Vergeleken met de haar omringende buurdorpen en -steden is Veenendaal een relatief jonge nederzetting. De eerste kerk werd in 1566 in gebruik genomen. Ruim tweeënhalve eeuw werd in en bij de kerk begraven, totdat in 1829 tweehonderd meter ten westen van de kerk een nieuwe begraafplaats werd aangelegd. Het kerkhof verdween daarna langzaam uit het beeld.
{seog:disable}In het midden van de zestiende eeuw werd Veenendaal voor het eerst genoemd als ‘veenkolonie’ van de stad Rhenen. De ontginning van het gebied door rijke families uit Utrecht, ‘veengenoten’ genaamd, was echter al in de vroege vijftiende eeuw begonnen. De Bisschop Davidsgrift, gegraven tussen 1473 en 1481, werd aangelegd voor de vervening en de afwatering van het gebied en later deels opnieuw uitgegraven en in omvang vergroot. In 1545 verleende Karel V aan de veengenoten een concessie om de vervening uit te breiden. In de daaropvolgende eeuw werd de vervening nog grootser aangepakt waardoor het gebied behoorlijk veranderde. Daarbij bleek de afwatering van het gebied een constante bron van zorg met De Grift als belangrijkste mogelijkheid het water af te voeren. Desondanks vestigden zich steeds meer mensen op de hogere delen, maar ook in het veen. Met de toestroom van allerlei bewoners nam de behoefte aan een eigen kerk toe.
De eerste kerk
In 1552 deed Albert van Egmond van Merestein, landcommandeur van de Duitse Orde uit Rhenen, het verzoek aan de Regentes Maria van Oostenrijk om een kerk te mogen bouwen. Kennelijk zonder veel succes, want in 1562 deden de veengenoten een beroep op de Karthuizer monniken in Utrecht om aan hen een stuk grond af te staan in het “Grote Veenloo”. Het verzoek werd afgewezen, maar nog in datzelfde jaar werd in hetzelfde gebied een kleine heuvel met de naam het “Kleine Veenloo” aangekocht voor achtentwintig goudstukken. De plek was niet alleen geschikt voor de bouw van een kerk, maar ook bood de hoger gelegen plek ruimte voor een markt. In 1563 werd, met middelen die beschikbaar werden gesteld door de veengenoten en de opbrengst van het gebruik op De Grift, gestart met de bouw van de kerk. De kerk had een afmeting van 30 bij 12 meter en werd gebouwd van baksteen. Het dak werd bedekt met riet. Verschillende veengenoten schonken onderdelen voor de kerk, zoals hout voor het dak en gebrandschilderde ramen. Voor een toren was geen geld. Op 1 mei 1566 kon de kerk, gewijd aan Sint Salvator, in gebruik worden genomen. Nog geen dertig jaar later, in 1592, werd de kerk gebruikt voor de protestantse eredienst.
Begraven in en bij de kerk
In en rond de kerk moet nagenoeg vanaf het begin begraven zijn. Het is duidelijk dat in de kerk grafkelders werden uitgegeven voor enkele families uit de zogenaamde veen-dynastieën, maar ook voor schippers en turfgravers. Op het kerkhof werden ongetwijfeld de arme veenarbeiders, hun gezinnen en vooral de jong gestorven kinderen begraven. Over het begraven in de kerk is wel het een en ander bekend. Zo weten we dat de graven in eerste instantie verkocht werden, maar dat begin zeventiende eeuw de administratie zo erbarmelijk was dat het veenraadschap ingreep. Zij stelden voor vanaf 1622 alleen nog graven te verhuren en dat de graven ingetekend moesten worden op een kaart. Voor het begraven in de kerk ontving de kerk geld en ook voor allerlei aanvullende diensten zoals het luiden van de klokken en aanwezigheid van de koster en de doodgraver moest betaald worden. Ook voor rouwmantels, baarkleden en het ophangen van een wapenbord van de familie werd geld gevraagd. Al deze inkomsten werden genoteerd, zodat goed na te gaan was wat er gebeurde en wie er begraven werd. Van 1574 tot 1812 is na te gaan wie er allemaal begraven zijn in de kerk. In de beginjaren waren dat er soms maar één of twee per jaar, maar allengs nam dat aantal toe tot soms wel meer dan veertig. Onder hen veel kinderen, in sommige jaren meer dan in andere jaren. Uit de boeken is ook op te maken dat voor het plaatsen van zerken 10 gulden betaald werd.
Helaas zijn van al die begrafenissen in de kerk zelf weinig sporen overgebleven. Bloys van Treslong Prins heeft het in 1919 slechts over één afgesleten zerk in de kerk. Bij de restauratie in 1961-1962 werden volgens het verslag geen grafzerken aangetroffen. De hardstenen vloer werd toen vervangen door een vloer van Noorse leisteen. Mogelijk waren de zerken al snel verkocht nadat er niet meer in de kerk werd begraven, wat in die tijd wel vaker gebeurde.
In 1919 startte Mr. P.C. Bloys van Treslong Prins met de reeks Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken. Hij onderzocht en beschreef voor verschillende provincies de kerken en hun grafstenen. In 1928 werd J. Belonje medeauteur. Het deel Utrecht werd in 1919 gepubliceerd.
Over het oude kerkhof komen alleen wat verhalen naar voren uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Toen werden bij de afbraak van een gebouw op het plein achter de kerk grote hoeveelheden menselijke resten aangetroffen. Ook in 1956, bij de sloop van de pastorie, werden weer graven gevonden. Kennelijk zijn toen ook graven van het oude kerkhof overgebracht naar de nieuwe begraafplaats. In het boekje De Oude- of St. Salvatorkerk staat vermeldt “dat op de linkerzijde van de [nu oude] begraafplaats een aantal doden herbegraven zijn, die eerst in de Oude Kerk en er omheen een ‘laatste’ rustplaats vonden”.
Sluiting kerk en kerkhof
In 1829 werd het begraven op het kerkhof en in de kerk gestaakt. Niet ver van de kerk, maar wat meer naar het westen, werd toen een nieuwe begraafplaats aangelegd. In 1835 werd een deel van het kerkhof benut voor de vergroting van de kerk. Datzelfde gebeurde nog eens in 1906. Wat er met de stoffelijke resten ter plekke is gebeurd, is niet bekend. Mogelijk liggen ze onder het gebouw. Het kerkhof verloor ondertussen de muur die er eeuwenlang rondom had gelegen, waardoor het kerkhof feitelijk deel is geworden van de ervoor liggende markt.
In 1967 werd de kerk aangewezen als rijksmonument. In de omschrijving wordt abusievelijk gesproken van een stichtingsdatum van de kerk in het jaar 1539! Veenendaal groeide na de Tweede Wereldoorlog snel en het lag voor de hand dat ook hier de stedenbouwkundige modernisering zou toeslaan. Dat had kunnen betekenen dat het oude centrum compleet op de schop zou gaan. Dat is echter niet gebeurd, waardoor markt en kerk nog behoorlijk in een originele setting te beleven zijn. Wel is in de loop van de tijd de schaal van de bebouwing groter geworden.
Literatuur:
- Beek, Teus van; Ontmoetingen op de begraafplaats, in: Oud Veenendaal, tijdschrift van de Historische Vereniging Oud Veenendaal, 19de jaargang, nr. 2. Juni 2004.
- Bloys van Treslong Prins, Mr. P.C.; Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de kerken der Provincie Utrecht, 1919.
- Diepeveen, H.; De Oude- of St. Salvatorkerk. Geschiedenis van De Oude Kerk en de Markt te Veenendaal, 1986 Veenendaal.
- Grootheest, A.C. van en R. Bisschop (redactie); Geschiedenis van Veenendaal, uitgave van de Historische Vereniging Oud Veenendaal, 2000 Veenendaal.
- Historische Vereniging Oud Veenendaal nr. 3: Luid- en begraafgelden te Veenendaal 1574-1812, Veenendaal, 1998
- Hof, Jan van ‘t e.a.; Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht. Veenendaal Geschiedenis en architectuur, 1992 Zeist.
- Stenvert, Ronald, e.a.; Monumenten in Nederland. Utrecht, 1996 Zwolle.
- Bureau Inventarisatie & Advies Monumenten; Inventarisatie historische bebouwing gemeente Veenendaal, 1989
Internet:
- De oude kerk Veenendaal - het kerkgebouw (geraadpleegd 16-04-2020)
Bronnen
- Gemeentearchief Veenendaal.