Moscowa: een begraafplaats met een Russisch klinkende naam. Achter die naam moet wel een mooie geschiedenis schuil gaan en dat is ook inderdaad het geval. De naam van de begraafplaats is verbonden aan een nabij gelegen boerderij uit 1847 die nog steeds bestaat. De boerderij werd in dat jaar gebouwd op initiatief van Hendrik Jacob Carel Johan baron van Heeckeren, heer van Enghuizen en Beurse (1785-1862).
Van Heeckeren had in 1821 het landgoed Sonsbeek aangekocht en hij breidde dit in de loop van de jaren uit. Hij liet achtereenvolgens drie ontginningsboerderijen bouwen waarvan Moskowa de eerste was. De twee anderen kregen de namen Dresden en Leipzig. Deze namen had Van Heeckeren niet zomaar gekozen. Militair in hart en nieren had hij als jong officier deel genomen aan vele veldtochten in Pruisische en Franse dienst. Onder Napoleon trok Van Heeckeren in 1812 naar Rusland. Op 7 september 1812 maakte hij onder andere de slag bij Borodino mee, bij de Fransen beter bekend als de slag bij Moskowa. De Fransen versloegen hier de Russen, waardoor de weg naar Moskou open lag.
In 1876 kocht de gemeente Arnhem ten noorden van de boerderij een stuk grond om in gebruik te nemen als nieuwe begraafplaats. Het terrein dat gebruikt werd stond in die tijd echter bekend als de 'Galgenberg', een niet al te populaire naam. De gemeente koos daarom voor de naam van de boerderij als naam voor de begraafplaats.
Het ontstaan van de begraafplaats was gelegen in het feit dat de gemeente aan het begin van de negentiende eeuw niet, zoals veel andere steden, een eigen algemene begraafplaats had aangelegd. Aan het eind van de achttiende eeuw bestond er in Arnhem nogal wat weerstand tegen het begraven buiten de bebouwde kom. Dat bleek onder andere uit het feit dat het volk in 1783 in opstand kwam tegen de buiten de Velperpoort aangelegde buitenbegraafplaats! Deze begraafplaats was in 1782 buiten de stad aangelegd vanwege een dysenterie-epidemie die in de stad heerste. In juli 1783 werd een aan dysenterie overleden vrouw door de gemeentelijke overheid buiten de stad Arnhem begraven om daarmee aan de bevolking een voorbeeld te stellen. Dit voorbeeld deed echter slecht volgen want de volgende dag werd de vrouw weer opgegraven en de stad ingevoerd om aldaar in een van de kerken weer begraven te worden. De muren van de begraafplaats werden tijdens het oproer omvergehaald. Nadien werd tot de Franse tijd de situatie weer als voorheen.
Aanleg
Het terrein waarop Moscowa werd aangelegd, had in het midden van de negentiende eeuw een militaire functie als schietterrein. Voor de begraafplaats was in totaal zo'n 22 hectare beschikbaar, maar de gemeente dacht aan vier hectare genoeg te hebben. Het terrein werd omgeven door hoge dennen- en beukenbossen en er was, op de boerderij Moscowa na, geen bebouwing in de omgeving. Wel lag hier al de joodse begraafplaats van Arnhem, die in 1866 was aangelegd. Aansluitend op deze begraafplaats was ruimte genoeg. De hoge ligging had ook zijn voordelen. Gelegen tussen 70 en 80 meter boven (N)AP zou de waterhuishouding geen problemen hoeven op te leveren. Na egalisering en de aanleg van een rioleringssysteem werd een 10 meter brede weg aangelegd om de begraafplaats te kunnen ontsluiten. Deze zogenaamde Weg langs de Begraafplaatsen werd aan de westzijde beplant met Italiaanse populieren en voorzien van macadam, een voorloper van het moderne asfalt. De gemeenteraad was van mening, alvorens ze tot de definitieve aanleg wilden overgaan, dat de stadsarchitect eerst maar eens in Utrecht moest gaan kijken. Op de begraafplaats Soestbergen zou de ideale situatie te vinden zijn. Stadsarchitect A. van Cuylenburgh jr., die van 1866 tot 1886 deze functie vervulde, ontwierp voor Moscowa een formele aanleg, gecombineerd met opvattingen uit de romantisch landschappelijke aanleg. Lange paden doorsneden het terrein en verdeelden dit in vakken die toegankelijk werden gemaakt door middel van gebogen paden. Deze gemengde stijl werd later nog veel vaker toegepast, onder andere door de tuin- en landschapsarchitect Springer. Een aantal belangrijke aspecten van het ontwerp van Cuylenburgh jr. zijn ook terug te vinden op andere begraafplaatsen in Nederland.
De fraaiste keldergraven kregen een plaats aan de slingerende paden terwijl daarachter, afgescheiden door beplanting de eenvoudiger zandgraven een plaats kregen. Het plaatsen van de zerken onder een helling was een kenmerkend aspect dat vandaag de dag een heel karakteristiek beeld oplevert. Deze helling had te maken met een goede afwatering, waardoor de invloeden van het weer minder snel vat zouden hebben op de stenen. Een dergelijke aanpak zou enkele tientallen jaren later bijvoorbeeld ook in Apeldoorn aan de Soerenseweg worden toegepast.
Voor de beplanting van de begraafplaats werd ondermeer gekozen voor donkere, groen blijvende bomen waaronder veel sparren, dennen en cypressen. Het aanplanten van treursoorten moest bijdragen aan het gewenste parkachtige effect, evenals de aanplant van bomen met een dicht bladerdek, zoals beuk, linde en kastanje. In Arnhem werd niet ruim gebruik gemaakt van de mogelijkheid, zoals in Utrecht, om grote gedenktekens op de graven te plaatsen. Sobere zerken bepaalden het beeld. Wel werd veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bloemen of lage heesters aan te planten.
Indeling van de begraafplaats
De begraafplaats kreeg twee afdelingen, zodat katholieken en protestanten of andersgezinden apart ter aarde konden worden besteld. Voor de joden was geen afdeling nodig omdat die aan de Apeldoornseweg, grenzend aan de nieuwe begraafplaats, reeds in 1864 een perceel hadden verworven. De twee afdelingen van de begraafplaats waren van elkaar gescheiden door een brede middenallee waarop beide delen hun uitgang hadden. Over de aanleg van het katholieke deel is minder bekend maar de huidige vorm maakt duidelijk dat men vanaf het begin koos voor een streng formele opzet met als uitgangspunt een cirkelvorm. In het centrum daarvan legde men de priestergraven aan met daaromheen de meest kostbare keldergraven. Helemaal in het centrum werd een kruisbeeld geplaatst. De buitenste ringen waren bestemd voor de eenvoudigere en goedkopere zandgraven. Het katholieke deel kende vijf klassen waarbij de laatste was bestemd voor graven in ongewijde aarde, afgezonderd van de rest.
Monumenten overheersten op het katholieke deel, in tegenstelling tot het algemene deel waar de natuur een grotere rol speelde. Plantvakken bij de graven werden niet toegestaan en een enkele haag of achtergrondbegroeiing waren het enige groen hier. Deze indeling week af van de plannen van Van Cuylenburgh. Dat de katholieken voor een andere invulling kozen was mogelijk omdat het kerkbestuur van de drie Arnhemse parochies al een half jaar na ingebruikname van de begraafplaats hun deel van de gemeente kochten. Voor de 2½ hectare ontving de gemeente ƒ 31.500,-. In 1893 werd nog een stuk van de gemeente gekocht, voor een uitbreiding van het katholieke deel. Het algemene en katholieke deel bleven hierna bijna een eeuw van elkaar gescheiden. Van een later aangebrachte scheiding zijn onder andere nog restanten van betonpalen te vinden waartussen draad gespannen was.
Beide begraafplaatsen werden na aanleg omgeven door een muur aan de oostzijde en door een houten rasterwerk langs de noord- en zuidzijde. Het rasterwerk werd beplant met doornenhagen. Aan de zuidkant werden twee sierlijke ijzeren hekken geplaatst als uitgang voor de lijkkoetsen naar de middenallee. Beide afdelingen van de begraafplaats kregen een eigen entreegebouw, gelegen aan de Weg langs de begraafplaatsen. De uit bak- en natuursteen opgetrokken gebouwen bestonden uit twee bouwlagen en waren voorzien van een met leien gedekt dak. De gebouwen hadden een voorname uitstraling wat benadrukt werd door de statige klassieke ingangspartij aan de voorzijde. Deze centrale doorgang fungeerde niet alleen als ingang maar ook als de plek waar de kist uit een lijkkoets kon worden genomen, zelfs bij nat weer. De achterzijde van de gebouwen was een stuk soberder en strakker vormgegeven. In de gebouwen bevonden zich aan de ene zijde een wachtkamer, toiletruimte en een ruimte voor schijndoden en aan de andere zijde een woning voor de opzichter of doodgraver.
Er verschenen ook nog andere bouwwerken op de begraafplaats, zoals op elke afdeling een klein gebouwtje dat dienst deed om aan epidemieën gestorvenen op te nemen en een waterput in de middenallee.
In januari 1876 vond de eerste begrafenis plaats.
In gebruik
De begraafplaats in de hierboven beschreven toestand heeft niet lang bestaan. Als eerste werd dus het katholieke deel verkocht, waardoor dit deel al snel anders werd ingericht en onderhouden dan oorspronkelijk was bedoeld. In 1906 volgde de eerste uitbreiding van de algemene begraafplaats en in 1915 werd een nieuw terrein langs de Schelmseweg in gebruik genomen. De uitbreidingen voegden zich onopvallend bij de bestaande gebieden en vulden de gehele driehoek van Schelmseweg, Apeldoornseweg en Weg langs de Begraafplaatsen. In 1934 volgde de sprong over de Weg langs de Begraafplaatsen. In 1927 was hier al een deel aangelegd als wandelpark, met de gedachte het later te benutten als uitbreiding voor Moscowa. De uitbreiding van 1934 werd relatief eenvoudig gerealiseerd. Het terrein behoefde alleen maar geëgaliseerd en omgespit te worden, waarna het geheel werd voorzien van een afscheiding. Ingrijpende wijzigingen waren niet nodig. De aanleg werd evenwel geheel anders dan op de bestaande grafvelden. In het ontwerp werd het grondplan opgevat als een vlinder met uitgeslagen vleugels. Vermoedelijk werd dit deel ontworpen door J.H. Meijer (1886-1953), plantsoenmeester in de gemeente Hilversum.
Meijer ontwierp een brede middenas met aan weerszijden een onregelmatig padenpatroon met vloeiende, gebogen lijnen. De beplanting bestond vooral uit coniferen, berken en forse solitaire bomen. Dit deel kende daardoor een meer open karakter dan het oorspronkelijke deel. De grotere grafmonumenten en kelders werden grotendeels langs de rondlopende paden geplaatst waarbij het hoogteverschil door de getrapte monumenten een opvallend element vormde.
Na de Tweede Wereldoorlog volgden nog meer uitbreidingen. In 1951 werd het oude algemene deel uitgebreid en in 1954 kreeg het westelijke deel van het nieuwe algemene deel voltooid. Hierbij bouwde men ook een karakteristieke ingangspartij met opzichterswoning. Deze entree in Delftse Schoolstijl werd vermoedelijk ontworpen door de gemeente-architect Van Biessen.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw werden de entreegebouwen van de beide afdelingen afgebroken. Ook de hekwerken langs de middenallee verdwenen. In 1967 kocht de gemeente het katholieke deel terug en werd de afscheiding tussen de beide afdelingen opgeruimd. In 1994 werden ten westen van de Weg langs de Begraafplaatsen nieuwe katholieke grafvelden in gebruik genomen. De inrichting daarvan doet in elk geval in niets aan het oude deel denken. Hoewel de grafmonumenten schuin op de hoofdpaden zijn gelegd vormen de rechte rijen grafmonumenten met weinig groen een groot contrast met de oudere velden.
In plaats van de entreegebouwen werden in 1970, midden op het terrein, twee aula's gebouwd om begrafenissen een waardiger aanzien te geven. In 1974 werd hierbij tevens een crematorium gebouwd. De verbrandingsovens werden ondergronds aangelegd en de twee rookafvoerpijpen gecamoufleerd met hoge sparren. Later werden ook eenvoudige columbaria aangelegd en achter het nieuwe katholieke deel werd een strooiveld aangelegd. Ook op het oorspronkelijke katholieke deel zijn aan het eind van de twintigste eeuw grote strooivelden verschenen en hebben grote grafvelden plaats moeten maken voor moderne betonnen columbaria of urnenkelders. Binnen dit landschappelijke deel van de begraafplaats vallen deze velden sterk op door hun afwijkende schaal van monumenten en de openheid van de velden.
In de buurt van de boerderij Moscowa, tegenover de joodse begraafplaats, verrezen aan het eind van de twintigste eeuw nog een tweetal gebouwen, rouwcentra van particuliere ondernemers.
Heden ten dage
Vandaag de dag bestaat Moscowa uit drie delen: een katholiek, een algemeen en een islamitisch deel, alles bij elkaar 32 hectare. Het Islamitische deel werd in 1982 aangelegd ten noorden van het oude algemene deel. Nu, meer dan 20 jaar later is het Islamitische deel alweer uitgebreid en de vraag lijkt groter dan de ruimte.
Het beheer van de begraafplaats is nog steeds in handen van de gemeente Arnhem, maar de exploitatie van de lijkbezorging is sinds maart 2002 in handen van de Facultatieve Groep. Om de exploitatie en vooral de dienstverlening te verbeteren is in het najaar van 2003 begonnen met de voorbereidingen van een grote verbouwing van de aula's en de andere facilitaire ruimten. In de loop van 2004 was deze verbouwing gereed.
De drie delen van de begraafplaats zijn dan wel qua beheer geïntegreerd maar het verschil in aanleg en beplanting valt onmiddellijk op. Met name de oude delen stralen veel sfeer uit, wat onder andere te danken is aan de glooiende en beboste omgeving. Ook de vele gave grafmonumenten, met veel symboliek en fraaie beeldhouwkunst geven dit deel van de begraafplaats een karakteristiek aanzien. Dit deel van de begraafplaats is ook rijk aan flora en fauna. Op het algemene deel is het oorspronkelijke karakter wat minder overeind gebleven door de grote ingrepen met het oog op de strooivelden en mogelijkheden voor urnenbijzetting. Maar op sommige plekken waant men zich zo een eeuw terug in de tijd. Op het uitbreidingsdeel uit de jaren dertig van de twintigste eeuw heerst weer een geheel andere sfeer. Deze sfeer wordt sterk bepaald door de vele fraaie monumenten uit die tijd.
De waarde van de begraafplaats, met name de oude delen, is inmiddels ook vertaald in de aanwijzing tot rijksmonument. In mei 2000 werden het oorspronkelijke katholieke en algemene deel opgenomen in het register van rijksmonumenten. Recent is de uitbreiding uit 1934 tot gemeentelijk monument verklaard.
Beroemde doden
Uiteraard zijn op de begraafplaats verscheidene Arnhemse burgemeesters, hoogwaardigheidsbekleders en adellijke personen begraven. Ook liggen hier de graven van de Arnhemse luchtvaartpioniers Van Maasdijk (1910) en Spandaw (1914), bekende Arnhemse detaillisten als F. Mahler (van fa. Mahler, textiel, stoffen, lingerie e.d.), veel industriëlen (waaronder de Groningse tabaksfabrikant Theodorus Niemeyer), oud-kolonialen, predikanten, militairen, architecten en kunstenaars. De jongere broer van Pieter Jelles Troelstra - de dichter en propagandist Dirk Troelstra - is eveneens op Moscowa begraven. Ook de schrijver C.C.S. Crone (1951), vond hier zijn laatste rustplaats.
De toekomst
Nadat er in het begin van de twintigste eeuw veel wisselingen in het management van de begraafplaats waren geweest, is er nadien enige rust gekomen. Er zijn plannen ontwikkeld voor een renovatie van de begraafplaats die in de afgelopen jaren is uitgevoerd. De nadruk lag in het verleden niet altijd op een juiste aanpak van het groenbeheer en een goede afstemming daarvan op het begraafbeheer. De gemeente Arnhem werkt nu intensief samen met De Facultatieve om een opgesteld masterplan uit te voeren. In dat masterplan is niet alleen gekeken naar behoud van de historische waarden van de begraafplaats maar ook naar de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Mogelijk krijgt de begraafplaats weer een monumentale uitbreiding of bouwwerk dat over honderd jaar tot de cultuur-monumenten van Arnhem gerekend kan worden. In ieder geval is duidelijk geworden dat een goede beheersvisie noodzakelijk was om in de toekomst de historische waarden te kunnen behouden.
Een bezoek aan de begraafplaats kan inmiddels aangenaam afgesloten worden in het theehuis op Moscowa. Het thuishuis is gelokaliseerd bij de nieuwe ingang van de begraafplaats aan de westzijde. Vanaf het theehuis loopt men via een brede allee naar de oudste gedeelten van Moscowa.
Met dank aan mevrouw C. Bosua en de heer L. van Eijk van De Facultatieve Groep.
Literatuur
- Cappers, Wim, Funeraire Cultuur. Arnhem, (Soesterberg, 2002)
- Dissel, A.J. van, Moscowa. Geschiedenis van de gemeentelijke begraafplaats in Arnhem (Utrecht, 1992)
- Raak, Cees van, Dodenakkers. Kerkhoven, begraafplaatsen, grafkelders en grafmonumenten in Nederland; Amsterdam 1995, blz. 58-60.
Internet