Plaatsen van herinnering
{seog:disable}Een begraafplaats is altijd een plaats van herinnering. Niet alleen door de functie van het object zelf, maar ook omdat elk mens dat er wordt begraven, een mens was waaraan herinneringen bestaan. Herinneringen die in de loop van de tijd vervagen. Zover vervagen dat alleen de grafzerken nog een herinnering vormen. In het geval van de begraafplaats Memento Mori in Bunschoten geeft de naam al een aanwijzing in de richting van een herinnering: Gedenk te sterven of Denk eraan te [moeten] sterven.
Dat zijn tegelijk de meest gebruikte vertalingen van deze Latijnse spreuk. Vrijere vertalingen zijn Bedenk dat u sterfelijk bent of Denk aan je eigen sterfdag. De spreuk staat op de rechter pilaar bij het hek van de oude ingang. Dat duidt niet direct op de naam van de begraafplaats. Op de linker pilaar staat immers ook een spreuk die ook naar de naam had kunnen verwijzen: Resurecturis. Een meer onbekende term. Wellicht dat de steenhouwer daarom een ‘letter r’ vergat want het moet zijn Resurrecturis. De betekenis was voor de inwoners aan het begin van de twintigste eeuw wellicht net zo onbekend als een eeuw later: Voor hen die weer zullen opstaan.
Aanleg
De aanleg van de begraafplaats werd noodzakelijk omdat enerzijds het kerkhof achter de Nederlandse Hervormde Kerk vol begon te raken en er anderzijds een conflict was tussen de gemeente en de kerk. Ook toen al, wat maar weer bewijst dat de geschiedenis zich herhaalt. Het duurde even voordat de gemeente erin slaagde een stuk grond te kopen. De eerste keus was een stuk grond aan de Veenestraat, maar de eigenaar wilde niet verkopen. Er werd zelfs een onteigeningsprocedure gestart, maar later lukte het een stuk grond aan de stadsgracht te kopen.
In 1908 werd een plan gemaakt voor het aanleggen van een begraafplaats. Onderdeel daarvan was het bestraten van de toegangsweg, het Stadsspui. De begraafplaats zelf was eenvoudig en klein van omvang: 39 bij 100 meter. In het midden een toegangspad met aan het einde het baarhuisje. Rondom werden brede sloten gegraven. Het werk werd in 1908 uitgevoerd voor een bedrag van 14.054 gulden. Dat was exclusief het hek en het baarhuisje die een jaar later werden gerealiseerd omdat de grond eerst wat moest inklinken.
Beplanting
Kort na de aanleg werden de karakteristieke coniferen geplant, wellicht met de bedoeling om de begraafplaats aan het zicht te onttrekken. Was het gevoel in die tijd niet dat ‘de dood’ moest worden weggestopt? De begraafplaats was lange tijd niet alleen afgesloten met een hek, maar ook nog met een rij palen met kettingen! De coniferen schermden de dodenakker goed af. Rond 1940 waren ze al zo hoog dat achter de ingang een boog kon worden gemaakt. Een fraai gezicht. Door gebrek aan onderhoud konden de bomen een flinke hoogte bereiken en verdween de boog in de bomen. Tegelijkertijd stierven de onderste takken af en werden het ‘coniferen op stam’. Zeker karakteristiek voor deze begraafplaats, maar of het ook mooi was? Nadat ze waren gekapt, was er even een fraai zicht op de begraafplaats. Niet langer weggestopt achter een ondoordringbare haag. Een historisch stukje waar de namen van de overledenen doen herinneren aan personen die ooit belangrijke functies in de gemeenschap innamen. Inmiddels zijn er nieuwe coniferen geplant en is het zicht al weer wat verdwenen. Mochten de dennen uitgroeien tot een haag dan is de begraafplaats opnieuw weggestopt.
Begraven
Niet alleen de opvattingen over het wegstoppen van een begraafplaats zijn gewijzigd. Ook de wijze van begraven is anders dan pakweg honderd jaar geleden. Daarover is niet veel opgetekend. Er zijn wel wat oude foto’s waarop mannen met hoge hoeden en vrouwen met zwarte omslagdoeken over hun hoofd zijn te zien. In het blad Eigen Haard van juni 1910 beschrijft een journalist die hier op bezoek was, hoe zo’n begrafenis op hem over kwam.
‘Spoedig valt ons de zwarte stoet in 't oog. De lijkbaar wordt gedragen door een twaalftal mannen, in zwarte rouwmantels gehuld, en voorafgegaan door den aanspreker, evenzeer in een langen mantel. Vlak achter de lijkbaar komen de naaste mannelijke bloedverwanten met lamfers en de hooge hoeden en ook in zwarte mantels. Daarachter vrienden, kennissen en bekenden, twee aan twee. De stoet sluit met eenige vrouwen die allen een zwarten doek over 't hoofd dragen. Plechtig en statig gaat de tocht voorwaarts. Allen zijn zichtbaar onder den indruk en volgen ernstig en zwijgend het overschot van haar, wier gemis wellicht zoo ernstig gevoeld zal worden. Enkelen der rouwdragenden zijn hun gevoel niet meester en tranen vlieten over de gebruinde en verweerde aangezichten. Wij geraken onder den indruk van het plechtige en zien niet meer de vreemde kleeding der mannen, die in buisjes, die veel te kort en met hoeden op, die veel te hoog zijn, de laatste eer aan de afgestorvene bewijzen. Zij allen toonen in alles oprechte deelneming in het droevige geval en zijn onder den indruk van het ,, Memento Mori!" Somber klept de kerkklok voort........ Voor het massieve kerkgebouw hielden we even stand. Statig bromden de klokken door de ijle voorjaarslucht en verkondigden ook in de ontwakende natuur, dat ons leven vergankelijk is als de bloemen des velds, die wel sierlijk pronken, maar krachteloos zijn en teer!’
De beschrijving leert dat de hele stoet in diepzwart gekleed ging. Dat is voorbij en daarmee niet meer dan een herinnering aan wat ooit is geweest.