* Minnertsga 30 oktober 1851 - † Beers 1 februari 1928
Het lot van 'Alde Rinse'
Ze zijn er waarschijnlijk altijd al geweest: zwervers zonder een eigen dak boven het hoofd. Ooit trokken ze van dorp naar dorp en van plaats naar plaats. Het bezit van een sigarenkistje met wat mottenballen was voor het wettig gezag voldoende om hen als venter of als koopman aan te merken. Zonder handelswaar liepen ze een grote kans als landloper te worden opgepakt. De meesten bezaten kind noch kraai en konden op hun kop gaan staan, zonder dat er ook maar iets waardevols uit hun zakken viel. Al beschikten ze over wat handelswaar, in feite bleven ze zwervers. Dat zwerversleven bracht de meesten in een staat van vervuiling en verval; ze mochten dan zeep verkopen, zelf gebruiken deden ze het nooit.
Hoe Rinse ging zwerven
In Friesland is er een zwerver geweest, die onder deze zwervers een uiterst opvallende plaats innam, omdat hij zo schoon was als de brand. Hij stond alleen op de wereld, hij zwierf rond in Friesland en trachtte met wat handel iets te verdienen. Maar terwijl zijn andere lotgenoten nog nooit van waswater hadden gehoord, was Rinse zo schoon op zichzelf als een kat: Rinse Sipma, 'alde Rinse', moet van alle zwervers in Friesland de netste en de schoonste zijn geweest. De halve bevolking van Friesland heeft Rinse gekend, want hij "bereisde" een groot gebied en deed dat z'n hele leven tientallen jaren lang. Daarbij had hij, in tegenstelling tot veel van zijn lotgenoten, een uitstekende naam. Bij velen was Rinse dan ook een welkome gast.
Rinse Sipma was in 1851 als zoon van een bouwboer uit Minnertsga geboren. Op school kon hij niet meekomen. Het werk bij vader op de boerderij lukte ook niet zo best. Rinse was een stille jongen terwijl zijn vader een doordouwer was. Er ontstond een situatie van een gewapende vrede tussen Rinse en zijn vader, tot er wéér eens onenigheid kwam. Toen klapte Rinse de schuurdeur dicht en ging er vandoor: voor eens en voor altijd. Voor Rinse Sipma begon het zwerversbestaan, dat tot zijn dood zou duren. Als hij honger kreeg, klopte hij ergens aan voor een stuk brood. De nacht bracht hij door in een bult hooi op het land. Hij verdiende met wat schoonmaakwerk een paar centen, waarvoor hij lucifers kocht. Daarmee legaliseerde hij zijn nieuwe beroep: Rinse Sipma was nu venter. Hij breide zijn handel uit, zodat deze tenslotte lucifers, stukjes karnemelkzeep, schuurpapier, garen en band en wat mottenballen omvatte. Met deze handelswaar en met een paar losse stuivers op zak kon hij niet als een landloper zonder vaste woon- en verblijfplaats worden opgepakt.
Rinse bouwde in de loop der jaren een heel netwerk van contactadressen op. Vooral kinderen op de afgelegen boerderijen zagen altijd vol verwachting naar de komst van Rinse uit; Rinse kon boeiend vertellen over alles wat hij in de afgelopen weken had beleefd. Meerdere decennia heeft Rinse Sipma gezworven van boer tot boer. Soms bleef hij een dag, vaak bleef hij twee of drie dagen om dan weer verder te gaan. Het eten werd hem, driemaal daags, in de schuur voorgezet, terwijl hij voor de nacht zelf maar een plekje moest zoeken in het hooi. Opmerkelijk was dan de volgende morgen de ijver, waarmee deze zwerver zich onder de pomp ging wassen - waar de andere landlopers niet aan dachten, was voor Rinse een vast ritueel. Klein verstelwerk aan zijn kleren verzorgde Rinse zelf. Hij moet in Oosterend een wasvrouw hebben gehad, die zijn kleren waste; andere zwervers achtten het misschien niet nodig aan verschoningen te doen, Rinse deed dat wel. Hij was een bijzondere zwerver, want hij had centen. Bovendien ging Rinse altijd "even achter de pet" voor hij begon met zijn maaltijd.
Hoewel hij wel een borreltje nam, was hij geen alcoholist. De eerste maal dat hij (wegens openbare dronkenschap) het Leeuwarder Paleis van Justitie van binnen bekeek, werd hij ontslagen van rechtsvervolging, omdat er een fout in de dagvaarding zat. De tweede keer zat hij voor een paar maanden in de gevangenis te Hoorn. Zo nu dan lustte hij dus wel een glaasje teveel.
Alde Rinse
Na de Eerste Wereldoorlog was hij bekend als 'alde Rinse'. Het lopen werd minder, ook zijn ogen gingen hard achteruit, zodat hij een bril met dubbeldikke glazen moest dragen. Veel tanden had hij nu ook niet meer.
In 1927 werd hij te Scharnegoutum door marechaussees staande gehouden, omdat hij (onder invloed van ouderdom of alcohol) zich wankelend voortbewoog. Door het Kantongerecht te Sneek werd Rinse Sipma (signalement: lang 1.62 m, grote neus, grote mond, brede kin, ovaal aangezicht, bleke kleur, kaalhoofdig en brildragend) veroordeeld tot drie dagen hechtenis, wegens openbare dronkenschap. Alde Rinse stalde z'n koffertje met handel op een van z'n vaste adressen, zoals op de boerderij Spoorzicht van Douwe Swierstra in Schillaard, en liep naar Leeuwarden om z'n straf uit te zitten. Op de 23e november 1927 meldde hij zich bij het Huis van Bewaring in Leeuwarden met een geldbedrag op zak van twaalfhonderd en negen gulden en acht en een halve cent. Op 26 november 1927, een zaterdag, werd hij 's morgens om acht uur ontslagen.
Zijn laatste tocht
Op zijn stokje steunend, liep alde Rinse daarna via Jellum naar Hijlaard. Nog voor Hijlaard sloeg hij linksaf en liep door het land naar boer Sijbren Jellema. Daar vertelde hij, dat hij naar 't Westerhûs van boer Wiepke Schukken wilde. Omdat ze bij Jellema aan het melken waren, konden ze hem niet brengen. Wel waarschuwde Jellema nog, dat het "een raar pad" was naar 't Westerhûs en dat hij moest uitkijken waar hij liep. Boer Wiepke Schukken, woonde een halve kilometer verder en was een van de vaste adressen, bij wie alde Rinse altijd welkom was. Maar daar verwachtte men de oude zwerver niet. Rinse had z'n komst nog nooit aangekondigd. De weken gingen voorbij en alleen bij de Swierstra's in Schillaard vroegen ze zich af waar Rinse bleef. Want daar stond, in een kast in de keuken, nog altijd Rinse's koffertje met z'n povere handelswaar.
Intussen was het gaan vriezen en een dik pak sneeuw bedekte het land. De bakker van Jellum maakte van een sloot gebruik om met z'n korf brood van boer Jellema naar boer Schukken te fietsen. Over het ijs ging het beter dan over het bevroren modderpad erlangs. Toen de sneeuw begon te smelten, konden de Schukkens weer gaan denken aan veldarbeid. Hein en Hendrik, zoons van boer Schukken, vonden daarbij op een goede dag een wandelstok. Hun gedachten gingen daarbij geen bepaalde richting uit, waarom zouden ze ook moeten denken aan alde Rinse, die soms twee keer in een maand kwam opdagen en zich ook wel in geen maanden liet zien?
Bizarre vondst
Op 1 februari 1928 liep Sip, het veertien jaar oude zusje van Hein en Hendrik Schukken, over het binnenpad naar haar oom Reinder Steenhuizen en tante Sip, die in Jellum woonden. Daar zou ze gaan eten en de middag doorbrengen. Halverwege de plaats van boer Jellema zag Sip wat vreemds in de sloot. Net een oor, dat even boven het water uitstak, aangekomen bij haar omke en muoike sprak ze er niet over. Op de terugweg keek ze nog eens goed het was een oor, een mensenoor. Huiverig vertelde ze thuis wat ze had gezien, maar boer Schukken, die net aan het melken was, wilde er niets van geloven. "'t Zal wel een dooie kat zijn geweest" meende hij. De volgende morgen, toen Sip maar bleef doorzeuren over dat oor, ging er bij boer Schukken plotseling een lichtje op. "Nou" zei hij, "je weet het nooit - alde Rinse is hier ook een hele tijd niet geweest". Voor alle zekerheid ging Wiepke met zoon Hein kijken. Toen ze even voorzichtig een hekkel in 't water brachten, herkenden ze direct het brilletje en de rode doek om de hals. "Och heden, 't is Rinse" zeiden ze. "Niet meer aankomen", beval vader Schukken en hij stuurde z'n zoon op de fiets naar veldwachter Van der Plaats in Mantgum. Samen met de oude rijksveldwachter Hendrik Roersma was Gosse van der Plaats snel ter plaatse en met hulp van de Schukkens is de arme Rinse toen uit het water gehaald. Van een misdrijf was geen sprake: alde Rinse was gewoon zwaar van al het geld, dat hij bij zich had. Dat gewicht moest ook Rinse's dood zijn geweest. Toen hij in het donker van het pad te water raakte, heeft hij zich niet meer naar boven kunnen werken. Zo moet de oude man aan zijn eind gekomen zijn. Nu was voor Hein Schukken ook het raadsel opgelost van de koopmansstok die hier gevonden was. En dan bakker Boersma uit Jellum; terwijl Rinse hier lag, was hij er verscheidene malen overheen gefietst… Dokter Mantel had weinig tijd nodig om te zien dat de verdronkene ettelijke weken in het water had gelegen - dat klopte precies met de getuigenis van de Jellema's, die zich herinnerden, dat ze alde Rinse voor het laatst op een late avond in november of december in de stal hadden gehad. Op een tafeltje in de schuur van 't Westerhûs hebben de politiemannen al het geld uit de verschillende 'ponkjes' (geldbuidels) van Rinse uitgeteld: centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, guldens, rijksdaalders, briefjes van tien. Toen ze alles optelden, kwamen ze op het totaal van twaalf honderd acht en halve gulden. Hette Ypma, de arbeider van Sijbren Jellema, heeft het stoffelijk overschot met een hooiwagen naar Mantgum gebracht, waar het ook werd gekist.
Begrafenis
Dezelfde morgen maakte gemeenteambtenaar S. Goinga op het raadhuis in Mantgum de overlijdensakte op, op grond van de gegevens van de politieagenten Roersma en Van der Plaats. Die kenden, waarschijnlijk beroepshalve, de namen van de ouders van alde Rinse. Uit de toevoegingen "overleden" voor vader Johannes en "verdere gegevens onbekend" voor moeder Antje Hiemstra, mag men concluderen, dat Rinse van het overlijden van zijn moeder nimmer weet heeft gehad. Onverklaarbaar is de vermelding in de overlijdensakte dat Rinse Sipma, "zes en zeventig jaar oud en venter van beroep" in Bozum woonde. De volgende dag is Rinse Sipma, zonder ook maar één belangstellende, begraven op het begraafplaatsje van Schillaard. Daar vonden al eerder zwervende landlopers en kermisreizigers een laatste rustplaats. Maar zoals alde Rinse zich tijdens zijn leven al onderscheidde van alle zwervers, zo bleef hij dat ook doen in de dood.
Terwijl zijn makkers aan de voet van de eenzame toren naamloos rusten, slaapt Rinse er onder een fraaie steen. "Rustplaats van Rinse Sipma" staat er op. "Geboren Minnertsga 30 oktober 1851, overleden Beers 1 februari 1928 - Rust Zacht". Die sterfdatum is overgenomen uit de overlijdensakte, maar toen was Rinse al zeker acht weken dood. Dat Rinse een steen kreeg en anderen niet, heeft enkel te maken met de grote som geld die hij bij zich had.
Literatuur
- Schoustra, Fenno L; Rare snaken in Friesland, Leeuwarden, 1975
- Diverse afleveringen van het 'Kleine Krantsje', uitgegeven tussen 1964 en 1997 door Fenno Schoustra.
Bron
- gesprek met Hessel Swierstra uit Leeuwarden die Rinse nog gekend heeft.