„Mijn sieraad en mijn eere,
Mijn grootste schat op aard,
Een gave van den Heere,
Zijn groote goedheid waard,
Een onwaardeerbre zegen,
Een hulp, een troost, een vreugd:
Dat waart gij op mijn wegen,
Gij, huisvrouw van mijn jeugd.
Thans, zijt gij van mijn zijde
Zoo droevig afgescheurd,
Och, weet gij, wat ik lijde,
En hoe mijn boezem treurt?
Gij moogt in de armen zinken
Van Hem, die eeuwig leeft:
Zou ik den kelk niet drinken,
Dien mij de Vader geeft?
Mijn kindren, lieve Zonen,
Vlucht tot dien Vader heen!
Hij zal zich Vader toonen
Aan u en mij meteen.
Hij zal, in deze smarte,
Uw vader en zijn kroost
Vertroosten aan zijn harte,
Gelijk een Moeder troost.
13 Mei 1856.
Aangepast: 14 december 2013
Nieuw op de website
Boek: Waarachtige Verhalen – de historie van de 130 jaar oude begraafplaats De Nieuwe Ooster
28 september 2024
~Nieuwsberichten