Slechts 22 jaar oud was Jacques Perk toen hij in 1881 overleed aan een longziekte. De dichter werd begraven op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam, maar zijn resten werden in 1900 verhuisd naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Perk werd door Willem Kloos gezien als voorloper van de vernieuwing in de poëzie en wat wij nu kennen als de beweging van de Tachtigers.
Onbeantwoorde liefdes
{seog:disable}Jacques Perk (* 10 juni 1859) was de zoon van predikant en schrijver Marie Adrien Perk († 1916)en Justine Caroline Clifford Kocq van Breugel († 1900). Vader Perk was zeer maatschappelijk betrokken en zette zich gedurende zijn leven in voor tal van organisaties en instellingen. Via zijn vader kwam de jonge Jacques in aanraking met de literatuur en ontstond zijn belangstelling voor poëzie. Op school ontmoette hij zijn eerste liefde, Marie Champury, de dochter van zijn leraar Frans. Haar vader zag hem echter niet zitten. Jacques verwaarloosde zijn schoolwerk en verliet school voortijdig. Hij wist zijn geld te verdienen met het vertalen van Franse teksten voor het Algemeen Handelsblad. Ook was hij begonnen met dichten. Tijdens een verblijf met het gezin in de Ardennen ontmoette de toen 20-jarige Jacques de Waalse Mathilde Thomas. Zijn liefde bleef onbeantwoord, maar leidde wel tot een reeks van 106 sonnetten waarin hij haar en het landschap van de Ardennen verheerlijkte.
Tuberculose
In 1878 openbaarde de ziekte waaraan Jacques zou sterven zich voor het eerst. Tijdens een concert in de Lutherse kerk kreeg hij een heftige hoestaanval en hoestte hij bloed op. Het bleek dat hij tuberculose had opgelopen, toen een dodelijke ziekte. In 1880 begon Jacques aan een rechtenstudie in Amsterdam en leerde de dichter Willem Kloos kennen. Tussen hen ontstond een bijzonder hechte vriendschap die zijn ouders zorgen baarde, maar die standhield totdat Jacques viel voor Joanne Blancke, de zuster van zijn aanstaande zwager. Maar wederom werd zijn liefde niet beantwoord. Voor haar schreef hij het gedicht Iris. Dat jaar verslechterde zijn gezondheid verder en werd duidelijk dat hij niet lang meer te leven had. Zich bewust van zijn naderende einde nam hij op zondag 30 oktober 1881 afscheid van zijn familie. Tegen zijn vader zei hij:
‘Ik ga vol bewustzijn de eeuwigheid in, morgen zijn haar mysteriën, waarvoor u nog staat, mij onthuld.’
Iedereen dacht dat hij die nacht zou overlijden, maar de volgende ochtend riep hij uit: ‘Goedemorgen, ik ben er nog!’ Het zouden zijn laatste woorden zijn. Jacques zakte die dag steeds verder weg en zijn ademhaling werd alsmaar zwakker. In de middag van 1 november overleed hij.
Bij zijn overlijden liet Perk een groot aantal sonnetten na die sterk afweken van de tot dan toe heersende domineespoëzie en waarin een krachtig individualisme doorklonk.
Het graf
Jacques Perk werd op zaterdag 5 november onder grote belangstelling begraven op de in 1866 geopende Oosterbegraafplaats. Bij het graf spraken de Waalse predikant Henry Valès en de latere minister van Handel en Nijverheid De Marez Oyens, een vriend van de gestorven dichter. Tot slot sprak zijn vader, met stamelende stem. Op het graf werd een stèle geplaatst met bovenaan een marmeren medaillon met portret. Het ontwerp is van P. Dager uit Luik.
Eind negentiende eeuw werd de Oosterbegraafplaats aan de Mauritskade geruimd, om uiteindelijk deels plaats te maken voor het Koninklijk Instituut voor de Tropen. De begraafplaats was te klein geworden en mogelijkheden tot uitbreiding waren er niet. In 1894 werd daarom de Nieuwe Oosterbegraafplaats in gebruik genomen, in de toenmalige gemeente Watergraafsmeer. De journalist en letterkundige Pierre Henri Ritter deed in 1931 in De Nieuwe Gids verslag van de herbegrafenis van Jacques Perk in 1900. Ritter was aanwezig bij het overbrengen van het stoffelijke overschot van Perk van de oude naar de nieuwe Oosterbegraafplaats. Ritter was destijds 18 jaar oud en in wie de moeder van Perk ‘het beeld van den aan droom en dicht zich verslingerenden jongen man, die haar zoon was geweest, terug [vond]’.
“Ik herinner mij de plechtigheid nog zoo duidelijk alsof zij zooeven ware geschied. Wij gingen met z'n vieren in een oude vigelante de heele groote stad Amsterdam door, wat eindeloos duurde achter het sjokkende paard. De vier mannen, in wier aanwezigheid Jacques Perk voor de tweede maal aan den schoot der aarde zou worden toevertrouwd waren: Perk's Vader, zijn zwager Blancke en diens broeder Bernard, en de jonge man, die thans als oudere man deze herinnering te boek stelt. Het was een lange en droevige tocht, van den Parkweg af naar de oude begraafplaats, die zich ongeveer bevond, waar thans het groote gebouw staat van het ‘Koloniaal Instituut’. Er werd weinig gesproken, de stemming binnen de kleine ruimte der schommelende karos, was gedrukter misschien dan bij een gewone begrafenis. Nu was er niet meer de spanning van een onlangs geleden smart, - er was het gevoel der looden onherroepelijkheid, van eene herinnering die op dezen dag van werkelijk contact met de lichamelijkheid, die ééns den geest van Perk gedragen had, zich krampachtig wilde vertastbaren, maar die aldoor verder terug zou wijken, de Eeuwigheid in, naarmate de jaren de indrukken aan den levenden Jacques Perk zouden uitwisschen.
De vigelante waarin wij zaten was vol van geur van den krans van bloemen, dien Perk's Moeder mij had meegegeven en die ik op de baar zou leggen, zoodra het lichaam opnieuw in zijn eng verblijf zou zijn toegedekt. Op de groote, ledige begraafplaats, sinds vele jaren niet meer gebruikt, wachtte ons het begrafenispersoneel, dat ons zwijgend leidde naar het geopend graf. Ineens zag ik het schrikkelijk beeld, dat mij heel mijn leven is bijgebleven. De doodenschrijn gaf zijn geheimenis prijs. Een ijl geraamte, in povere weefsels gewonden, tot strengen van verkleurde draden vergaan, lag weerloos onder den open hemel. Alleen de blonde baard was vol en uitgegroeid en golfde nog onbesmet over het tenger skelet. ‘Die blonde baard!’, riep de oude Perk opeens, en hij wendde zich af en steeg ijlings in het rijtuig terug. Een kreet van zoo namelooze smart heb ik sedert nooit meer van eenig sterveling gehoord.
Wij hadden gestaan, met zijn vieren, één ondeelbaar oogenblik dat een eeuwigheid leek, gespannen turend naar Perk's vergankelijkheid, - het regende, - ik stond met mijn grooten krans van witte bloemen, temidden van de onmetelijke leegte. Toen wij weer verder reden, om het stoffelijk overschot te geleiden naar zijn nieuwe woning wist ik dat ik dezen gang, ware zijn beteekenis mij vooraf duidelijk geweest, niet had volbracht.”
P.H. Ritter, 1931
Niet veel later dat jaar, in april 1900, overleed onverwachts de moeder van Jacques Perk tijdens een verblijf in Montreux. In 1916 overleed Marie Adrien Perk, de vader van Jacques. Hij werd begraven in het graf bij zijn zoon op de Nieuwe Oosterbegraafplaats, klasse 2, vak 1, nr. 19. Vóór de stèle werd een hardstenen zerk geplaatst met daarop zijn naam. Het geheel wordt omgeven door een smeedijzeren hekwerk.
In 2004 werd het grafmonument aangewezen als rijksmonument. In 2012 werd het grafmonument met steun van het Fonds Perzik van Onsterfelijkheid gerestaureerd. Bij de onthulling van het gerestaureerde grafmonument op 30 mei 2012 las de Amsterdamse stadsdichter Menno Wigman een vers voor over Perk. Literair criticus Onno Blom sprak een levensschets uit, met de laatste woorden van de ongelukkige dichter ('Goedemorgen, ik ben er nog!'), en de lugubere beschrijving van de herbegrafenis in 1900. Daarna werd het boek O en voorgoed voorbij over Nederlandse schrijversgraven door Onno Blom en Werry Crone gepresenteerd. Van elk verkocht exemplaar van het boek wordt vijf euro gestort in het Fonds Perzik van Onsterfelijkheid.
Meer informatie over het Fonds Perzik van Onsterfelijkheid
Literatuur
- Blom, Onno, Werry Crone, O en voorgoed voorbij, Langs graven van Nederlandse schrijvers, 2012 (pag. 55-60)
- Ritter, P.H., ‘Jacques Perk’s verwanten’ in: De Nieuwe Gids. Jaargang 46. via dbnl.org
- Oerlemans, Frans, Peter Hanzen, ‘Een groot dichter, een zwak visionair’ in: Trouw 20-12-1993
- ‘Jacques Perk’ in: Het nieuws van den dag 25-10-1906 via Delpher
Bron
Internet
- Het literatuurmuseum: Jacques Perk (geraadpleegd 18-4-2020)