Veenhuizen, een bijzonder dorp
Armoede in Nederland deed in 1818 generaal Johannes van den Bosch, later Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, de Maatschappij van Weldadigheid oprichten. Zijn doel was aan de massale armoede, met name in de grote steden, een eind te maken en woeste grond te ontginnen voor produktie. Die woeste gronden vond Van den Bosch in het westen van Drenthe.
Wilhelminaoord. Ook de buurtschap Veenhuizen verwierf hij. Het ging hem niet om liefdadigheid, maar juist om mensen te brengen tot het leveren van nuttige arbeid en daarin het ontwikkelen van een stuk eigen verantwoordelijkheid om zich zo beter in het leven te kunnen handhaven.
Van den Bosch richtte zich op twee categorieën: aan de ene kant bedelaars en landlopers, aan de andere kant wezen en vondelingen. Hiertoe stichtte hij Frederiksoord, Willemsoord enDrie gestichten werden er in Veenhuizen gebouwd. Ze leken veel op kazernes en er was een strikte scheiding doorgevoerd van mannen en vrouwen, volwassenen en kinderen. Door grachten waren ze van de buitenwereld afgesloten. In 1859 kwam er een reorganisatie, het Rijk nam Veenhuizen over als Rijksbedelaars-gesticht, een werkinrichting, waar "verpleegden" werkten om beter te worden. Langzaam maar zeker echter kreeg Veenhuizen een penitentiair karakter. Ressorteerde Veenhuizen tot 1875 nog onder het Ministerie van Binnenlandse zaken, in dat jaar nam Justitie het roer over. In de 70-er jaren van de twintigste eeuw wordt Veenhuizen dan echt gevangenis. Norgerhaven, Esserheem en Bankenbosch zijn bekende begrippen geworden.
Gestichten, woningen, boerderijen, kerken, een begraafplaats; we treffen het hier allemaal aan. Behalve de doelgroepen waren er de bewakers en allerlei andere functionarissen, die hier woonden en werkten. Het werd een dorp, een heel bijzonder dorp. Een dorp, waarin rangen en standen zeker een rol speelden. Rijksbouwmeester Metzelaar wist dat tot uitdrukking te brengen in de huizen en in de gebouwen. De hoofddirecteur woonde op "klein Soestdijk", een woning van vorstelijke allure.
Naarmate men lager in rang was, bewoonde men een woning die bij die rang hoorde. Veel woningen mochten een boodschap uitstralen in de benaming die ze kregen: Arbeid is Zegen, Flink en Vlug, Werk en Bid, Leering door Voorbeeld.
De begraafplaats, een stille monumentale getuige
Het ontstaan van de begraafplaats was te danken aan het feit, dat door het aantal sterfgevallen - nu eenmaal inherent aan zo'n grote bezetting van de stichtingen - de begraafplaats van Norg te vol dreigde te worden. Veenhuizen viel namelijk onder de gemeente Norg. De toenmalige burgemeester kaartte deze zaak bij de overheid aan. Om een indruk te krijgen van de bezetting: In 1848 telt het 1e gesticht 2.091 personen, te weten: wezen (1.431), militaire kolonisten (26), leden van arbeiders-huisgezinnen (260), leden van hoevenaars-huisgezinnen (21), leden van bedelaars-huisgezinnen (255)en ambtenaren en hun gezinnen (98). Het 2e gesticht telt in dat jaar 2.123 personen, te weten: bedelaarskolonisten (1.588), militaire kolonisten (358), leden van arbeiders-huisgezinnen (15), leden van hoevenaars-huisgezinnen (28), leden van bedelaars-huisgezinnen (27) en ambtenaren en hun gezinnen (97). Het 3e gesticht telt dan 2239 personen, te weten: bedelaarskolonisten (1.472), militaire kolonisten (158), leden van arbeiders-huisgezinnen (315), leden van hoevenaars-huisgezinnen (18), leden van bedelaars-huisgezinnen (106), strafkolonisten (18), gedetacheerden (10) en ambtenaren en hun gezinnen (142).
Een gemeenschap van meer dan 6.000 personen. Hun achtergronden, de hygiënische omstandigheden van die tijd en daaraan gekoppeld de toenmalige gezondheidszorg doen begrijpen dat er nog al eens sterfgevallen waren. De begraafplaats te Norg was, zoals gezegd, niet berekend op een toename van enkele honderden per jaar. Gemiddeld vonden daar 10 tot 20 begrafenissen per jaar plaats. Ook de afstand vormde een probleem: 7 km ofwel anderhalf uur gaans. Aan de Eikenlaan werd een plek gevonden die het meest geschikt was in dit gebied van veen en moeras. Waren begraafplaatsen in de regel gemeentelijk of kerkelijk, eigendom en beheer van deze begraafplaats berustte bij de Maatschappij van Weldadigheid, later bij Justitie. Een begraafplaats, die er wel was, maar eigenlijk niet bestond, want in Veenhuizen was de dood taboe. In de eerste 50 jaar van zijn bestaan heeft een normale begrafenis niet plaatsgevonden. De dode werd "gedumpt". Meerdere lijken vaak in één kuil. Zonder kist en naamloos. Vervoer, in een jute omslag of in de eigen hangmat als de dode slachtoffer was van een besmettelijke ziekte, geschiedde door "vrijwilligers". Betrof het een dode die was overleden aan een besmettelijke ziekte, dan geschiedde het vervoer door "vrijwilligers, die met een nodige hoeveelheid drank waren geronseld. De zorg voor de begrafenissen lag in handen van boven genoemde instanties, voorzover het de "verpleegden" betrof. In de meer particuliere sfeer - waar het de ambtenaren en hun gezinnen betrof- kwam er een begrafenisvereniging, die zorgde voor het afleggen en voor de dragers. Betrof het verpleegden dan was van aanwezigheid van familieleden bij de begrafenis meestal geen sprake. Men had geen familie meer of de familie wilde niets meer van hen weten. Graftekens kwamen er niet, daar was geen geld voor en de verpleegden bezaten het niet. Min of meer als een symbolisch gebaar zijn er pas veel later kruisen geplaatst om aan te geven, dat hier mensen begraven liggen. Een enkele keer plaatste een familie alsnog een zerk. Slechts de graven van wie hier een functie bekleedden en hun familieleden werden voorzien van stenen en zerken, veelal met vermelding van de functie.
Is er op de begraafplaats sprake van standsverschil? Onderscheid was er wel. Talloos velen, zoals vermeld, vonden hier een naamloos graf. Als er dan in later tijden kruisen werden geplaatst, was het zonder naam of nummer. Deze kruisen is men na de Tweede Wereldoorlog naar het voorbeeld van Margraten gaan storten van cement, dat overbleef van de toenmalige bouwactiviteiten in Veenhuizen.
Er liggen hier circa 16.000 mensen begraven. Van de niet-verpleegden treffen we bewerkte stenen aan, naast houten palen. Ze zijn veelal van overleden kolonisten. Sommigen zijn overigens aangetast door weer en wind. De begraafplaats kende een duidelijke tweedeling: er was een strikte scheiding tussen het vak van de overleden ambtenaren en hun gezinsleden en de "verpleegden" (gedetineerden).
Binnen die twee categorieën was er dan ook nog de verdeling in protestant en katholiek. De paaltjes NH en RK geven het aan. Gewijde grond voor wie RK was, de rest ging door voor NH. Alsof dat niet voldoende was, kwamen er nog de aparte vakken voor de Belgische vluchtelingen uit de Eerste Wereldoorlog, voor de katholieken die niet in gewijde aarde mochten worden begraven en voor bejaarde ex-"verpleegden" (gedetineerden), die in de jaren 1916-1934 vrijwillig na hun detentie in Veenhuizen mochten blijven en bij overlijden niet tot de ambtenaren of de gedetineerden konden worden gerekend.
Enkele bijzondere graven
Adel, apotheker en militair, ze liggen hier. Met of zonder hekwerk, met of zonder graftrommel met glazen deksel. Soms enkel een naam: E.H.P. Graaf van Limburg Stirum, directeur van één der gestichten. Het grafmonument van de apotheker lijkt op een opgerichte pijntablet van steen. Wat verderop ligt de kapitein Thonhäuser, commandant van een detachement militairen, die na hun actieve dienst hier hun pensioen genoten in de vorm van een woning en een lapje grond en tegelijkertijd belast waren met een stuk "bewaking". Op de steen van Kapitein Thonhäuser lezen we: 'Hier ligt begraven de Wele / del Gestrenge Heer / Johannes Thonhäuser / voormalig kapitein belast / geweest met het toezigt / der militaire gezinnen / en het kommando der / Kompagnie der Veteranen in / de kolonie van de maatschap / pij van Weldadigheid te / Veenhuizen Ridder der orde / van den Nederlandschen Leeuw / geboren 1 November 1767 / overleden 19 October 1845 / door welke militairen deze steen / aan zijne nagedachtenis is toegewijd.'
Pastoor en kapelaan in één graf
De eerste pastoor van Veenhuizen ligt hier begraven, hij deelt zijn graf met de kapelaan. Aanvankelijk begraven bij de kerk, werd de pastoor hier herbegraven toen een deel van de begraafplaats gewijd was. In die tijd overleed ook de kapelaan, zodat ze hier samen hun laatste rustplaats hebben. Voor beiden is op een bakstenen rand een rijk gedecoreerd smeedijzeren hekwerk geplaatst. De namen van pastoor en kapelaan staan vermeld op een plaat van marbriet dat gevat is in een ijzeren frame op het hoofdeind van het graf met daarboven een klein kruis.
Dominees westwaarts gericht
Liggen de gestorvenen richting het oosten, de dominees niet. Zouden zij misschien op de "Jongste Dag" oog in oog met hun kudde willen staan, dan rechtsomkeert maken om de kudde voor te gaan, de Heer tegemoet? Gewaardeerde mensen blijkbaar, getuige de tekst op de grafsteen van Ds. Johannes Herman Heerspink:
Johannes Herman
Heerspink
Geboren den 13 Maart 1785
overleden den 8 Mei 1832
Hier rust een menschenvriend
een leeraar van Gods kerk
Vriendschaps Vereniging
legt op zijn asch deez' zerk,
Deez' waardige gezand,
van Jezus reine leer
werd haar te vroeg ontrukt,
haar leeraar is niet meer;
Veenhuizen smeekt O God,
geef ons een Heerspink weer.
Belgische vluchtelingen
Nederland bleef in de Eerste Wereldoorlog weliswaar neutraal maar in 1914 vluchtten tienduizenden Belgen voor de vijand de Nederlandse grens over. Hier werden ze in verschillende kampen opgevangen. Ook in Veenhuizen kwamen er veel Belgen terecht. Een aantal zou hier sterven en op de begraafplaats van Veenhuizen worden begraven.
Hemelvuur
Dat het kan spoken in het open veld, daarvan legt een eenzame stèle getuigenis van af. Drie gedetineerden stierven in een hevig noodweer, getroffen door "hemelvuur", zoals de steen vermeldt. Deze calamiteit was kennelijk aanleiding om een stèle te plaatsen.
Een actief Comité Begraafplaats Veenhuizen, dat in 1995 werd opgericht, draagt met een groep vrijwillige medewerkers zorg voor het in goede staat brengen en houden van de oude grafmonumenten en graftekens op de algemene begraafplaats te Veenhuizen. Zo zijn een groot aantal graftrommels hersteld en ook de houten stèles en grafpalen zijn in de afgelopen jaren hersteld.
Literatuur
- Woud, A. van der e.a.; Veenhuizen: een erfenis voor de toekomst; Groningen (1994)
- Prakke, Prof. Dr. H. J.; Deining in Drenthe; Assen (1969)
- Heringa Dr. J. e.a.; Geschiedenis van Drenthe; Meppel/Amsterdam (1985)
Bron
- Gegevens en materiaal verstrekt door Dhr. G. de Wilde, oud-wethouder Norg en oud medewerker "Veenhuizen"