Als het in de gemeente Bunschoten gaat over het oorlogsmonument of het monument voor de gevallen, gaan de gedachten vrijwel automatisch naar het monument aan het einde van de Spakenburger gracht. Logisch, want op dit monument staan alle oorlogsslachtoffers uit de gemeente vermeld.
De eerste namen die op het monument voorkomen, zijn van militairen die al op de eerste dag van de oorlog, 10 mei 1940, sneuvelden. Het zijn de namen van Jan Baas en Dirk Koelewijn. Hoe en waar ze sneuvelden is vaker beschreven. Onderbelicht is gebleven hoe hun lichamen op Memento Mori terecht zijn gekomen en op welke wijze de bevolking eer aan hen heeft bewezen.
Dirk Koelewijn werd op 17 mei 1940 begraven in Zutphen, samen met tien anderen die daar in de buurt waren omgekomen. Ook Baas werd eerst elders begraven. Uiteraard kwam kort daarna de wens naar voren om de gesneuvelden in hun woonplaats te begraven. Half juni schreef de Oranjevereniging een vergadering uit. Op de agenda stond alleen het voorstel om de contributie van dat jaar, aangevuld met een bijdrage uit de kas van de vereniging, aan te wenden voor het overbrengen van de stoffelijke overschotten van de gesneuvelden naar de begraafplaats in Bunschoten. Het voorstel werd door de leden met sympathie begroet. Dit initiatief leidde ertoe dat de gemeenteraad in diezelfde maand besloot om twee graven gratis ter beschikking te stellen en in principe te besluiten tot het oprichten van een gedenkteken. Daarmee was Bunschoten de eerste gemeente in Nederland die daartoe besloot.
Het overbrengen van de lichamen vond op 29 juni plaats. De rouwstoet werd opgesteld bij Eemlandia en reed via de Dorpsstraat, Molenstraat, Spuistraat, Kerkstraat en Wilhelmina naar de begraafplaats. Alle gedemobiliseerde militairen werd gevraagd om mee te lopen in de rouwstoet.
Onze helden
Dominee Post schreef over de begrafenis in het Gereformeerd Kerkblad met als opschrift: ‘Onze helden’: ‘Toen met geweldige kracht, een overmachtige vijand aanviel ons vredelievend volk, vielen met vele anderen uit verschillende plaatsen van ons vaderland, ook twee van onze dorpsgenoten namelijk Jan Baas en Dirk Koelewijn. Het was een prijzenswaardige daad van piëteit dat onze plaatselijke Christelijke Oranjevereniging besloot om op haar kosten het stoffelijk overschot van deze helden, naar ons dorp te doen vervoeren. Opdat zij in de plaats onzer inwoning hun laatste rustplaats vinden zouden. De rouwstoet vol eerbied gevolgd door een grote menigte waaronder vele soldaten die ook ons vaderland dienden, trok door ons dorp. Langs de huizen waarin onze helden gewoond hadden en vanwaar zij vertrokken waren om er nimmer weer te keren. Zo werden zij eerbiedig gebracht naar de groeve der vertering, naar het gemeenschappelijk graf, door ons gemeentebestuur daartoe aan de beide familien aangeboden, waarin gedekt door de Nederlandse vlag, onze helden zachtkens neerdaalden. Straks zal een gedenkteken gesticht worden vermeldend de namen van onze beide dappere helden, opdat tot in verre geslachten over hen gesproken zal worden vol eerbied en met stil ontzag, tot sterking onzer volksstructuur. Aan de nagedachtenis van onze beide dappere helden worde, ook van deze plaats gebracht eerbiedige hulde en dank. Jan Baas en Dirk Koelewijn, nooit zal Bunschoten U beiden vergeten, want gij zijt beiden voor ons gestorven, en uw sterven zal niet tevergeefs zijn geweest.’
In de terugblik in de Bunschoter Bode van de week werd over deze gebeurtenis geschreven: ‘Sober, en eenvoudig was de aankomst. Van West en Oost was het gekomen, het stoffelijk overschot van onze dorpsgenoten. Aan de grens onzer gemeente opgewacht door autoriteiten en belangstellenden zijn ze met eer ontvangen en vervoerd door onze straten. En onze mensen hebben even de sleur van hun dagelijks werk onderbroken. Even is er gepauzeerd. Even is er aandacht bepaald bij wat voorbij trok, om in de ziel te prenten dit plechtig en eerbiedig gebeuren. Wij gedenken hen. Onze gemeente gedenkt hen. Dit is getoond in de meelevende belangstelling in de rouwstoet en op het graf. Het is getoond door hen, die hebben getuigd van het leven dezer gesneuvelden. Dit begraven was een getuigenis. Zo zullen we blijven gedenken, hen die vielen. Met dankbaarheid voor wat zij gaven voor ons Vaderland. Immers het voornaamste wat zij geven konden, het dierbaarste wat zij bezaten, hun leven. Zij gaven dit ook voor ons. Daarom was deze laatste daad zo verantwoord en dat eerbewijs zo spontaan. We hebben gevoeld, dat we in deze twee gesneuvelde dorpsgenoten, eren onze dappere soldaten, wier moed door de tegenstander werd geroemd. Straks zal een gedenkteken de plaats aanwijzen, waar zij begraven werden. En het thans levend geslacht zal het met eerbied bezoeken. Maar ook het komende geslacht zal hen eren. Als helden. God trooste de familie’s.’
Plaatsing gedenkteken
Tot het plaatsen van een gedenkteken werd al direct besloten. De uitvoering van het besluit duurde tot het einde van het jaar. De opdracht voor het vervaardigen van het monument werd verstrekt aan Willem Stuurman uit Amersfoort. Op zaterdag 23 december werd het onthuld nadat het die week ervoor op de begraafplaats was neergezet. Een honderd genodigden kwam bijeen in gebouw Kostverloren om tegen drie uur naar de begraafplaats te gaan waar zich al diverse oud-militairen hadden verzameld. Voorzitter Bort Hartog van de Oranjevereniging sprak het gezelschap toe. Hij memoreerde dat met deze plechtigheid de geslagen wonden weer werden open gemaakt en het leed werd vernieuwd. ‘Maar laat dit u tot troost zijn, wij hebben dit gedaan omdat wij gevoelen dat we een zijn met onze gevallen vrienden en het gedenkteken is van ons medegevoelen: zodat het nageslacht nog kan aanschouwen en gedenken het grote offer dat door onze vrienden is gebracht.’ Hij dankte de het college en de raad door de graven af te staan en het monument te willen aanvaarden. Na zijn toespraak werd het monument onthuld en aan de burgemeester overgedragen. De laatste, burgemeester D. van den Berg, aanvaardde het monument met grote dankbaarheid en liet uitkomen dat de gevallenen ‘onze doden zijn, van onze gemeenschap, en daarom eren we ze ook met al onze kracht.’ Als blijk van medeleven legde hij daarna een krans aan de voet van het monument dat was versierd met een lint in de geelblauwe kleuren van de gemeente. De toenmalige huisarts dr. H. Felderhof sprak daarna namens oud-militairen uit alle geledingen. Hij legde er de nadruk op dat juist zij zo goed voelen wat het is geweest om voor het vaderland te strijden en te sneuvelen. Namens de families werd dank gebracht aan allen die met de begrafenis hadden meegeleefd en ook dit moment tot stand hadden gebracht. De sobere plechtigheid was daarmee afgelopen.
Betekenis van het gedenkteken
Het monument is gemaakt van kalkzandsteen. Het beeldde een afgebroken zuil uit. Daarop was bovenaan de datum van 10 mei 1940 aangebracht met daartegen een gestreken vlag en twee geweren in rust. Aan de voet van de zuil liggen twee helmen van het Nederlandse leger. Verder was in de steen gegrift: Voor Neerlands onafhankelijkheid vielen J. Baas, geboren 26 januari 1912, gesneuveld te Bleiswijk. D. Koelewijn, geboren 10 october 1919, te Zutfen. Aan de andere kant van het monument staan de woorden: Een laatste hulde aan onze helden, Den Vaderland getrouwe, Blijf ik tot in den doet. Het monument was destijds geplaatst bij de twee oorlogsgraven waarbij het geheel was afgezet met een afrastering en de grond met zandkiezel was bedekt.
Aanvankelijk was het monument op de graven geplaatst. Na de oorlog, waarin nog enkele plaatsgenoten waren gesneuveld, werd er ruimte gemaakt voor meer graven. Het herdenkingsteken werd daarbij verplaatst. In de loop van de tijd zijn de contouren van het monument wat vervaagd. Kalkzandsteen is immers een zacht materiaal. Daardoor is niet meer direct een gestreken vlag te herkennen terwijl door de plaatsing in de hoek de achterkant niet direct zichtbaar is. Wat blijft is dat het een herinnering is aan een van de donkerste dagen in onze geschiedenis waarop twee jonge plaatsgenoten hun leven gaven. Een herinnering tot op deze dag zoals mevrouw S.M.P. de Jong-Visser na de begrafenis in dichtvorm optekende:
Niet een van ons zal ooit vergeten,
Dit droeve uur van diepe rouw,
De nabestaanden mogen ’t weten,
Wij eren hen meest om hun trouw!
Voor U is er ons aller bede:
In al Uw noden, smart en pijn.
Geev’ God U kracht, genade mede,
Om in droefheid stil te zijn!
Dit verhaal werd geschreven voor De Bunschoter, waarin het op vrijdag 4 mei 2018 werd gepubliceerd. Op verzoek van de auteur is het ook op deze website geplaatst.