Voor het jaar 1000 was er rondom het huidige Friese Workum al bewoning. Dat zal vooral op terpen zijn geweest omdat het gebied toen nog volledig beheerst werd door het getijde van het Almere, de oude binnenzee waar nu het IJsselmeer is gelegen. Twee van die terpen, Algeraburen en Kerkeburen, staan bekend als de eerste bewoningsplekken in deze omgeving. Niet lang daarna zal er hier ook begraven zijn.
{seog:disable}Eind dertiende eeuw werd Workum voor het eerst genoemd als Woldericham of Waltercome. Tussen deze terpen kwam een langgerekte nederzetting tot ontwikkeling. In 1399 kreeg Workum stadsrechten en ontwikkelde zich in de eeuwen daarna tot handelsstad en zeevaartcentrum. Dit leidde tot een zeer gevarieerde bevolkingssamenstelling wat blijkt uit het feit dat Workum naast het bestaande kerkhof in 1676 ook een joodse begraafplaats kreeg en in 1885 een katholieke begraafplaats.
In de eerste helft van de zestiende eeuw had Workum nogal te lijden van oorlogsgeweld dat oplaaide tussen Saksers en Geldersen. Dat had gevolgen voor de bouw van de Grote of St. Gertrudiskerk. De eerste bouwfase van deze forse hallenkerk begon in 1480 op de plaats van een eenvoudige eenbeukige kerk. Rond 1515 werd een begin gemaakt met de bouw van het driebeukige schip, maar die werd bij het geweld in 1523 vernield. Hierna werd de kerk opnieuw opgetrokken met uitzondering van het westelijke deel. Voor de verdere bouw waren geen middelen meer aanwezig zodat de westzijde in 1615 met hout werd dichtgezet. De voor de kerk geplaatste toren zou nimmer meer één geheel vormen met de kerk. De bouw van de toren was eind vijftiende eeuw gestart en na 1523 werd de toren verhoogd. In 1613 werd de toren voorzien van de huidige bekroning. Pas bij de restauratie in 1951 werd de westwand voltooid door de houten gevel te vervangen door een stenen.
In de kerk
In de Grote kerk in Workum zijn nog veel herinneringen te vinden aan het rijke funeraire leven van de stad. Naast de vele zerken in de vloer vallen vooral de twaalf gildebaren op die langs de wand in de zijbeuken zijn geplaatst. De gildebaren dateren uit de periode 1666 – 1806 en acht daarvan behoorden aan de Workumer gilden van boeren, smeden, apothekers en chirurgijnen, timmerlieden, (binnen)schippers en grootschippers. De leden van de gilden werden ieder op hun eigen baar ten grave gedragen. Ook zijn er twee baren voor kinderen: een beschilderde voor schipperskinderen en een onbeschilderde. De verschillende baren zijn heel herkenbaar aan de beschilderingen die opgenomen zijn. De schippersbaren bevatten prachtige afbeeldingen van schepen uit de tijd dat ze vervaardig werden. Uiteraard zijn er diverse funeraire symbolen opgenomen op de baren, waaronder skeletten, doodskoppen en zandlopers. Verder zijn er nog twee onbeschilderde baren te vinden die afkomstig zijn uit het dorp Hennaard terwijl de bakkersbaar uit Hindeloopen komt. Er is ook een zogenaamde ‘blinde’ baar die werd gebruikt voor zelfmoordenaars, drenkelingen en publieke vrouwen. Het is de enige nog bewaard gebleven collectie achttiende-eeuwse beschilderde lijkbaren die nog op de oorspronkelijke plaats aanwezig is. Tot in de twintigste eeuw zijn ze in gebruik geweest.
De vloer van de kerk is rijkelijk bedekt met zerken in allerlei vormen en materialen. De oudste dateert uit 1523, maar het gebruik van een sarcofaagdeksel duidt mogelijk op hergebruik van oudere stenen. Voor het koor ligt een forse zerk voor burgemeester Isaac Martijn Adius van Wissema (1719) en diens vrouw Engelbertina Berbara van Unckel (1719). De steen bevat een fors reliëf waarop een tekst is opgenomen in het ondervlak met daarboven de familiewapens die overeind worden gehouden door klimmende leeuwen. Niet alleen op de vloer zijn getuigen van het begraven te vinden, ook aan de muur hangen verschillende rouwborden waaronder wederom voor de genoemde burgemeester en diens vrouw. Direct rechts van de ingang naar het schip is ook een forse epitaaf te vinden. Dit epitaaf dateert uit 1911 en is voor Wybo Hayoszoon Tuijnhout (burgemeester van Workum van 1672 tot 1715) die in 1715 overleed en een aantal van diens nazaten. Het is geheel in marmer uitgevoerd.
Het kerkhof
Rond de kerk ligt een groot kerkhof waar zeker al vanaf de middeleeuwen begraven werd. Waarschijnlijk is het kerkhof begin negentiende eeuw opgedeeld in vier afzonderlijke delen. Het klein Zuiderkerkhof bevat 87 graven en hier werden belangrijke Workumers begraven. Dit stuk ligt direct ten zuiden van de toren. Het groot Zuiderkerkhof ligt zuidelijk van de kerk en is het grootste gedeelte. Hier was ruimte voor 677 graven. Achter de kerk ligt het Oosterkerkhof dat 301 graven bevatte. Aan de noordzijde van de kerk lag dan nog het groot Noorderkerkhof waar ruimte was voor 247 graven. Met enkele hoekjes in totaal goed voor 1.400 graven. De verschillende delen worden van elkaar gescheiden door paden of hekken. Niet al die hekken zijn nog aanwezig.
Toen in 1829 het verbod op begraven binnen de bebouwde kom werd ingesteld, telde Workum ruim 3.000 inwoners. Feitelijk had het kerkhof gesloten moeten worden, maar in 1830 kreeg de stad toestemming van Koning Willem I om het kerkhof als zodanig te blijven gebruiken totdat de gemeente een algemene begraafplaats zou aanleggen. Dat zou nog geruime tijd op zich laten wachten, want pas in 1936 kon de gemeente Workum over een nieuwe begraafplaats beschikken. Ondertussen diende de gemeente wel te beschikken over een gemeentelijke begraafplaats. Omwille daarvan werd met de kerkvoogdij van de Nederlands Hervormde gemeente een contract afgesloten om het kerkhof te mogen gebruiken als begraafplaats. Daarbij werd onder meer afgesproken dat er alleen liggende stenen mochten worden geplaatst, tenzij er dispensatie werd verleend. Rond 1925 werd in een raadsvergadering opgemerkt dat de dispensatie inmiddels zo gangbaar was aangezien er nauwelijks nog liggende stenen bijkwamen op het kerkhof. De gemeente leek lange tijd niet de noodzaak te voelen voor een nieuwe begraafplaats. In 1932 nam de raad echter het besluit tot de aanleg van een nieuwe dodenakker ten oosten van de stad aan de Spoardyk, de weg naar het station. In 1935 werd de aanleg van paden en de bouw van een bergplaats voor lijken gegund en niet lang daarna zal de begraafplaats in gebruik zijn genomen.
Ondertussen bleef het oude kerkhof nog in gebruik. Uit een overeenkomst tussen gemeente en kerkvoogdij uit 1949 blijkt dat de gemeente het kerkhof huurde voor 105 gulden per jaar. Daarnaast had de gemeente ook het gebruiksrecht van de acht gildebaren, de daarbij behorende draagstokken en drie lijk- of kistkleden tegen een vergoeding van 60 gulden per jaar. Het is aannemelijk dat deze overeenkomst ook al in de negentiende eeuw gold. Uit de overeenkomst blijkt ook dat de gemeente Workum het volledige recht had hier haar inwoners te begraven en begraven te houden. Ook vergunde de gemeente het plaatsen van grafmonumenten. De verordening van het gemeentelijke kerkhof zou ook bindend zijn na afloop van de huurtijd, evenals de gesloten overeenkomsten en verleende vergunningen. Bij afloop van de huur diende de gemeente een behoorlijk register van de graven over te dragen. Gedurende de looptijd van de huur had de gemeente Workum het genot van het grasgewas en wat de gehuurde grond verder zou opleveren (bijvoorbeeld de verkoop van hout). De gemeente moest op haar beurt weer zorgen voor deugdelijke hekken, hagen, schuttingen of wat dan ook om het kerkhof voldoende afgescheiden te houden van de straat. Een volgend punt uit de overeenkomst stelt dat na opheffen ervan het lijkenhuisje zal moeten worden weggebroken. Dat lijkenhuisje stond ter hoogte van het koor aan de noordzijde en bestond uit een eenvoudig rechthoekig gebouwtje onder een met pannen gedekt zadeldak. Wanneer de gemeente Workum een nieuwe begraafplaats zou moeten aanleggen, kon de gemeente de overeenkomst in het lopende contractjaar beëindigen. De overeenkomst werd aangegaan voor tien jaar waarna weer een nieuwe overeenkomst opgemaakt zou moeten worden.
Het frappante van dit alles is dat de eerdergenoemde overeenkomst voortgezet is. Ook nadat de gemeente Workum in 1984 overging in de gemeente Nijefurd bleef deze betalen voor de huur van het kerkhof. Met het opgaan van de gemeente Nijefurd in de gemeente Súdwest-Fryslân in 2011 is dit gebruik voortgezet. Jaarlijks declareert de Protestantse gemeente te Workum € 27,23 voor het gebruik van de gildebaren en € 68,07 voor de huur van het kerkhof. Dit houdt dus in dat het kerkhof, inclusief hekwerken en dergelijke onderhouden wordt door de gemeente.
Het huidige kerkhof
Het kerkhof is een opvallend element in het centrum van de stad en vormt het een kleine groene oase. De witte houten hekwerken vallen sterk op en de omzoming met linden draagt sterk bij aan het beeld. Niet onterecht is het gehele oude deel van Workum een beschermd stadsgezicht. Op de verschillende delen van het kerkhof zijn nu vooral nog stenen uit de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw te vinden, maar er gaan verhalen over oudere stenen op de begraafplaats. Zo lag aan de zuidkant van de begraafplaats een grafsteen uit de zeventiende eeuw voor Botte Jans, walvisvaarder en commandeur (bevelvoerend officier) op Groenland. De steen is vandaag de dag niet meer te vinden maar volgens overlevering stond de volgende tekst op de steen:
In walvisjaren had ick plaisier
Dit tijd is vorbi en nou leg ick hier
Laet lopen die lope lust
Nou leg ick hier in rust
Maer als belift de Heer
Sullen wi verissen weer.
Hoewel er geen grafmonumenten uit de zeventiende of achttiende eeuw te vinden zijn, liggen er op het kerkhof nog genoeg fraaie voorbeelden uit de negentiende eeuw. Eén grafmonument op het grote Zuiderkerkhof valt nogal op door zijn grootte. Het betreft een zware tombe voor de ondernemer Joseph Sinkel (1798-1832). De Winkel van Sinkel, die hij samen met zijn broer Hermann oprichtte, werd bekend en vormde de basis voor veel warenhuizen zoals die in de negentiende eeuw ontstonden. Joseph maakte al het succes niet meer mee. Op een reis van Leeuwarden naar Amsterdam op 28 december 1832 sloeg hij overboord van het beurtschip dat hem over de Zuiderzee zou brengen. Zijn lichaam werd pas op 27 mei van het jaar daarop teruggevonden op de kust bij Workum. Daar werd hij ook begraven.
Op het kleine Zuiderkerkhof is het grafmonument te vinden voor Rintje Sinnes Visser (1760-1853) en zijn kleinzoon Rintje Jans Visser (1827-1897). Hun grafmonument verbindt Workum via de palinghandel met de kerkhoven van Heeg en Gaastmeer, waar andere leden van de familie begraven zijn. Al in de Middeleeuwen brachten Hollandse schippers paling naar Londen. Na 1650 namen Friezen deze handel meer en meer over, ondanks een verbod door de Staten van Friesland. Er was immers voedsel in eigen land nodig. Nadat het uitvoerverbod in 1686 werd opgeheven, kwam de palinguitvoer uit Friesland naar Engeland pas goed op gang. Het privilege van een vrije ligplaats in de Theems namen de Friezen ook over van de Hollanders en dit zou zo blijven tot 1938. In de loop van de achttiende eeuw zou één familie de handel domineren. De in 1690 geboren Wieger Annes uit Woudsend stond aan de wieg van deze dynastie en gaf ook de naam Visser mee aan zijn kinderen. Zijn zonen Anne Wiegers en Jan Wiegers breidden het bedrijf verder uit. Een dochter van Jan Wiegers trouwde in 1788 met Rintje Sinnes Visser, aalschipper uit Allingawier. Het gezin ging al snel daarna in Workum wonen. Hun zoon Jan Rintjes Visser (1793-1863) en kleinzoon Rintje Jans Visser zetten de palinghandel voort en brachten deze in Workum tot grote bloei.
De familie Visser drukte ook op andere wijze hun stempel op Workum. Rintje Jans werd niet alleen de rijkste man van Workum maar in 1882 werd hij ook burgemeester. Hij besteedde als zodanig veel aandacht aan het verzorgen van de armen. De palingaak op de zerk herinnert aan de wijze waarop de familie haar geld verdiende. Op de zerk staat ook nog een neoklassieke afgeknotte obelisk die aan alle zijden tekst bevat. Rondom is een fraai smeedijzeren hek geplaatst. Verder liggen op dit kleine kerkhofje nog enkele predikanten onder wie ds. Limborch en leden van de invloedrijke familie Potma, eigenaar van onder andere oliemolen ‘de Liefde’. Ook ligt hier wethouder Schoonhoven, die in het midden van de negentiende eeuw het ambtsgebed in de gemeenteraad van Workum geaccepteerd wist te krijgen.
Het valt op dat er op het kerkhof nog veel grafmonumenten van beton of kunststeen blijken te zijn. Dat is vaak in eerste oogopslag niet te zien. Nadere bestudering leert echter dat Workum een betonfabriek kende van de firma Hobma. Na overname van een houtmolen in 1893 ging Sjoerd Sierk Hobma (1857-1943) eerst cement- en kalk verkopen. Hobma stond bekend als timmerman, architect en ondernemer. De onderneming van Hobma was eerst bekend als fabriek van Portlandcement en hij maakt onder andere regenbakken. Vanaf 1915 wordt geadverteerd met ontwerpen van gewapend beton. In 1917 adverteert Hobma met grafmonumenten, grafzerken en grafpalen van kunststeen. Op de begraafplaats bevinden zich diverse voorbeelden maar meest opvallend zijn grotere monumenten op een basement met op de hoeken engelenkoppen. Op een daarvan zijn de gietnaden nog zichtbaar. Maar ook hele gewone stèles werden vervaardigd uit hoogwaardig gewapend beton. De aankondiging van Hobma dat de grafmonumenten duurzaam waren, gaat zeker op. Na ruim honderd jaar zijn de betonnen monumenten nog steeds in goede conditie.
Eén monument mag zeker niet vergeten worden. Dat is het grafmonument voor onder andere de beeldhouwer Tjipke Visser (1876-1955). Visser, geboren in Workum als zoon van een houthandelaar, volgde na de HBS-onderwijs aan de Rijksakademie van beeldende kusten in Amsterdam. Naast tekenen ging Visser ook beeldhouwen. Op het kerkhof had de familie een eigen graf dat in 1942 voorzien werd van een nieuw grafmonument naar ontwerp van dochter Marijcke Visser. Haar as werd in 1999 in een urn op het graf geplaatst en zij is daarmee de laatste overledene die toegevoegd werd aan de duizenden die hier al begraven lagen.
Herstel
In 2011 werden op initiatief van een kleine werkgroep enkele grafmonumenten op het klein Zuiderkerkhof opgeknapt. Zo werden verschillende grafmonumenten voorzien van een funderingsplaat, schoongemaakt of kregen een nieuw laagje verf. Een aantal zerken werd weer keurig waterpas gelegd. De werkgroep had ook plannen om het groot Zuiderkerkhof aan een restauratiebeurt te onderwerpen maar dat is er niet van gekomen. Het initiatief, uit particuliere hoek, met enige hulp van steunfondsen en vrijwilligers, redde het verder niet. De werkgroep heeft wel goed gezien dat zo’n uitzonderlijk kerkhof rondom de grootste kruiskerk van Fryslân in stand gehouden dient te worden.
Gezien de historie lijkt het vanzelfsprekend dat de gemeente Súdwest-Fryslân het kerkhof blijft onderhouden. Van opruimen van het kerkhof kan feitelijk geen sprake zijn, gezien de hoge waarden die het kerkhof kent. Dat is in juni 2023 ook bevestigd doordat de redengevende omschrijving van de kerk is aangepast, maar nu met het kerkhof erbij. Dat betekent dat het gehele ensemble van kerk en kerkhof nu een rijksmonument is. Het houten hekwerk rondom is expliciet benoemd en ook de grafmonumenten voor Van Sinkel, Tjipke Visse en de familie Visser.
Praktische informatie:
St. Gertrudiskerk, Merk 5
Openingstijden: kerk Pasen – september maandag - zaterdag 11.00 - 17.00 uur, april en oktober op dinsdag, donderdag en zaterdag van 13.00 - 17.00 uur. In november op zaterdag van 13.00 - 17.00 uur. Kerkhof toegankelijk van zonsopgang tot zonsondergang.
Bronnen:
- Diverse stukken uit het archief van de kerkvoogdij van de Protestantse gemeente te Workum
Literatuur:
- Bok, Leon en Bartho Hendriks; Funeraire cultuur : Friese Meren, Rotterdam 2007
- Jansen, Jacob; Rijkdom uit Workums verleden. De beschilderde baren der gilden, Leeuwarden 1975
Internet:
- Klein Zuider kerkhof Workum bijna gerenoveerd (geraadpleegd 23-09-2017)
- Rintje Jans Visser (geraadpleegd 23-09-2017)