Jan Oosting, geboren 15 januari 1883, overleden 6 mei 1902
Hij werd in t bloeien
afgesneden,
Voorbeeldig werkzaam,
zacht van aard.
De ouders missen
hem van ’t viertal,
De liefling was te
goed voor d’aard.
De schulp rust
hier in ’t somber graf,
De ziel bij God
die ’t aanzijn gaf.
Jan Oosting was schoenmaker, net als zijn vader, zijn broer Pieter en zijn grootvader van vaderszijde. Het werk zal hoofdzakelijk hebben bestaan uit het weer herstellen van schoenen. Schoenen gingen immers in vroeger tijden een mensenleven lang mee. Schoenen waren duur en men was er dus zuinig op. Schoenmaken was een gewaardeerd ambacht. Doen wat zijn vader deed, daarvoor koos Jan Oosting. En het vak beoefende hij met inzet, zoals we kunnen opmaken uit de derde regel van het grafdicht: voorbeeldig werkzaam.
Een zachtaardige jongen, die maar 19 jaar oud werd. In ’t bloeien afgesneden luiden de eerste regels. Zien we op de zijde van het grafdicht een gevleugelde zandloper als symbool van de vergankelijkheid, op de voorzijde van de stèle zien we als grafsymboliek de gevallen twijg aan de voet van de stam. Het grafdicht vermeldt Jan als één van de vier kinderen van het echtpaar Oosting- Bolsman. Hij was de jongste. Het zouden er echter vijf geweest kunnen zijn als deze vijfde bij de geboorte ook al niet gestorven was, naamloos op 18 februari 1886, zoals blijkt uit de geboorte- en overlijdensakte.
Welke gedachten gaan er schuil achter de dichtregels: De liefling was te goed voor d’aard? Moeten we deze woorden duiden in het licht van de laatste dichtregels of zag men in Jan een jongen die nauwelijks opgewassen zou zijn tegen de hardheid die het bestaan nu eenmaal ook met zich meebrengt? Daarop zou ook de dichtregel zacht van aard kunnen wijzen. Spreekt de voorzijde van de stèle van het stoffelijk overschot, in het grafdicht wordt het lichaam dat hier begraven ligt poëtischer geduid als de schulp, de schelp. Zoals een schelpdier de schelp verlaten heeft, zo heeft de ziel het lichaam verlaten en rust bij God, die, zoals de dichtregel zegt, ’t aanzijn gaf.
De stèle op het graf van de moeder van Jan is ook voorzien van een grafdicht.
Vol van zorgen
vol van smarten
Was haar leven
hier beneden,
Tot het den
Heer behaagde,
Haar van onze
zijde weg te nemen.
De rijkste troost,
die zij ons gaf
Is, dat Jezus
hare Heiland was.
Hilje Oosting-Bolsman is op 26 september 1843 geboren te Leermens en overleed op 13 september 1911 te Oosterwijtwerd. Het jonge overlijden van haar zoon Jan en het naamloos doodgeboren kindje, ze vormen ongetwijfeld de bron van zorgen en smarten waar het grafdicht van spreekt. Want wat is er aan het overlijden van Jan vooraf gegaan? Mogelijk een ongeneeslijke ziekte? En wat was de oorzaak van de dood van het kindje dat niet levensvatbaar bleek? Heeft Hilje geleden aan een ziekte tijdens de zwangerschap? Of heeft het allemaal zo diep ingegrepen in de rest van haar leven, dat verdriet de boventoon is blijven voeren?
Hilje Bolsman heeft het zwaar gehad, maar ze heeft de nabestaanden de troost gegeven van haar geloof. Het geloof, dat ze van huis uit zal hebben meegekregen. Weliswaar zal het er bij haar geboorte niet feestelijk aan toe zijn gegaan. Haar moeder Anna Gillis Veendijk, dochter van de schoolmeester van Leermens, 26 jaar oud, werd zwanger van Theodor Lucas Bolsman, 45 jaar oud, afkomstig uit Beesten (Koninkrijk Hannover), toen ze nog niet getrouwd waren. Ruim drie maanden na haar geboorte trouwde het paar op 3 januari 1844 en werd Hilje geëcht, zoals de akte vermeldt. Van de grootvader van Hilje weten we dat hij, Gillis Egberts, al op 13-jarige leeftijd schoolmeester werd als opvolger van zijn vader toen deze overleed in 1803. Was de laatste naast schoolmeester ook koster en organist, Gillis werd in 1806 benoemd tot voorzanger. De kerk bezat op dat moment geen orgel meer. Het oude orgel was gesloopt. In 1807 moest Gillis, reeds enige jaren werkzaam als schoolmeester, alsnog een examen doen. Hij slaagde en werd schoolmeester in ”den derden rang”. In 1860 nam hij afscheid van de school, die tot die tijd slechts uit één lokaal bestond. Tijdens zijn gouden jubileum in 1854 werd er uitgebreid feestgevierd, waarbij de kinderen de toespraken afwisselden met het zingen van een aantal gezangen (uit de bundel 1807) en psalmen. De band tussen school en kerk was in die tijd nog heel sterk. De naam Veendijk nam Gillis Egberts als geslachtsnaam aan in de Franse Tijd. Veendijk was een buurtschap bij het dorp Siddeburen waar Egberts vader vóór Leermens schoolmeester was geweest. Wat de laatste regels van het grafdicht betreft, geloof en leven van de grootvader zullen zeker hebben doorgewerkt in het leven van Hilje Oosting-Bolsman.