Het relatief jonge Veenendaal kent naast een gemeentelijke en een katholieke begraafplaats eveneens een joodse begraafplaats. Deze kwam er echter niet al in de zeventiende of achttiende eeuw, maar pas in 1900. Toch kende Veenendaal al vanaf het midden van de zeventiende eeuw een joodse gemeenschap en later zelfs een tijdje twee. Dat laatste had met name te maken met feit dat Veenendaal destijds een Gelders en een Utrechts deel kende.
De eerste joden in Veenendaal kwamen hier vanaf 1630, afkomstig uit Oost-Europa en Duitsland. Daar heersten toen oorlogen en werden Joden vervolgd, wat hun komst naar Nederland verklaarde. Rondom en in de stad Utrecht was de vestiging zelf niet toegestaan, maar in andere dorpen en steden was dat wel toegestaan. In 1655 is er in Veenendaal sprake van een ‘noodsynagoge’ wat inhoudt dat er voldoende joden in de omgeving woonden om diensten te houden. Een veel uitgeoefend beroep onder de joden was bankhouder, iemand die zich bezig hield met leningen en hypotheken. Daarnaast handelde men in vee of was slager, wat zeker in de beginjaren van Veenendaal een uitkomst was voor zowel de joodse inwoners als de anderen.
Rond 1750 organiseerden de joden in Veenendaal zich en namen ze een kleine synagoge in gebruik. Met Wageningen, dat ook een behoorlijke joodse gemeente kende, werd afgesproken dat Veenendaal haar doden mocht begraven op de joodse begraafplaats aldaar die in 1668 was gesticht. Er ontwikkelden zich twee joodse gemeenten in Veenendaal, eentje in het Stichtse deel en één in het Gelderse deel van het dorp. In 1793 werden beide gemeenten weer verenigd met gelijke rechten, zoals ook het begraven in Wageningen.
Begraven in Wageningen
In 1667 had de stad Wageningen aan Isaac Adolphs toestemming gegeven voor het gebruik van een oude zandafgraving als begraafplaats. Over de eerste jaren van de begraafplaats is weinig bekend. Voor elke begraving moest aan de stad Wageningen betaald worden. Omdat van begravingen van buiten de stad niet altijd melding werd gemaakt, nam men begin achttiende eeuw maatregelen en zijn de begravingen duidelijker te volgen. De joodse inwoners van Veenendaal maakten ook gebruik van de begraafplaats in Wageningen. Soms werd er ook op de joodse begraafplaats in Ede begraven (nu verdwenen). Als er een dode te betreuren viel dan ging men vanuit Veenendaal eerst een stuk per boot over De Grift en daarna per wagen naar de begraafplaats. Later werd er een rechtstreekse verbinding gegraven naar De Grift zodat men de overledene per boot van Veenendaal naar Wageningen kon brengen. Wie de boottocht niet kon betalen, moest met een kar het hele eind, ruim drie uur, lopen. Vanaf 1760 werden de begraafgelden rechtstreeks door de joodse gemeente van Wageningen geïnd nadat men de begraafplaats van de stad in erfpacht had gekregen. Met de Veenendaalse joden werd nu een contract opgemaakt waaruit blijkt dat de joden in Wageningen en Veenendaal gezamenlijk de begraafplaats zouden beheren en de kosten ervan deelden.
Groei, maar nog geen eigen begraafplaats
In de eerste helft van de negentiende eeuw groeide de joodse gemeenschap in Veenendaal gestaag. In 1869 telde het dorp 101 joden op 3.730 inwoners (2,7%). Hoewel na 1860 het aantal joodse inwoners van Veenendaal afnam, bleef de kleine gemeenschap streven naar een eigen begraafplaats. Dat werd des te meer noodzakelijk toen eind negentiende eeuw bleek dat de begraafplaats in Wageningen over niet al te lange tijd geheel bezet zou zijn. In maart 1899 verleenden Burgemeester en Wethouders van Veenendaal aan het kerkbestuur van de joodse gemeente toestemming tot het aanleggen van die begraafplaats. Daartoe had de joodse gemeente al een stuk grond aangekocht langs de Parallelweg van de in 1886 in gebruik genomen spoorlijn richting Rhenen. Destijds lag het stuk grond meer dan een kilometer buiten Veenendaal. Slechts een deel van het aangekochte perceel werd bestemd tot begraafplaats. In een aantal maanden werd de begraafplaats gereed gemaakt. Rondom werd een beukenhaag geplant en bij de ingang werd een dubbel hek geplaatst tussen bakstenen pijlers. Achter de ingang werd een metaheerhuisje gebouwd voor bewassing van de doden. In februari 1900 werd de begraafplaats in gebruik genomen met de begrafenis van een overleden kindje. Op dat allereerste graf is geen grafsteen geplaatst. Op de begraafplaats zijn alle graven naar joods gebruik voor de eeuwigheid uitgegeven.
Tweede Wereldoorlog
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonden er nog zeven joodse gezinnen in Veenendaal. De joden waren maatschappelijk gezien volledig geïntegreerd. Zo hadden vele Veenendalers Aäron Hekster (1876-1940) als huisarts en deed men boodschappen bij kruidenier Bram van Creveld (1875-1942). Hun achtergrond en religie deden er niet toe.
Toen na de eerste oorlogsdagen van 1940 het normale leven weer wat opgepakt kon worden, leek er weinig aan de hand. Al snel volgden echter verschillende maatregelen tegen joodse inwoners. Joden moesten zich registeren en functies in overheidsdienst werden voor hen verboden. Bij de registratie bleek dat er in Utrechts Veenendaal 22 joden woonden, 19 Nederlanders en 3 Duitsers. In Gelders Veenendaal bleken 83 joden geregistreerd te zijn. De bewegingsvrijheid van joden werd meer en meer beperkt en joodse bedrijven kregen een ‘Verwalter’ die de zeggenschap overnam. In 1942 werd de synagoge in beslag genomen en leeggeroofd. Sommige joden doken onder, anderen meldden zich en werden gedeporteerd, onwetend van hun lot. Gedurende de onderduik overleden in Veenendaal twee joodse personen. Beide keren lukte het om de gestorvenen een begrafenis te geven zonder dat de bezetter dat merkte. De eerste die overleed was Joseph van Praag op 26 mei 1943. Hij vond een tijdelijk graf onder het konijnenhok in de achtertuin van zijn onderduikadres. De tweede betrof Gerda Renée Pinto, die overleed op 10 juni 1943. Deze 19-jarige was danig verzwakt door spanningen en verdriet dat ze ondanks de goede verzorging toch overleed. Ook zij vond een tijdelijke rustplaats in de achtertuin van haar onderduikadres. Beide slachtoffers werden na de oorlog door grossier Reinold van Essen (1907-1992) herbegraven op de joodse begraafplaats. Hun stenen staan direct links van de ingang. Op het graf van Gerda is pas in 1987 een steen geplaatst.
Na de oorlog
De joodse begraafplaats bleek in de oorlog door de Duitsers verkocht te zijn aan de heer C. Boers die al het hout had laten kappen voor de verkoop. In 1945 claimde Reinold van Essen de begraafplaats weer terug. De heer Boers was inmiddels overleden en zijn familie deed geen aanspraak meer op het perceel. Na enige juridische beslommeringen kwam het eigendom weer geheel in handen van de joodse gemeente.
Ondanks dat een aantal joden de oorlog overleefd had, kwam de joodse gemeenschap in Veenendaal niet meer tot bloei. Veel joden vertrokken, naar de grote stad of verder, naar Israël. Nadat in 1951 de joodse gemeente was opgeheven, werd het eigendom en beheer van de begraafplaats overgedragen aan de joodse gemeente Utrecht. Hierna werd de begraafplaats nog een aantal jaren onderhouden door lokale joden, maar nadat zij hiermee stopten richtte het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK), die het beheer rechtens deed, zich tot de burgerlijke gemeente voor hulp. Het NIK was zelf niet draagkrachtig genoeg om de begraafplaats te onderhouden. De gemeente was bereid vier keer per jaar het gras te maaien en de paden vrij te houden. Gesloten werd de begraafplaats niet.
De begraafplaats werd niet vergeten en werd zelfs in 1989 aangewezen als gemeentelijk monument. Een werkgroep onderhoudt nu de begraafplaats, heeft regelmatig contact met de vertegenwoordiger van het NIK en zorgt dat de begraafplaats maandelijks geopend is. Ook met Open Monumentendag kan men de plek bezoeken.
De begraafplaats
De locatie van de begraafplaats was volgens velen in het verleden afgelegen en nodigde niet uit tot bezoek. Heden ten dage ligt de begraafplaats in een straat met woningen en erachter heeft zich in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw een industrieterrein ontwikkelt. Toch maakt de begraafplaats een groene indruk door de vele bomen die er op en omheen staan. Aan de straatzijde is een opvallend hekwerk geplaatst die de toegang vormt. Het is niet zozeer het smeedijzeren hek dat opvalt, maar de twee overhoeks geplaatste pijlers, bekroond door gecementeerde piramidevormige bekroningen. Op de pijlers, die al eens vernieuwd zijn, is links de naam in het Nederlands opgenomen met daaronder “In gebruik genomen begin 1900”. Rechts is een Hebreeuwse tekst opgenomen. Op het toegangshek sluit een beukenhaag aan met daarin verborgen een stevig smeedijzeren spijlenhekwerk. Achter het toegangshek is het metaheerhuisje gebouwd. Het bakstenen huisje staat op een rechthoekige grondslag en is onder een tussen topgevels gevat zadeldak gebracht. Rondom is een gecementeerde plint aangebracht die het huisje moet beschermen tegen spatwater. In de voor- en achtergevel is een brede dubbele houten deur opgenomen onder een segmentboog. Aan de voorzijde is boven de deur een forse hardstenen plaat aangebracht, gevat in ijzeren ankers. Op de plaat is links de Nederlandse vertaling van Prediker 12:7 opgenomen en rechts de Hebreeuwse versie: “Zoo keert het stof terug tot de aarde van waar het gekomen is, terwijl de geest wederkeert tot God, Die hem gegeven heeft”. Links van het huisje staat een twintigtal stèles, de meeste met een gemengde Hebreeuwse en Nederlandse tekst. Enkele hoge stèles zijn bovendien omgeven door een hardstenen rand met daarop een smeedijzeren hek. Niet op alle graven is een grafmonument te vinden. Die plekken zijn wel te herkennen doordat de rand afgestoken is en op het graf alleen gras ligt.
Rechts van het huisje is de ruimte nimmer benut voor graven. Hier staan enkele bomen en het gras schiet er wat hoger op. De beukenhaag omgeeft een gedeelte van ongeveer 900 m2 terwijl het totale perceel ruim 2.100 m2 groot is. Het trapeziumvormige perceel kent deze vorm doordat feitelijk de spoorlijn met de naastgelegen parallelweg de percelen schuin doorsneden heeft. Ook verder in de straat bepaalt die schuine ligging de vorm van veel andere percelen.
Literatuur:
- Grootheest, A.C. van en R. Bisschop (redactie); Geschiedenis van Veenendaal, uitgave van de Historische Vereniging Oud Veenendaal, Veenendaal 2000
- Hof, Jan van ‘t e.a.; Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht. Veenendaal Geschiedenis en architectuur, Zeist 1992
- Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michaman, Pinkas – Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, Antwerpen 1999
- Pütmann, Francine, Hier ligt begraven. De oude joodse begraafplaats van Wageningen, Zutphen 2018
- Bureau Inventarisatie & Advies Monumenten; Inventarisatie historische bebouwing gemeente Veenendaal, 1989
- Werkgroep Joods Veenendaal; Geschiedenis van de Joodse Gemeenschap in Stichts en Gelders Veenendaal, Veenendaal 2001.