Wie herkent dat niet, dat je in voorbije jaren iets bent gaan doen of gedaan hebt, dat later in meer of mindere mate een rol is gaan spelen in je beroepsleven of andere aspecten waarmee je steeds maar weer in aanraking komt? Dit fenomeen gaat wat meer specifiek over mijn interesse voor mijn voorouders, mijn familie en de plekken waar zij gewoond en gewerkt hebben.
Familie, voor velen vanzelfsprekend; voor anderen niet. Opvallend genoeg was het dit wel voor mij. Dat inzicht kwam toen ik ongeveer 16 jaar oud was en ik in een damesblad waarop mijn moeder was geabonneerd, een interview las met een Nederlands Joodse vrouw, die aangaf dat buiten haar ouders, er geen ooms tantes nichtjes of neefjes, dan wel grootouders waren waarmee zij dingen samen mee beleefde of kon vieren. Waarom? Die waren ‘niet teruggekomen’ een eufemistische vorm om het maar al te pijnlijke ‘vermoord’ niet te hoeven uitspreken en te doorvoelen. Die waarheid was en is te hard, als je weet dat er in de jaren 1940 – 1945 in ons land 107.000 mensen zijn vermoord louter vanwege het feit dat ze Joods waren.