De oudste sporen
Op de natuurlijke heuvel gelegen op de grens van de Dorpsstraat en de Utrechtseweg werd in 1180 een tufstenen kerk gebouwd. Daarvoor moet op die plek al een houten kerk hebben gestaan. Op deze kerkheuvel werd ook begraven. Tussen augustus 1964 en maart 1965 werd de kerk gerestaureerd en Dr. H. Halbertsma, conservator van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort, werd in de gelegenheid gesteld kort archeologisch onderzoek uit te voeren. Er werden onder de vloer van de kerk in het zand restanten van graven van voor de bouw van de stenen kerk gevonden.
Een ander bewijs daarvan is dat bij de afbraak van de romaanse kerk in 1841 en in 1897, maar ook in de tussenliggende jaren, meerdere tufstenen doodskisten werden opgegraven. De doodskisten van tufsteen worden gedateerd elfde eeuw. Mogelijk dat geestelijken of rijke burgers in die kisten werden begraven.
Gelukkig waren bij de opgravingen in zowel 1841 als in 1897 enkele geleerde heren aanwezig, die hun bevindingen hebben gepubliceerd. Prof. N.C. Kist schreef in het 'Nederlandsch Archief voor kerkelijke geschiedenis' (2e jrg., 1842): 'in de hoopen van Tufsteen enkele brokken (zag), welke door derzelver platten vorm en aanzienlijke grootte van alle overige zich onderscheidden, terwijl zij daarentegen meestal aan éen zijde van eene ingehouwen geul of sponning waren voorzien. Zij waren herkomstig van zekere kisten, welke men in vrij groot aantal, tot op 2 Nederlandsche Ellen diepte onder den beganen grond had gevonden. Gelijk mij berigt werd bestonden de kisten uit platte, los nevens elkander opgestelde tufsteenen, voorzien van een, op dezelfde wijze samengesteld, aan beide zijden afhellend deksel, doch zonder bodem. Zij hadden buitenwerks een lengte van ruim twee Nederlandsche Ellen. Opmerkelijk is het, dat de kisten niet onder de eigenlijke Kerk, maar alleen buiten dezelve of ook onder het later gebouwde Koor werden aangetroffen'. Hij noemde ze grafkeldertjes of stolpen. Dr. G.A. Hulsebos gaf in 1897 de volgende beschrijving: 'Een gestapelde kist van 2.20 m lengte en 70 cm breedte. Aan de beide zijden van het daar met de voeten oostwaarts ter aarde bestelde lichaam waren twee op elkander rustende lagen van vierkante stukken tufsteen geplaatst, evenzoo aan het voeteneinde, terwijl er aan het hoofdeinde wat meer lagen. Daarover een dakvormig deksel, bestaande uit twee rijen langwerpig vierkante blokken tufsteen van 32 cm hoogte en verschillende breedte, steunende op de staande kanten. Er lag een geraamte in, dat echter in zeer vergane toestand verkeerde en 1.60 m lang was. Oorsprong en ouderdom zijn moeilijk aan te geven, maar zeer waarschijnlijk moet hier gedateerd worden in de elfde eeuw'.
Uit deze vondsten blijkt dat al heel lang op het kerkhof werd begraven. Het is jammer dat bijna alle archeologische vondsten verloren zijn geraakt en er geen intensieve opgravingen op het kerkterrein hebben plaats gevonden.
Het kerkhof in de achttiende eeuw
Door het ontbreken van archiefbronnen, oude grafmonumenten en andere funeraire vondsten is tot circa 1700 niets bekend over het kerkhof. In de kerk en op het kerkhof zal voor 1700 ongetwijfeld begraven zijn. Aan de hand van achttiende eeuwse bronnen is een beeld van het kerkhof te vormen. Om de heuvel stond de zogenaamde kerkdijk ofwel kerkhofmuur. Uit archeologisch onderzoek in 1989 blijkt dat als bouwmateriaal tufsteen is gebruikt, die afkomstig was uit de buurt van Maria-Laach in de Eifel. Voor de kerkdijk stonden, zo is op een prent uit 1745 te zien, lindebomen. Het kerkhof was sinds 1701 door een beukenhaag omheind. Binnen de omheining liep een pad, dat het 'kerkhofpad' werd genoemd. Om het kerkgebouw heen liep ook een pad, het zgn. 'kerkepad'. Dat pad was in 1703 aangelegd tot gemak van de dragers bij een begrafenis. Op de kaart 'Plan van Zeist' van Petersen en Forsell uit 1802 is te zien dat op het terrein achter de kerk en aan beide zijden van de kerk werd begraven. Op het kerkhof stonden veel bomen, zoals linden, eiken, beuken en kastanjes.
In 1732 werd tussen twee steunberen van de achtermuur van het koor een knekelhuis gebouwd. Of er een ouder knekelhuis bestaan heeft, is niet bekend. In 1791 werd op die plaats in de muur een deur gemaakt en moest het knekelhuis worden afgebroken. Er werd toen elders op het kerkhof een nieuw knekelhuis gebouwd.
Er bestaan vanaf 1728 jaarlijsten van de begravingen. De lijsten lopen van begin augustus tot einde juli. De lijsten werden opgemaakt door de koster die met de begrafenissen was belast. Zo moest hij de graven openen en sluiten. Tot 1774/1775 varieerde het aantal begrafenissen van 4 tot 20. Met een uitzondering in 1729 toen er 32 werden begraven. Van 1775/1776 tot 1799/1800 varieerde het aantal van 8 tot 20, met uitzonderingen in 1778/1779 van 24, 1789/1790 van 30, 1794/1795 van 28, 1796/1797 van 26 en 1798/1799 van 28 personen.
De katholieken werden buiten Zeist begraven en de Broedergemeente had een eigen begraafplaats aangelegd aan de Zinzendorflaan.
Aan het eind van de achttiende eeuw raakte het kerkhof vol. Men kwam met een unieke oplossing voor het ruimteprobleem. Op een groot deel van het kerkhof achter de kerk werd een zandlaag van ruim een meter gestort. Het gemeentebestuur van Zeist beschreef in 1812 de ligging als: 'op een berg, 10 voeten boven de ordinaire grond der gemeente'. Aangenomen mag worden dat hier de hoogte bedoeld werd na de ophoging. Op 'het nieuwe kerkhof' werden in drie rijen 48 grafkelders aangelegd. Zij werden uitgegeven als eigen graven. De eerste begrafenis op het verhoogde kerkhof, men sprak over 'het nieuwe kerkhof', was in 1797.
Het gedeelte van het kerkhof dat niet opgehoogd kon worden, omdat men rekening moest houden met de eigen graven waarin nog begraven kon worden, werd het 'verloren kerkhof' genoemd. Een muur vormde de scheiding tussen de beide gedeeltes van het kerkhof. Van augustus 1800 tot augustus 1817 hadden er 495 begrafenissen plaats. In die periode werden 319 overleden op het 'verloren kerkhof' en 176 op het verhoogde 'nieuwe kerkhof' begraven.
Het kerkhofpoortje
De kerkheuvel had maar één toegang en die lag op de hoek bij de Dorpsstraat. De toegang werd gevormd door een poortgebouwtje. Het poortje is afgebeeld door H. Saftleven in 1651 en door A. Rademaker in 1727 naar een tekening uit 1630. Het vermoedelijk nog uit de middeleeuwen daterende poortje is voor 1727 afgebroken, want dan wordt vermeld: 'heden tot den gront toe is geslecht'. Er voor in de plaats had men een stenen trap gemaakt. Voor 1750/51 is er aan de kant van de Maurikstraat een tweede toegang gemaakt, omdat dan gesproken wordt over een doorgang achter de kerk.
De sluiting van het kerkhof in 1829
Tijdens het Franse bestuur (1795-1813) werd het begraven in de kerken, een gebruik dat als een gevaar van besmetting en als onhygiënisch werd gezien, officieel verboden. In Zeist besloot de gemeenteraad op 24 december 1812 dat het kerkhof in gebruik mocht blijven: 'Het begraven der dooden alhier in de kerk heeft geen plaats [meer], en aangezien het kerkhoff buiten de gemeente op een berg was gelegen en zig van geene besmettende lugten, zo om derzelver diepte als hoogte, ooijt had doen kennen, is gedelibereert en goed gevonden, dat hetzelve kerkhoff voor de gezamentlijke Hervormde en R.Catolijke gemeenten deezer gemeente zal blijven bestaan, zullende egter hetzelve kerkhoff blijven een particulier eygendom der Hervormde Gemeente.'
De argumenten die in de Franse tijd golden, wonnen steeds meer terrein, en bij Koninklijk Besluit van 24 mei 1825, nummer 162, werd het ingetrokken Franse verbod op het begraven in kerken, kapellen of bedeplaatsen weer teniet gedaan. Nadien volgde een missive van de minister van buitenlandse zaken waarin aangegeven werd dat het alleen nog in gemeenten met minder dan duizend inwoners toegestaan was om te begraven op kerkhoven of begraafplaatsen in de kom van de gemeente. Het KB werd in de provincie Utrecht in 1827 gepubliceerd in het provinciaal blad nummer 57. Daarop diende elke provincie het verbod rondom het begraven te regelen.
Burgemeester en assessoren van Zeist dienden op 7 januari 1828 een rekest in om het kerkhof bij de kerk te behouden. Men schreef: 'Het Kerkbestuur is volkomen overtuigd van het onvoegzame en nadelige van het begraven van lijken in de kerk. Daarom is ongeveer 20 jaar geleden dat begraven voor altijd afgeschaft, het kerkhof is vergroot, en aan hetzelve zijn door omrastering en afsluiting aanzienlijke kosten besteed. Het kerkhof ligt op een verhevene plaats, ruim een Nederlandsche el boven de gewone oppervlakte. Het heeft meer dan genoegzame uitgestrektheid, doch is niet op de bepaalde afstand van de kom verwijderd. Zeist heeft ruim 2 duizend zielen, dus op die grondslag zou het kerkhof minstens 40 ellen buiten de kom moeten liggen. De Evangelische Broedergemeente heeft een eigen kerkhof. Katholieke inwoners van Zeist worden meestal in Bunnik, Driebergen, Soest of Utrecht begraven. Dan blijven er nog geen duizend zielen voor dit protestantse kerkhof over. ' Op het rekest werd afwijzend beschikt.
In 1829 werd aan de Bergweg een begraafplaats aangelegd, nu bekend als de Oude Begraafplaats. Daarmee verloor de oudste begraafplaats in Zeist na zeven eeuwen haar functie.
De afgraving en egalisering van het voormalige kerkhof
De bewoner van de tegenover de kerk gelegen buitenplaats Kersbergen M. Crommelin kreeg op zijn verzoek in 1892 van kerkvoogden toestemming om zand van het oude kerkhof aan de westkant van de kosterswoning te mogen afgraven. In 1896 verzocht Crommelin om zand van het 'opgehoogde' kerkhof te mogen afgraven. Omdat op dat stuk alleen huurgraven lagen, werd toestemming verleend. Als voorwaarde werd gesteld dat menselijke overblijfselen, die opgegraven zouden worden, in een daartoe aangewezen graf zouden worden herbegraven. De afgraving vond in 1897 plaats en daarbij werd de reeds genoemde tufstenen kist gevonden.
De kerk was alleen bereikbaar via de voor- en zijtrap van de kerkheuvel, wat voor ouderen en zij die slecht ter been waren moeilijkheden gaf. Het idee ontstond om een glooiende opgang naar de kerk te maken. De noodwestzijde van het oude kerkhof was daartoe de meest geëigende plaats. In 1908 werd door de kerkvoogdij de volgende advertentie opgesteld: 'Kerkvoogden van de Nederlandsch Hervomde Gemeente te Zeist, willende eenige verbetering aanbrengen aan het kerkgebouw en daartoe een deel van het sinds meer dan 60 jaren niet meer gebruikte kerkhof afgraven, roepen eigenaren van graven of (desbetreffende) belanghebbenden op, zich met hun belangen te wenden, binnen een maand na heden, tot den administrerenden kerkvoogd.'
Het duurde tot 1911 voor er een definitieve beslissing werd genomen. Besloten werd tot een algehele ruiming en afzanding van het oude kerkhof en tot de aanleg van een voetpad vanaf de Maurikstraat. Van de bezitters van de eigen graven tekende niemand bezwaar aan. Alleen notaris Vosmaer uit Utrecht namens H. Oortman Ger1ings, die de grafkelder van Aelbert van Meurs van Vollenhoven in onderhoud had. Aelbert van Meurs van Vollenhoven werd geboren te Rotterdam op 17 juli 1749; overleed te Utrecht op 8 maart 1817 en werd begraven te Zeist op 12 maart d.o.v. Vosmaer stemde er wel mee in dat de grafkelder tot het nieuwe terreinniveau zou worden verlaagd.
Tot 1913 werden 47 grafkelders geruimd. De onderste gedeelten van de grafkelders bleven intact. De grafkelder van Van Meurs van Vollenhoven werd verlaagd tot het nieuwe terreinniveau en het is het enige intact gebleven graf van het voormalige kerkhof. De zerk is 1.20 bij 2.40 m groot en het hoofdeinde van de zerk bevindt zich 1.50 m achter de achtermuur van het kerkgebouw. De achtermuur van het voormalige (verhoogde) kerkhof, dichtbij de consistorie-ingang, werd gesloopt en het gehele terrein met gras bezaaid. Vanaf de kosterswoning naar de kerk werd een pad vrijgehouden. Sindsdien is er weinig aan het terrein veranderd.
Archeologisch onderzoek bij de kerkhofmuur
Tijdens het al genoemde archeologisch onderzoek in 1989 werden achter de kerkhofmuur grafresten gevonden. De graven waren in elkaar gedrukt en het hout van de kisten verteerd. Skelet- en botresten zijn nog ruimschoots aanwezig in de bodem. Uit onderzoek van meerdere gebitten bleek het bijna steeds om overblijfselen van kinderen te gaan. De kindergraven lagen blijkbaar aan de kerkhofmuur. Verder bleek dat een aantal graven een dieper liggend graf doorsneed. Blijkbaar was de ligging van de oudere graven bij de volgende begrafenis niet meer bekend.
De archeologen spraken het vermoeden uit dat de kerkhofmuur tevens diende als weermuur. In tijd van gevaar zouden de dorpsbewoners naar de verdedigbare kerk zijn gevlucht. Bij hun vlucht namen zij hun vee mee, dat op het kerkhof werd ondergebracht. Vanachter de muur konden de bewoners zich verdedigen tegen de aanvallers. Als voorbeelden worden Vollenhoven en Engelen genoemd.
Bronnen
- H.J. van Eekeren, De Oude Kerk te Zeist, deel 1, Zeist 1974, p. 47-63 en 74
- Gemeentearchief Zeist, Topografisch-historische documentatie. 14.6 Religie. Levensbeschouwelijke groeperingen.