Appingedam - Graven in de Damster geschiedenis van een Groninger familie
De geschiedenis van het geslacht Cleveringa biedt funerair veel stof, ook al zijn er zerken verloren gegaan of slecht leesbaar geworden. In dit artikel beperk ik me tot hun "Damster" periode. De interesse voor deze periode heeft zeker te maken met een aantal redenen. Ten eerste bracht ik jarenlang mijn vakanties door in het Blauwe Huis te Appingedam, dat na de Tweede Wereldoorlog eigendom van mijn grootouders was geworden.
Bovendien lag de Alberdaheerd tussen Leermens en 't Zandt op de scheiding van de kerkelijke hervormde gemeenten en had er historische banden mee. In de periode 1968-1971 diende ik de hervormde gemeente van Leermens en had vrij regelmatig contact met de heer Steenhuis Geertsema, de toenmalige bewoner, wiens echtgenote een Cleveringa was. En tot slot mocht ik tijdens mijn legerpredikantschap een aantal jaren geestelijk verzorger zijn van in Appingedam gelegerde militairen. In het protestants militair tehuis in de Solwerderstraat bracht ik vele uren door met de militairen in opleiding: Technisch Specialisten (TS-ers) en de Reserve-Officieren Academisch Gevormden (ROAG). Van 1858 tot 1899 hebben er Cleveringa's gewoond, onder wie als kind de latere hoogleraar Prof.mr. Rudolph Pabus Cleveringa. In familiekring kreeg het huis de naam Het Stekje.
Appingedam heeft in de geschiedenis van de Cleveringa's een belangrijke rol gespeeld. De Cleveringa's op hun beurt speelden in de geschiedenis van deze stad een grote rol.
Ooit stond op De Wierde, één van de oudste delen van de stad Appingedam, een Augustijner klooster. Het was in 1328 vanuit Osnabrück gesticht. Enkele eeuwen later, in 1545, sloot de prior van het klooster een overeenkomst met de pastoor van de Nicolaï-kerk, waarbij de kloosterkerk evenals de Nicolaï-kerk parochiekerk werd. Dat alles met toestemming van de bisschop van Münster en instemming van de Paus. Kloosterlingen waren er toen al niet veel meer. Met het overlijden van de prior in 1561 werd het klooster opgeheven. De kloostergoederen werden toegewezen aan de stad Groningen en de gebouwen geleidelijk aan afgebroken en gebruikt voor bouwwerken ter plaatse. De laatste restanten werden in 1705 gesloopt. Wat restte, was een begraafplaats, waarvan men uiteindelijk een plantsoen heeft gemaakt en waar een dubbel lijkenhuis en enkele zerken herinneren aan de oorspronkelijke bestemming. Onder die zerken tellen we een aantal, die de graven dekken van leden van de familie Cleveringa, een aanzienlijke Damster familie.
Wie de weg op De Wierde vervolgt, komt na het passeren van de Heidensgang met de Joodse begraafplaats aan bij een begraafplaats van recenter datum (19e eeuw). Op deze begraafplaats bevinden zich eveneens graven van verschillende Cleveringa's. De begraafplaats heeft een apart rooms-katholiek gedeelte, waar zich de graven bevinden van veel bekende Damster middenstanders.
Keren we terug naar de Cleveringa's, dan zullen we dienen te beginnen in de aan Sint Nicolaas gewijde Nicolaï-kerk. Nicolaas was onder andere patroonheilige van de zeevarenden. De van oorsprong (13e eeuw) als kruiskerk gebouwde hallenkerk bezit een schat aan grafzerken. Het betreft de zerken van predikanten, rectoren van de Latijnsche school, burgemeesters, medici en vele andere achtenswaardige burgers en hun echtgenotes van de stad Appingedam.
Grafpoëzie
Naast de wapens en huismerken treft men op de grafzerken ook grafpoëzie aan. Op de zerk van de weduwe van dominee Pimperlinck, die op 13 januari 1685 overleed, lezen we:
ALLE, DIE OP MY TREEDEN
DIE NEEMEN EXSEMPEL AN MY
AL LIGGE ICK HIER BENEDEN
ICK HEBBE GEWEST ALS GY.
Een grafdicht, dat de eeuwen trotseerde. Op veel zerken in latere eeuwen treffen we het aan. Niet alleen de kerk herinnert in de naamgeving aan de zeevaart, die Appingedam tot een belangrijke plaats maakte, een enkel grafdicht doet dat ook. Op de zerk van Jan Ebels, die op 30 november 1700 stierf, luidt het grafdicht:
VEELTYTS BEN IK GEVAAREN
DOOR ZEEN EN WOESTE BAAREN
IN DOODSGEVAAR, NU RUST
MYN ZIEL BY GODT IN LUST
THANS LEYT MYN LICHAAM NEDER
IN D' AARD, MAAR SAL EENS WEDER
DOOR CHRISTI KRAGT OPSTAAN
EN DAN TEN HEMEL GAAN.
Een aardige woordspeling in verband met zijn naam treffen we aan in de laatste regels van het grafdicht op de medicus Hermannus Huis, die in 1776 overleed:
EEN LANG BEPROEFDE ERVARENHEIT
MET NOESTE VLYT WEL ANGELEIT
BRAGT HUIS IN GROTEN WAARDEN
EN AGTINGE BY IEDEREEN
EEN MAN ZOO ZELDZAAM ONGEMEEN
RUST HIER NU IN DEN AARDEN
EEN GROTEN ARTS, DIE VEERTIG JAAR
ZOO MEENIG LYDER UIT GEVAAR
EN VELERHANDE PYNEN
GEHOLPEN HEEFT, IS NU NIET MEER
EEN HOOGE STEM SPRAK: LEGT U NEER
GY ZULT TOT STOF VERDWYNEN
DUS GING DEEZ GROOTEN DOCTOR HUIS
OP GODS BEVEL NA 'T EEUWIG HUIS.
Niet alleen als predikant, ook als rector van de Latijnsche school, heeft dominee Heino Hermannus Brucherus, die we nog zullen tegenkomen in de geschiedenis van de Cleveringa's en die op 30 mei 1797 overleed, zijn sporen getrokken. We lezen het op zijn zerk:
HIER RUST HET STERFLYK DEEL VAN GODTS GETROUWE TOLK
EEN PYLAAR VAN GODTS KERK, DE LIEFD VAN 'T DAMSTER VOLK
EEN LEIDSMAN VOOR DE JEUGT, DIE TOT D' ALOUDE TAALEN
TEN NUT VAN LAND EN KERK HUNN KEUSE DEED BEPAALEN
EEN BARNABAS IN TROOST, EEN SCHRIK VOOR'T HELSCH GEWELT
BRUCHERUS LEEFT BY GODT, DE DOOD IS NEERGEVELT.
Toen Hendrik van Weerden in 1813 overleed op 40-jarige leeftijd, liet zijn echtgenote Anna Willemina de Raadt op de zerk een grafdicht aanbrengen:
HIER LEGT MYN WAARDE MAN, ONS AGTTAL KINDREN VADER
WIENS DIERBAAR OVERSCHOT IK STEEDS MET LIEFDE NADER
GOD NAM HEM VAN MY WEG ZOO VROEG NAAR DE EEUWIGHEID
'K AANBID GODTS RAAD EN ZWYG IN 'T LOT VOOR MY BEREID
AG, DAT WY WEER VEREEND IN BETER ZALIG LEVEN
ELKANDREN WEDERZIEN VAN AARSCHE SMART ONTHEVEN
ZIE 'K IN MYN STILLE SMART WEEMOEDIG OP MYN KROOST
ZY ZYN IN 'S HOOGSTEN HAND! HEER, WEES HUN HEIL EN TROOST
'K BEVEEL SE AAN U GENAA, WIL HARE JEUGD GELEIDEN
OPDAT WE IN ZAALGER STAND DAN NIMMER MOOGEN SCHEIDEN
DIT 'ST ANKER VAN MYN HOOP, 'K VERLAAT DIT STILLE GRAF
EN WAGT IN GOD GETROOST MYN LEVENSEINPERK AF.
Cleveringa
Bronno Frederikus Cleveringa, die in 1792 werd gekozen tot burgemeester van de stad Appingedam en in 1794 nog eens voor 4 jaar, overleed in 1810. Hij werd 76 jaar oud. Op zijn zerk werd een grafdicht aangebracht, waarvan de wat gehavende tekst luidde:
HOUD THANS VRY MYN STOF, O AARDE
BY HET STOF, DAT GY BEDEKT
EENS HERRYS IK WEER IN WAARDE
DOOR GODS ALMAGT OPGEWEKT.
Bronno Federikus Cleveringa (1734-1810) was getrouwd met de domineesdochter Johanna Quintina Pabus (1742-1812). De achternaam Pabus werd als tweede voornaam toegevoegd aan hun oudste zoon Rudolph (1763-1818).
Vele mannelijke nakomelingen zouden de naam Rudolph Pabus gaan dragen. De bekendste is ongetwijfeld de jurist Prof.Dr. Rudolph Pabus Cleveringa geweest, die op 26 november 1940 als Decaan van de Juridische Faculteit van de Leidse Universiteit de beroemde rede hield naar aanleiding van het ontslag van Prof. Mr. E.M. Meijers. Dat ontslag was één van de maatregelen tegen de joden door de bezetter. Cleveringa's rede was een vlammend protest namens de faculteit tegen deze onwettige maatregel. Hij is er voor opgepakt en gevangen gezet in het "Oranjehotel" te Scheveningen. Appingedam heeft hem geëerd door een plein naar hem te noemen.
Rudolph Pabus zou evenals zijn vader burgemeester van Appingedam worden. Na de Latijnsche school in Appingedam studeerde hij rechten aan de Hogeschool te Groningen, waaraan hij in 1788 promoveerde tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Hij trouwde in 1789 met Cornelia Ebels. Zij betrokken Het Blauwe Huis, dat Cornelia had geërfd van haar haar ouders, Rudolf Ebels en Aafjen Stenhuis. De naam Het Blauwe Huis, zoals het tot op de huidige dag wordt genoemd, ontleende het huis aan een brede blauwe band, rondom aan de onderzijde aangebracht. Volgens overlevering zou ook veel houtwerk een blauwe kleur hebben gehad. Bij recente renovatie is van het blauw niets overgebleven. Het enige, dat herinnert aan oude tijden is de windvaan met het wapen van de familie Ebels, die nog steeds het huis siert.
Met het huis verwierf Rudolph Pabus zich veel land, met daarop een tichelwerk (steenbakkerij) en een kalkoven. Daarnaast is hij onder andere eigenaar geweest van een oliemolen en een deel van een zoutziederij. Door aankoop van de Fromaborg in Wirdum (Gr) werd hij Heer van Wirdum met alle eraan verbonden voorrechten op bestuurlijk (ook kerkelijk!) en juridisch gebied. De tussen Leermens en 't Zandt gelegen Alberdaheerd met de erbij behorende landerijen verwierf hij zich door aankoop en vererving. In de Nicolaïkerk had de familie een eigen "herenbank", die nog steeds aanwezig is. In 1808 werd Rudolph Pabus gekozen tot één van de vier burgemeesters van Appingedam. Zijn benoeming tot maire (burgemeester) werd bekrachtigd door de toenmalige Koning van Holland, Lodewijk Napoleon. Probleem was, dat hij als bewoner van Het Blauwe Huis formeel woonde in het naburige Tjamsweer. In de praktijk echter werd het huis gezien als behorend bij Appingedam, waar Rudolph Pabus als burger stond ingeschreven. Maire Cleveringa werd onder Koning Willem I burgemeester van Appingedam. Nu niet meer één van de vier, maar de enige.
Het echtpaar kreeg twaalf kinderen, die allen werden geboren in Het Blauwe Huis. De gewoonte om grootouders en andere familieleden te vernoemen werd niet beperkt tot de voornamen; de achternamen werden ook meegegeven en werden zo tot voornamen. Dat zagen we reeds bij Rudolph zelf.
De oudste zoon, die in 1790 werd geboren, kreeg de namen Rudolph Ebels. In zijn tweede voornaam ontdekken we de familienaam Ebels van moederszijde. Hij studeerde na de Latijnsche school te hebben gevolgd medicijnen en werd arts in Appingedam. In de Solwerderstraat bewoonde hij een een pand, dat eigendom was van zijn vader. Het zou hem later uit de erfenis officieel worden toegedeeld. Rudolph Ebels overleed in 1856. Opvolger in zijn artsenpraktijk werd diens zoon Rudolph Pabus, die in 1822 geboren was. Evenals zijn vader studeerde hij medicijnen aan de Hogeschool te Groningen. In 1848 ontving hij zijn artsenbul. Niet alleen als arts genoot hij aanzien, ook maatschappelijk zette hij zich in, onder andere als Commissaris van de Nutsspaarbank. Voor zijn activiteiten bij de bestrijding van de cholera-epidemie in 1863 ontving hij een zilveren medaille van Koning Willem III.
Twee van zijn zonen, de oudste en de derde, die beide de naam Rudolph Ebels zouden dragen, overleden op zeer jonge leeftijd. De tweede zoon, Jacobus Pieters Cleveringa, werd jurist en rechter te Heerenveen. Hij was de vader van de reeds genoemde Leidse hoogleraar Rudolph Pabus Cleveringa. De laatstgenoemde is nog in Appingedam geboren, waar zijn vader toen advocaat en procureur én plaatsvervangend kantonrechter was.
Van Bronno Fredericus, die geboren werd in 1791, vermeldt het boek Een Groninger Familie, dat hij onder curatele was gesteld. Hij overleed in januari 1846 te Loppersum.
Jan Albertus, die in 1792 geboren werd, overleed in 1853 te Bierum. Hij is werkzaam geweest als rijksontvanger der belastingen.
Heino Hermannus Brucherus, geboren in 1794, overleed in 1873 te Uitwierde bij Delfzijl. Hij studeerde theologie, werd predikant en trad daarmee in de voetsporen van zijn oud-oom dominee Heino Hermannus Brucherus, naar wie hij was vernoemd. Ds. Heino Hermannus Brucherus ligt begraven in de Nicolaï-kerk. Zijn zerk is voorzien van het al geciteerde grafdicht. Heino Hermannus Brucherus Cleveringa ligt met zijn vrouw en twee ongetrouwde dochters begraven op het kerkhof bij "zijn" kerk te Uitwierde.
In Appingedam zou Johannes Quintinus een belangrijke rol gaan spelen. In 1796 was hij geboren in Het Blauwe Huis. Blijkbaar onderkende zijn vader al snel zijn belangstelling voor het werk, dat het bezit van de vele landerijen, het tichelwerk (steenfabriek) en het calckwerk (de kalkoven) met zich bracht. Dat werk kon voor een groot deel door Johannes Quintinus worden gedaan, zodat Rudolph Pabus zich kon wijden aan het burgemeestersambt. Johannes Quintinus trad in 1817 in het huwelijk met Henriëtta Paulina van Swinderen. Het echtpaar trok in bij de ouders van Johannes Quintinus in Het Blauwe Huis. Ze kregen zes kinderen, die allen geboren werden op Het Blauwe Huis: Catharina, geboren in 1818, Rudolph Pabus, geboren in 1819, Rudolph Albert, geboren in 1821, Cornelia Ebbelina, geboren in 1823, Anna Henriëtta, geboren in 1825 en ook in dat jaar overleden en Oncko de Rheden van Swinderen, geboren in 1826.
Naast het werk ten behoeve van de eigen bezittingen vervulde Johannes Quintinus een aantal maatschappelijke functies. Zijn schoonvader Mr. Rudolph Albert van Swinderen volgde hij op als secretaris-ontvanger van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Zo'n zijlvest zouden we in onze dagen waterschap noemen. Enkele jaren is Johannes Quintinus burgemeester van Appingedam geweest. Uit een gevelsteen op de toren van de Nicolaï-kerk kunnen we opmaken, dat hij ook kerkvoogd is geweest van de Hervormde Gemeente en medewerking heeft verleend aan bouw van de nieuwe toren ter vervanging van de oude, die op punt van instorten stond. Van de kinderen blijven er uiteindelijk twee in Appingedam: Rudolph Pabus en Oncko de Rheden van Swinderen. Van deze laatste is niet erg veel bekend. Hij trouwde op de Alberdaheerd te 't Zandt met zijn nicht Egberdina Cornelia Cleveringa en vestigde zich in een voor hen gebouwd huis temidden van de landerijen, die behoorden bij Het Blauwe Huis. Het echtpaar bleef kinderloos en is begraven op de nieuwe begraafplaats op De Wierde.
Rudolph Pabus, de oudste zoon van Johannes Quintinus, ging rechten studeren in Groningen en vestigde zich na de afronding van zijn studie in 1847 als advocaat en procureur in Appingedam. In dat jaar werd hij als opvolger van zijn vader secretaris-ontvanger van het Generale Zijlvest der Drie Delfzijlen. Getrouwd in 1851 met de domineesdochter Margaretha Jacoba Mees, betrok hij met zijn echtgenote Huize Fivelzigt, dat net buiten de grenzen van Appingedam lag. Al spoedig verwierf het echtpaar zich echter een huis aan de Solwerderstraat in Appingedam, waar zij hun hele leven zijn blijven wonen. Het Blauwe Huis, dat hij met een deel van de landerijen had geërfd, heeft het gezin nooit betrokken. In 1857 ging Rudolph Pabus deel uitmaken van de gemeenteraad, waarna hij in 1863 werd gekozen tot wethouder. Benoeming tot kantonrechter volgde in 1872. Kerkelijk is Rudolph Pabus ook zeer betrokken geweest, hetgeen mag blijken uit zijn arbeid als schoolopziener en als kerkvoogd, later president-kerkvoogd van de Hervormde Gemeente.
Het echtpaar Cleveringa-Mees kreeg dertien kinderen, waarvan er zes vroeg overleden, onder wie Neltje en Egberdina Cornelia. Van de zeven kinderen, die in leven bleven, zijn Johannes Quintinus, geboren in 1858 en Bernardus, geboren in 1861, in Appingedam gebleven en daar overleden. Johannes Quintinus was commissionair in effecten en wijnen, Bernardus wijnhandelaar. Toen in 1890 Mr. Rudolph Pabus Cleveringa was overleden, viel een deel der landerijen met Het Blauwe Huis toe aan Mr. Petrus Cleveringa, de oudste zoon van het echtpaar Cleveringa-Mees, die notaris was in Groningen. Door hem werd in 1896 het huis, met uitzondering van de landerijen, verkocht.
Na ons verdiept te hebben in de nakomelingen van Johannes Quintinus, keren we terug naar de andere kinderen van Rudolph Pabus Cleveringa en Cornelia Ebels. Dochter Aafjen Sjabbina, die in 1798 werd geboren, trad in het huwelijk met Antonie Frederik Struick, die van beroep commies was op het Departement van Marine in Den Haag. Aafjen Sjabbina overleed op 8 juni 1873 in Groningen.
Bij de scheiding en deling van de nalatenschappen viel na het overlijden van het echtpaar Cleveringa de Alberdaheerd met de erbij behorende landerijen toe aan zoon Enno Ebels, die in 1801 geboren was. Het lag voor de hand, Enno Ebels was reeds op deze heerd werkzaam. Nog geen jaar getrouwd met Jantje Laurens Brink, moesten ze beleven, dat de Alberdaheerd door blikseminslag werd getroffen en door brand werd verwoest. De heerd werd herbouwd, het bezit aan landerijen vergroot en al spoedig behoorde Enno Ebels tot één van de voornaamste landbouwers in de gemeente 't Zandt. Daarnaast was hij bestuurslid (schepper) van het Zijlvest der Drie Delfzijlen en werd hij in 1844 benoemd tot burgemeester van 't Zandt. Enno Ebels overleed in 1870 en werd begraven op de begraafplaats van 't Zandt, waar ook andere leden van de familie een laatste rustplaats vonden.
Fredericus Octavus, die in 1803 geboren werd als achtste (octavus) kind, werd apotheker in Groningen. Zijn huwelijk met Trijntje Eisses Venema bleef kinderloos. Hij overleed in 1887.
In 1804 werd Albertus Muntinghe geboren. Hij overleed echter al zeer jong, evenals zijn broer Martinus Everhardus, die in 1806 geboren werd. Op 17 februari 1809 werd opnieuw een zoon geboren, die de naam Albertus Muntinghe mocht dragen.
Van Albertus Muntinghe, die in Groningen rechten studeerde, is bekend, dat hij in 1830 als student met de Compagnie van de Vrijwillige Flankeurs meetrok in de Tiendaagse Veldtocht tegen België. Hij is er gewond geraakt. Na voltooiing van zijn studie vestigde hij zich als advocaat en procureur in Appingedam. Zijn interesse voor het notariaat werd op 30 juni 1841 bekroond met een benoeming tot notaris. De standplaats werd Appingedam. Van de Mout- en Brandewijnstokerij, die hij en zijn broers hadden opgericht in 1839, werd hij de beheerder. Een paar jaar later werd deze al weer van de hand gedaan. Albertus Muntinghe is ook kerkvoogd geweest van de hervormde gemeente Appingedam.
In 1874 overleed hij en werd begraven op De Wierde, op het oude kloosterterrein. In 1880 overleed zijn echtgenote Ida Eelberdina Buseman.
Toen in 1814 opnieuw een zoon geboren werd in Het Blauwe Huis, kreeg hij eveneens de naam van een overleden broer: Martinus Everhardus. Na rechten gestudeerd te hebben, koos hij voor een loopbaan bij de rechterlijke macht. Benoemd bij Koninklijk Besluit van 14 november 1863, trad hij op 13 juli 1864 aan als rechter bij de Rechtbank te Appingedam. Van 31 december 1866 tot de opheffing van de Rechtbank in 1877 was hij president van deze Arrondissementsrechtbank. Martinus Everhardus is ongehuwd gebleven. In 1884 overleed hij en werd begraven op De Wierde.
Wandelend door het historisch centrum van Appingedam, waar met zorg is en wordt gerestaureerd, kun je het gevoel krijgen, dat elk moment uit één der monumentale panden een Cleveringa zijn huis verlaat om zich te kwijten van zijn dagelijkse bezigheden. Het is geschiedenis geworden. Wat rest zijn de graven, waarvan de stenen fraai of minder fraai bewerkt, in tact of gehavend, soms verdwenen zijn. Ze zijn een herinnering aan een familie van bijzondere betekenis.
Literatuur
- mr. Piet Cleveringa, Een Groninger Familie - (Stichting Familiearchief Cleveringa, 2005)
- Groningen Gids voor cultuur en landschap (Profiel, 1994)
- A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden (Van Gorcum Assen, 1977)
- mr. G. N. Schutter, Kloosters in Stad en Lande (Groninger Museum, 1965)
- Nicolaï-kerk Appingedam (Hervormde Gemeente Appingedam, z.j.)
- Nieuwe Groninger Encyclopedie (Groningen, 1999)