeraire objecten. Zijn eerste ervaring op dat gebied deed hij waarschijnlijk op in 1853 bij de restauratie van de crypte in de Abdijkerk van Rolduc. In 1855 werkte hij in Kranenburg bij Vorden waar hij kerk en pastorie ontwierp. In 1865 werd op het kerkhof een grafkapel voor de familie Van Dorth tot Medler naar zijn ontwerp gebouwd. Wellicht is ook het grafmonument voor Judith van Dorth (1853) aldaar, van zijn hand.
In Roermond zette hij enkele jaren later voor de begraafplaats nabij Kapel in ’t Zand een nieuwe structuur op die in 1858 werd uitgevoerd. De aanleiding daartoe vormde een uitbreiding van de begraafplaats. Zijn ontwerp maakte Cuypers naar voorbeeld van de Luikse begraafplaats Robermont die uit 1841 dateerde. Later ontwierp Cuypers op deze begraafplaats ook zijn familiegraf, de kapel voor de bisschoppen van Roermond (1887) en rond 1875 een grafkapel voor de familie Stoltzenberg. Over het eigen familiegraf later meer.
De dood van generaal J. Pel in Atjeh was in 1876 aanleiding voor een ontwerp van een groot granieten grafmonument. Het werd in 1879 opgeleverd als centraal monument op Peutjoet waar veel militairen van het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger werden begraven. Ook maakte Cuypers in 1876 ontwerpen voor het kerkhof in Veghel. Alleen de kerkhofkapel werd uitgevoerd.
In 1879, 1884 en 1892 ontwierp Cuypers de grafkapellen van verschillende begraafplaatsen waaronder die in Groningen, Hoogland en Valkenburg. Die laatste grafkapel, voor de familie Habets-Willems, is enkele jaren geleden prachtig gerestaureerd. In 1898 kwam daar ook nog de kapel op het kerkhof van Cuyk bij. De stijl van deze kapel is ingetogener dan de voorgaande.
Adviseren deed Cuypers ondermeer over een nieuwe grafkist voor admiraal De Ruyter in de Amsterdamse Nieuwe Kerk in 1880. In 1889 ontwierp hij ook de doodskist voor zijn vriend en zwager J.A. Alberdingk Thijm. In 1893 tekende hij het ontwerp van het grafmonument voor pastoor Brouwers in Bovenkerk (Amstelveen), waar hij eerder in 1875 ook de kerk voor had ontworpen.
In 1898, kort na de dood van zijn vrouw, ontwierp hij het grafmonument op de familiekelder in Roermond. Vermoedelijk heeft hij het grafmonument dat hij voor zijn eerste vrouw maakte, uitgebreid met een opstand waarin vier beelden zijn vervat onder een baldakijn. Voor de opstand werd een grote zerk geplaatst die toegang geeft tot de kelder.
In 1917 maakte hij nog het ontwerp voor een kerkhofmuur en kapel in Amstenrade. Hier werd ook de aanbouw van de grafkapel van familie d’Ansembourg naar zijn ontwerp gerealiseerd. Zijn allerlaatste werk was het ontwerp voor zijn eigen doodskist in 1921.
Na Cuypers dood
Op het einde schijnt Cuypers naar de dood verlangd te hebben. Hij was al veel vrienden kwijtgeraakt en begin 1921 begon ook zijn gezondheid hem in de steek te laten. Hij wist dat hij ging sterven, regelde nog zijn begrafenis en maakte het ontwerp voor een allereenvoudigste doodskist, naar het voorbeeld dat hij maakte voor Alberdingk Thijm. Na zijn overlijden, op de vroege donderdagochtend van 3 maart 1921, werd zijn lichaam opgebaard in de kapel van zijn huis. Het lichaam was in Dominicaner habijt gekleed. Al vanaf 1870 was hij lid van de lekenorde der Dominicanen. Op zaterdag 5 maart werd de uitvaart gehouden. Vanuit huis werd het lichaam van Cuypers overgebracht naar de Christoffelkathedraal. Onder begeleiding van de Koninklijke Harmonie en het Roermonds Mannenkoor trekt de stoet door de straten. Na de mis in de kathedraal werd het lichaam van Cuypers overgebracht naar de begraafplaats, alwaar hij in de familiegrafkelder werd bijgezet. Aan het graf volgden toespraken waarin Cuypers geroemd werd als grootste zoon van Roermond. Groots was ook het vermogen dat hij naliet. Niet alleen in bouwwerken, boeken of tekeningen maar ook in eigen bezit. Feitelijk was Cuypers naar huidige maatstaven miljonair. Maar zijn nalatenschap is ook voor Nederland een rijkdom.
Daartoe behoort ook het grafmonument dat de familiegrafkelder in Roermond bekroont. Het grafmonument ligt nagenoeg centraal op de begraafplaats achter de Bisschopskapel. De locatie en oriëntatie op de begraafplaats waren voor Cuypers van groot belang. Hij had de plek weten te verkrijgen door zijn werkzaamheden op de begraafplaats. Een vergunning voor de bouw van de kelder volgde al in 1858. Het monument bestaat uit een hardstenen sokkel met vier hoekpilasters. Op de sokkel is een kolom geplaatst met op de vier zijden een uitgewerkte console onder een spitsboogvormig baldakijn. Op de consoles zijn vier kalkstenen beelden opgenomen, voorstellende de Heiligen Petrus, Johannes de Evangelist, Catherina en Cecilia. Daar boven torent nog een hardstenen kruis uit die het geheel bekroont. De neogotische vormentaal van het geheel is kenmerkend voor de tweede helft van de negentiende eeuw, maar het verbeeld zeker ook de 'taal' die Cuypers gedurende zijn carrière vervolmaakte en op grote schaal toepaste in zijn ontwerpen. Op de sokkel is later een bronzen reliëf opgenomen van Cuypers op zijn sterfbed, gemaakt door V. Sprenkels.
Het monument staat centraal boven op de kelder. Aan de oostzijde ligt de grafzerk voor zijn eerste vrouw Rosa, daterend uit 1858. De zerk is ontworpen in een middeleeuwse stijl. Inspiratie voor deze zerk vond Cuypers in de zerk die zijn vriend, geestverwant en latere zwager, Josef Alberdingk Thijm in 1855 voor de laatste rustplaats van zijn familie ontwierp. Cuypers heeft zijn vrouw afgebeeld alsof zij in een gotische kerk staat - een verwijzing naar het Hemels Jeruzalem - omringd door de vier evangelistensymbolen. De centrale opstand is ontstaan na de dood van Cuypers' tweede vrouw, in 1898. De heiligen Cecilia en Catharina zijn beide verwijzingen naar zijn tweede vrouw; Cecilia als patrones van de muziek, Catharina als naamheilige. Petrus is niet alleen afgebeeld als de naamheilige van Pierre Cuypers, maar ook als de drager van de sleutels die toegang bieden tot de poorten van de hemel, de Heilige Stad. Verder was Petrus de eerste bisschop van Rome en staat hij dus symbool voor de aardse kerk. Het vierde beeld, dat na verloop van tijd nog maar met moeite geïdentificeerd kon worden, is Johannes. Hij kreeg niet alleen een plaats als naamheilige van de vader van Cuypers, maar vooral als Johannes de Evangelist die het Hemels Jeruzalem in zijn visioen heeft gezien. Hij is op het grafmonument zo geplaatst dat hij kijkt naar de Bisschoppelijke Grafkapel, de aardse voorafspiegeling van het Hemels Jeruzalem. De hoeken van de baldakijnen boven de vier heiligen zijn gesierd met bloemen die terug te voeren zijn tot de roos en het maarts viooltje: beide behoren tot de Mariasymbolen.
Hoewel het voor de gewone bezoeker misschien niet zo duidelijk te zien was, verkeerde de kelder rond 2004 in zeer slechte staat. Roestende balken hadden het gewelf verzwakt, wat tot gevolg had dat de opstand ook niet meer stabiel was. Ten behoeve van de restauratie werd een speciale stichting ‘Restauratie Grafmonument dr P.J.H. Cuypers’ in het leven geroepen die samen met nabestaanden uiteindelijk de opdracht gaf over te gaan tot restauratie. De kalkstenen beelden werden in december 2004 als eerste verwijderd. Met name het beeld van Johannes was heel slecht. De beelden werden geïmpregneerd en daarna ondergebracht in het Stedelijk Museum van Roermond. Na voltooiing van de restauratie van het complete monument werden in oktober 2006 vier replica’s van de originele beelden teruggeplaatst.
Midden 2006 was de restauratie in volle gang. Om geen onnodige schade te veroorzaken, was een complete stellage rond het monument opgetrokken. Op deze wijze konden allerlei onderdelen gemakkelijk opgetild worden en veilig verplaatst. De stoffelijke resten van Cuypers en die van tien familieleden werden in de tussentijd, tijdelijk in de Bisschopskapel te ruste gelegd. Aannemingsbedrijf Loven verrichtte de restauratie waarbij de uitdaging was om alles in oorspronkelijke staat terug te brengen. Bij een eerdere restauratie uit 1981 was ondermeer een extra fundering onder zerk en opstand aangebracht. Die aanpassing werd nu weer ongedaan gemaakt. In de kelder moesten de grafnissen ondermeer compleet vernieuwd worden. Daarbij zijn ook de graven geschud en de beenderen verzameld. Rustend tussen zijn beide vrouwen is Cuypers op 2 november 2006 opnieuw ten grave gelegd in de kelder die hij voor zijn familie had bestemd. Het bestuur van de Stichting heeft na voltooiing van de restauratie het monument overgedragen aan de familiestichting ‘Cuypers' Crypte’ die voor het verdere gebruik en beheer zorg zal dragen.
Literatuur
- Hoef, drs. M. van (eindredactie); ‘Den Aje Kirkhaof’. De algemene begraafplaats ‘nabij Kapel in ’t Zand te Roermond 1785-2006, Roermond 2006.
- Leeuwen, A.J.C. van; Pierre Cuypers, architect 1827-1921, Zwolle 2007.
- Looyenga, A.J.; ‘Cuijpers, Petrus Josephus Hubertus (1827-1921)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. [13-03-2008]
Internet
- Res nova - Erfgoed in ontwikkeling: Grafmonument dr Pierre J.H. Cuypers hersteld [19-09-2010]