Grafzerken in kerken zijn de stille getuigen dat de kerk in oude tijden werd gebruikt als plaats om doden te begraven. Inmiddels is dat al weer bijna 200 jaar niet meer toegestaan. Alleen de zerken in oude kerken herinneren bezoekers eraan dat het ooit een gewoonte was. Zo ook in Bunschoten.
Scharrelen door de historie - Ontmoetingen met verre familie
De namen op de zerken verwijzen naar oude families. In tijden waarin het via internet heel gemakkelijk is om onderzoek te doen naar een stamboom, komen mensen op de idee om na te gaan of er van een verre voorvader wellicht nog een grafzerk aanwezig is. En op die manier iets tastbaars te vinden van een lang geleden overleden voorouder.
In de afgelopen jaren kreeg ik een paar keer het verzoek van mensen buiten Bunschoten om eens in de Nederlands Hervormde Kerk te mogen kijken. Hun belangstelling ging vooral uit naar grafzerken van hun voorvaderen. Een verzoek dat leidde tot een bezoek en al gauw een interessante wending nam. Het bleek namelijk dat de bezoekers voor een deel dezelfde voorouders hadden en dat we dus heel in de verte familie waren. Onlangs kreeg ik opnieuw zo’n vraag en het was opnieuw verre familie. Interessant genoeg om eens na te gaan hoe dat precies zat met het begraven in kerken en waar nazaten van voorouders terecht zijn gekomen.
Begraven in de kerk
Lange tijd werden mensen na hun overlijden rond, maar vooral in de kerk begraven. Als het enigszins mogelijk was, liefst zo dicht mogelijk bij het altaar omdat de heiligheid daarvan afstraalde op de overledenen. Begrijpelijk waren dat tegelijkertijd de duurste plaatsen. Door de toename van de bevolking ontstond al in de zeventiende eeuw ruimtegebrek. Graven werden niet geruimd waardoor de kerken overvol raakten. Omdat de zerken nogal eens omhoog werden gehaald, verzakte de vloer en sloten de zerken niet meer op elkaar aan. Het gevolg was dat er in de kerken soms een doordringende stank hing. Daar er vooral rijkere mensen in de kerk werden begraven, ontstond zo het begrip ‘rijke stinkerds’.
Aan het einde van de achttiende eeuw gingen er steeds meer stemmen op om het begraven in de kerk te verbieden. Dit vanwege hygiënische redenen. In Frankrijk was men op dit gebied al wat verder. Napoleon verbood het begraven in kerken in 1804. Nadat Nederland in 1810 bij het Franse keizerrijk was ingelijfd, werd ook hier het begraven in de kerk officieel verboden. Dat was maar voor kort want na het verdwijnen van de Fransen, werd er opnieuw in kerken begraven. In 1827 kondigde koning Willem I een besluit af dat na 1 januari 1829 nergens meer in kerken begraven mocht worden. Gemeenten met meer dan 1000 inwoners moesten een begraafplaats buiten de bebouwde kom aanleggen. Bunschoten was nog niet zo groot en daarom werd de ruimte achter de kerk in 1828 gereed gemaakt voor begraven. Het kerkhof werd in 1829 in gebruik genomen. Ook aan de noordkant van de kerk hebben begrafenissen plaatsgevonden. Dat kan overigens al wel voor 1829 zijn geweest.
Tekens op de zerken
De zerken in de kerk vertellen met elkaar een interessante geschiedenis. Achter elke naam en elk teken zit een verhaal. Daar kan in dit verband niet te diepgaand op worden ingegaan. Een paar onderwerpen zijn interessant om te vermelden. De aanwezige zerken dateren van 1608 tot 1808. Opvallend is dat de zerken met deze jaartallen vrijwel naast elkaar liggen. De oudste heeft als opschrift ‘HIER LEIT BEGRAVE LABERT TEEWISSOO WELCKE STERF INT JAER 1608 GOEVRIJ XIII’. De jongste steen heeft als opschrift E.P.G. Cremer / GEB 19 APRIL 1781 / OVERLEDEN / 15 MAART 1808. Van de eerste persoon is verder niets bekend. Cremer was een predikant die op 26-jarige leeftijd een beroep aannam naar Bunschoten en een jaar later kwam te overlijden.
Tussen deze twee zerken liggen twee eeuwen. Eeuwen waarin het gewoon was om overledenen in de kerk te begraven. In de kerk werden meestal drie kleine zerken per graf gelegd. Een enkele keer, zoals bij het graf van de chirurgijn Heecq werd een grote zerk gebruikt. Over het algemeen waren de graven smal en hooguit 1.80 meter lang.
In enkele zerken zijn namen gebeiteld van de degenen die er zijn begraven. Vaak met de toevoeging van het overlijdensjaar en minder vaak met het geboortejaar. In een aantal gevallen is op de zerk alleen een soort van merkteken gegraveerd. Wie vroeger de kunst van het schrijven niet machtig was, zette een simpel teken op een officieel stuk. De opsteller van het officiële stuk tekende er bij aan dat dit merk door een bepaald persoon was geplaatst. Als het merk van een vader uit een bepaald teken bestond, dan gebruikte de zoon vaak hetzelfde teken met daarbij dan vaak een kleine toevoeging. Aan een X konden bijvoorbeeld een I of een streepje aan een van de poten van de X worden toegevoegd. Zo zijn er verschillende tekens als IXI en IIII. Soms staat er alleen een hoofdletter op de zerk zoals een H en een W. Tekens zijn er in de vorm van een ruit of een soort vork.
Eén grafsteen heeft een uitgebreide en bijzondere tekst:
HIER LEGGHEN DIE DODEN BEGRAVEN MAER DOOR DES HEEREN VERMAEN SVLLEN SY WEDER OPSTAEN EN VOOR DEN SONE GODTS TEN OORDEEL GAEN EN DIE DAN GOET OF TE QAAT HEBBEN GEDAEN ELK SAL NAER ZIJN WERCKEN LOON ONTEAEN (=ontvangen).
BY MY X JACOB RYO??
DIE DIT GRAF TOECOMT
De al genoemde grafzerk van chirurgijn Heecq is niet alleen bijzonder door de lengte, maar ook de vermelding van drie namen. Van boven naar beneden staat er:
GYSBERT X HEECQ CHIRVRGYN
HIER RVST JANNETIEN HEECQ OVT ½ JAER STERF 16 NOVEMBER AO 1648
HIER RVST SVSANNA’S LYCK MIJN EERST GE-ECHTE TWEEDE (wederhelft) GOD GEEF HAER ’T HEMELRYCK EN ZYN GEWENSCHTE VREDE OVT 27 JAER STERF 14 AUG ANNO 1650
Daaronder staat nog een soort wapen. Gijsbert Heek was een van de eerste chirurgijns in de gemeente Bunschoten. Hij werd in 1619 in Bunschoten geboren. Na het overlijden van zijn vader, trouwde zijn moeder in Amsterdam met een chirurgijn en wellicht dat hij van hem het vak heeft geleerd. Vanaf 1622 tot zijn overlijden in 1669 heeft hij in Bunschoten deze functie uitgeoefend.
Bijzonder
Afwijkend en bijzonder zijn de twee rode zandstenen grafzerken in de kerk. Het kan zijn dat deze oorspronkelijk deksels van een sarcofaag zijn geweest. Later werden die wel gebruikt als een altaartafel. Dat blijkt uit de wijdingskruisjes op de zerk. Deze stenen grafkisten werden met het deksel gelijk aan de kerkvloer begraven.
Opvallend is dat er veel zerken liggen die dateren uit de periode rond het jaar 1621. Misschien was het een periode van welvaart en dat mensen geld hadden om een steen te laten maken. Het kan ook zijn dat er een epidemie is geweest waardoor in die tijd veel mensen zijn gestorven. Een juiste verklaring is er niet en dit wordt waarschijnlijk nooit duidelijk.
In Nederland zijn en waren er geen steengroeven waar het materiaal voor de zerken gewonnen kon worden. Dat betekende dat de stenen uit Duitsland of België kwamen. Vooral zogenaamd blauw hardsteen werd voor de zerken gebruikt. De kleur van de stenen varieert van diverse tinten grijs tot diep zwart. Daaraan is af te leiden dat het materiaal voor de zerken uit verschillende steengroeven afkomstig is.
De huidige plaats van de zerken is over het algemeen niet de plaats waar ze oorspronkelijk werden geplaatst. Bij restauraties zijn de goede zerken in het zicht gelegd en de minder goede onder de banken. Gelukkig is er nooit voor gekozen om een heel nieuwe vloer in de kerk te leggen en de zerken af te voeren. Met elkaar vormen de zerken een herinnering aan mensen die hier woonden, werkten en overleden.
Afstammelingen
Die mensen hadden uiteraard de nodige nakomelingen. Inmiddels tot in wel veertien generaties. Dat betekent dat er heel veel nageslacht is en als die op zoek gaan naar hun voorvaderen, is het denkbaar dat er onvermoede familiebanden worden ontdekt. Weliswaar heel ver weg, maar toch met gezamenlijke voorouders. Voor zover families in Bunschoten zijn blijven wonen en in mannelijke lijn dezelfde naam dragen, is dat gemakkelijk te traceren. Maar er zijn in de loop van de eeuwen veel mensen naar andere streken verhuisd en als het via vrouwelijke lijnen verder gaat, is dat minder eenvoudig te ontdekken. Dan is het toeval als je met elkaar in contact komt. Dat toeval kwam samen in een paar ontmoetingen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Als je zelf afstammeling bent van iemand van wie de naam op een zerk staat, valt het kwartje soms snel. Voor beide partijen een bijzondere ontmoeting om, al is het meer dan tien generaties verder, toch een gezamenlijke voorvader te hebben.
Opvallend was dat er in beide ontmoetingen lijnen liepen naar de omgeving van Muiden, Muiderberg, Watergraafsmeer, Ouder Amstel en Diemen. Daar zijn verschillende families met namen als Ter Beek, Vedder en Nagel. Waarschijnlijk voor een flink deel afstammelingen van Bunschoters die in de negentiende eeuw naar die streek verhuisden. Een van de eersten was in 1815 Aart Vedder die in dat jaar in Diemen in het huwelijk trad.
Vervolgens vertrokken verschillende afstammelingen van het echtpaar Klaas ter Beek en Merritje Nagel. Het echtpaar overleed in 1821 binnen drie dagen na elkaar aan een besmettelijke ziekte. Ze lieten negen kinderen achter waarvan de oudste 18 was en de jongste twee jaar. Op rechterlijk gezag werden het jaar daarop de eigendommen van het gezin publiek verkocht en de kinderen moesten ergens onderdak krijgen. Vier van die kinderen trouwden later in Watergraafsmeer. Zijn er misschien enkele van die weeskinderen bij Aart Vedder ondergebracht? Het was in ieder geval een beetje familie van elkaar. Van twee verschillende families Nagel trouwden leden tussen 1828 en 1830 en 1843 en 1849, in Diemen. Naar het waarom moeten we gissen. Ongetwijfeld is er een verklaring voor, maar met zekerheid is daar niets over te zeggen. Het is in ieder geval een feit dat verschillende personen die in Bunschoten waren geboren, zich in het gebied ten oosten van Amsterdam vestigden.
Inmiddels zijn die families in verschillende generaties flink uitgedijd, waardoor er vele afstammelingen zijn die bij het uitpluizen van hun stamboom in Bunschoten terecht kunnen komen.
Op papier is dat allemaal redelijk gemakkelijk te vinden, maar veel tastbare bewijzen zijn er niet. Gelukkig zijn er dan de grafzerken in de Nederlandse Hervormde Kerk waardoor de namen van de mensen die daarin zijn gegraveerd, in de herinnering zijn gebleven. Dat was juist de bedoeling van de mensen in die tijd want door het noemen van de naam, bleven de overledenen aanwezig in de gemeenschap waartoe zij behoorden.