Tijdens restauratiewerkzaamheden in 1970 ontdekte men onder de vloer van de kerk van Oldehove (Groningen) twee grafkelders, waarin zich in de ene slechts een houten reiskoffer bevond, maar in de andere een tombe met daarom heen een groot aantal beenderen en schedels. Deze waren overblijfselen uit houten kisten, die stonden opgesteld rond de stenen tombe, maar nu waren vergaan. De zandstenen tombe - die in delen ter plekke in elkaar moet zijn gezet, gezien de beperkte toegang - bevatte restanten van een houten kist, waarin een loden kist was geplaatst. Bij de ontdekking van de tombe in deze grafkelder moest men constateren, dat men zich ooit met geweld toegang tot de tombe heeft willen verschaffen, waarschijnlijk om kostbaarheden te roven. De helften van de deksel waren duidelijk met geweld van elkaar gerukt.
Wie lag in deze tombe? Achter de hoge herenbank in het koor van de kerk, stond tegen de muur een grafzerk met Latijnse tekst, in vertaling: Sta wandelaar, lees en treur, hieronder ligt de Hoogwelgeboren Vrouwe Margaretha F. C. J. A. E. Gravin van Cobentzel, geboren te Wenen, de 11e Januari 1698, gehuwd met de Hoogwelgeboren Heer Ludovicus Ludgerus Baron van Ripperda, Heer van Poelgeest, Coudekerk enz. de 16e Januari 1727, na voorzien te zijn van de genademiddelen van de Heilige Katholieke Kerk te 's Gravenhage, de 24e Mei 1730.
Deze zerk en onderzoek wat de tombe zelf betrof, maakten duidelijk, dat het ging om Gravin Margaretha von Cobentzel. Op de tombe trof men het familiewapen en teksten aan, die we kunnen duiden als chronogrammen. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw was het gebruik van chronogrammen heel populair: het jaartal werd verwerkt in een zin, meestal in het Latijn, die iets over de gebeurtenis zelf zei. Vaak zijn de letters met getalwaarde als hoofdletters of groter weergegeven.
Zo zien we aan de linkerzijde van achteren naar voren:
I H S = Iesu Hominum Salvator (Jezus der Mensen Redder)
InpVLVere Dor Miens / reqVIesCo sperans In / IesV saLVatore nostro (In het stof slapend rust ik uitziende naar Jezus onze Verlosser)
Charitas Dei = de genade van God
Aan de rechterzijde van achteren naar voren: I H S Hic requiesco Usque / fiat mutatio In reSurgendo (Hier rust ik totdat de verandering geschiedt in de wederopstanding)
Bijzonder is te noemen, dat deze gravin van rooms-katholieke huize een laatste rustplaats kreeg in een protestants kerkgebouw. Dit wijst erop, dat de Ripperda's, in wier familie zij immers door haar huwelijk was terechtgekomen, hun rechten, wat de kerk betrof, konden laten gelden, ook al waren zij op dat moment rooms-katholiek.
Ripperda
We spreken over de Winsumer tak van het hoofdelingengeslacht der RIPPERDA's. Eén van hen: Ludolf Luirt Ripperda (1648 - 1721) was door huwelijk in bezit gekomen van de borg Jensema te Oldehove. Zijn zoon Johan Willem Ripperda (1680 - 1737) was een opportunist, die even vaak van geloof als van politieke richting veranderde. Gedreven door zucht naar roem, aanzien en macht, was hij niet van plan zijn leven te blijven slijten als kale landjonker op een landgoed, dat net de omvang had van een aardige boerderij. Intrigant als hij was, wist hij zich posities te verschaffen bij respectievelijk de Friese Stadhouder Johan Willem Friso, het Spaanse hof en de Sultan van Marokko.
Na de dood van Johan Willem Friso benoemd tot gezant in Spanje, wist hij de gunsten van het Spaans koningspaar te verwerven, werd hun gezant in Wenen, in de adelstand (Grande) verheven en benoemd tot eerste minister. In ongenade gevallen, werd hij gevangen gezet, wist later te ontvluchten en kwam via Engeland terecht in Marokko. Lukte het hem in Engeland niet door te dringen tot de hoogste kringen, in Marokko keerden zijn kansen. Van huis uit rooms-katholiek, bekeerde hij zich vanwege zijn huwelijk tot het protestantisme, maar keerde terug in de schoot der Moederkerk (R.K.) om in de gunst te komen van het Spaans koningspaar. Die religie ruilde hij in voor de Islam, toen hij zijn geluk wilde gaan beproeven in Marokko. De besnijdenis, die hij daarom moest ondergaan, was door een infectie bijna zijn dood geworden.
Zijn carriere als generaal in dienst van Sultan Abdallah werd niet het succes, dat beiden voor ogen stond, maar toch wist hij zich op te werken tot de rechterhand van Abdallah. Toen het politieke tij keerde in Marokko, wist Ripperda zich tijdig terug te trekken in Tetoean, waar hij, toen hij zijn einde voelde naderen, in het geheim het geloof van zijn kinderjaren weer omarmde en stierf op 7 oktober 1737, gesterkt door het sacrament der stervenden. Hij ligt begraven in Tetoean.
Niet alleen was hij een opportunist en intrigant, hij was ook een charmeur. Het waren steeds vrouwen (echtgenotes of schoonmoeders van de machthebbers), door wie hij aan de top kon komen, wier bescherming hij genoot en met wie hij soms amoureuze betrekkingen onderhield. Bijna was het hem gelukt koning van Corsica te worden, ware het niet, dat een zekere baron Theodor von Neuhoff, die een vergelijkbare carriere achter zich had als Johan Willem Ripperda en zijn pad al eens gekruist had, de kroon voor zijn neus wegkaapte.
Margaretha von Cobentzel
Toen Johan Willem Ripperda in 1725 eerste minister werd in Spanje, moest hij weliswaar zijn Spaanse ambassadeurspost in Wenen opgeven, maar kon hij die overdragen aan zijn zoon: Ludolf Luirt Ripperda, die in die tijd zijn Weense gravin ontmoette en met haar trouwde (1727). Het huwelijk heeft maar enkele jaren mogen duren, zij stierf in 1730 en rust in de zandstenen graftombe in de Hervormde Kerk van Oldehove.
Literatuur
- 'Johan Willem Ripperda', Sijtze van der Veen; REGIO-Projekt uitgevers Groningen (z.j.)
- 'Nieuwe Groninger Encyclopedie', REGIO-Project uitgevers Groningen (1999)
- 'Groningen Gids voor cultuur en landschap', Profiel, Bedum (1994)
- 'Beschrijving Kerk en Praalgraf'; Kerkeraad Herv. Gemeente Oldehove (z.j.)