Al vanaf de vroegste bewoning van Nederland laat het begraven sporen na in het land. Aan het begin van de christelijke jaartelling werden overledenen begraven of gecremeerd in grafvelden die buiten de nederzettingen lagen. Met de verbreiding van het christendom, sinds de achtste eeuw, werd lijkverbranding verboden, omdat het zou indruisen tegen het geloof in de opstanding van lichaam en ziel. Het werd belangrijk om in gewijde aarde te worden begraven.
Dergelijke plaatsen waren te vinden rond de kerken, waar geestelijken de grond wijdden. Een laatste rustplaats in kerk en hof was voor de gelovigen vooral van belang, omdat in het godshuis veelal een reliek aanwezig was van een heilige. Een graf in de kerk was vooral weggelegd voor geestelijken, edelen en welgestelde burgers. De minder gegoeden vonden hun laatste rustplaats op het kerkhof. Die situatie was in het dorp Wijhe niet anders. Tijdens de Franse overheersing (1795-1813) werd in Wijhe begraven in en rond de Nicolaaskerk. Na het vertrek van de Fransen braken echter nieuwe tijden aan.
Situatie in Wijhe rond 1813
De inwoners van Wijhe werden in die tijd rondom de Nicolaaskerk begraven. Ook in de kerk werd nog steeds begraven. Een drietal oudere graftombes van de adellijke families Van Ittersum, Van Dedem en Van Voorst tot Hagenvoorde (uit het begin van de achttiende eeuw) herinneren daar nog aan. De graftombes zijn in 2004 gerestaureerd. Achter de preekstoel is de nog veel oudere zandstenen zerk van Baron Ernst van Ittersum en Anna van Cortrick (gedateerd 1560) te vinden.
Het kerkhof was niet alleen een plek voor de doden, zo blijkt uit het volgende. In 1786 werd namelijk geklaagd over de scholieren in Wijhe. In het artikel “Eén en ander over begraafplaatsen en begrafenissen” staat dat de scholieren ”om zich van speeltuyg te voorsien, niet zelden gaaten in de muuren van de kerk en kerkhoff breeken, de daarin aanwezige gaten vergrooten, geduurig met steenen werpen, waardoor de glaasen in de kerk en school etc. worden gebrooken, de hekken breeken etc. en dat door hen veel vuyligheid op de kerkhoff gebragt word”. Van overheidswege werd in gemeld jaar dan ook ”het speelen op de kerkhoff” verboden.
Nog een aantal jaren zou de situatie in Wijhe bij het oude blijven. Maar kennelijk voelden de bestuurders van Wijhe wel aan dat er verandering op komst was in de regelgeving rond begraven. Al in 1826 nam de gemeente Wijhe een post van 500 gulden op in haar begroting voor het aankopen van gronden voor een nieuwe begraafplaats. Ook de aanleg en het maken van hekken, een omheining en dergelijke zouden van dat bedrag bekostigd moeten worden. Toen op 7 augustus 1827 bij Koninklijk besluit het begraven in de kerken per 1 januari 1829 werd verboden had Wijhe dus al een kleine voorsprong. Gemeenten met meer dan duizend inwoners werd verplicht een begraafplaats buiten de bebouwde kom aan te leggen. Wijhe had meer inwoners dus werd in 1828 besloten gronden aan te kopen in de huidige wijk Broekslag. De ingang van de begraafplaats zou komen te liggen aan de latere Stationsweg. Dat is nu het begin van de huidige W. de Zwijgerlaan. De begraafplaats werd voorzien van vijf klassen en kreeg de naam Memento Mori (gedenk te sterven). Al in 1829 vond de eerste begrafenis plaats.
Gevolgen van de nieuwe begraafplaats
De aanleg van de begraafplaats brachtvoor de gemeente Wijhe veel kosten met zich. Zo is in de staat van de gemeentelijke begroting over 1829 een bedrag van 1.000 gulden opgenomen voor het maken van een omheining om het algemene kerkhof en het bouwen van een doodgraverswoning en berging der lijkbaren. Met betrekking tot de omheining gaf de gemeente de voorkeur aan het plaatsen van een stenen muur rondom het kerkhof boven een houten omheining. Zo’n houten omheining zou in verval kunnen raken en gezien de afstand van het kerkhof tot het dorp in de winter gedeeltelijk gestolen kunnen worden (om te dienen als brand- of timmerhout).
Gedeputeerde Staten van Overijssel berichtten op 21 mei 1829 dat de bekrompen financiële toestand van de gemeente een te groot bezwaar was om de nieuw aangelegde begraafplaats met een stenen muur te omringen. De zuidzijde kon naar hun mening worden afgescheiden door een te graven brede gracht en de overige zijden met palissaden of rasterwerk. Het werd uiteindelijk gedeeltelijk een stenen muur.
Naast de kosten voor de aanleg van de nieuwe begraafplaats verstrekte de burgerlijke gemeente ook jaarlijks een vergoeding aan de Hervormde gemeente Wijhe wegens gederfde inkomsten na het buiten gebruik stellen van het kerkhof. In 1948 werd besloten dit jaarlijks ‘grafrecht’ af te kopen.
Om de kosten wat te dekken, had de gemeente het voornemen aan de R.K. gemeente Boerhaar een vergoeding in rekening te brengen voor de begraafplaats. Hiermee gingen de katholieke kerkmeesters niet akkoord. Zij hadden al sinds 1821 de beschikking over een eigen begraafplaats en Zijne Majesteit had toegestaan dat door elke gezindheid een afzonderlijke begraafplaats kon worden aangelegd. Bovendien was de begraafplaats door de R.K. parochie zelf bekostigd. Volgens een schrijven van Gedeputeerde Staten van Overijssel moest de gemeente Wijhe bij besluit van den Heer Gouverneur zich stiptelijk houden aan het besluit van den Heer Gouverneur van 19 april 1827. De gemeente werd verzocht het reglement op de begrafenissen zodanig in te richten dat overledenen die op het R.K. kerkhof werden begraven, ontheven werden van de betaling van enige vergoeding aan het algemene kerkhof.
Verordeningen
De regels voor het begraven en andere zaken rond de nieuwe begraafplaats werden opgenomen in een verordening. Dergelijke oude verordeningen brengen soms verrassende zaken aan het licht. Zo staat in de verordening van 13 december 1869 onder artikel 1: “De gewone tijd van begraven in de maanden April, Mei, Juny, July, Augustus en September is van 7 tot 10 uren en in de overige maanden van 8 tot 11 uren beide des voormiddags. Hij die op een buitengewoon uur wil begraven heeft daartoe verlof nodig van Burgemeester en Wethouders”.
Het blijkt dat na de opening van de begraafplaats de overledenen in mei, juni, juli en augustus ’s morgens al voor 6 uur, in maart, april, september en oktober voor 7 uur en in november, december, januari en februari voor 9 uur begraven moesten worden. In verband met bezwaren van mensen die aan de rand van de gemeente woonden, werden deze tijden in 1832 als volgt gewijzigd: van mei tot en met oktober ’s morgens voor 8 uur en van november tot en met april voor 9 uur.
In genoemde verordening wordt ook aangegeven dat overledenen die op kosten van de gemeente begraven worden, door ten hoogste acht dragers naar de begraafplaats gedragen worden. Voor het luiden der klokken van de burgerlijke gemeente vóór of tijdens het begraven van de overledene in deze gemeente diende het hoofd van de plaatselijke politie schriftelijk verlof te verlenen. In de verordening van 1906 staat onder andere dat een ieder die door een begrafenisstoet rijdt of loopt, gestraft wordt met een geldboete van ten hoogste 25 gulden of hechtenis van ten hoogste zes dagen. Wordt een overledene zonder verlof tussen 12 uur ’s middags en 7 uur ’s morgens naar de begraafplaats vervoerd dan staat hier een boete op van 10 gulden of hechtenis van ten hoogste drie dagen.
Nieuwe begraafplaats
Omdat de begraafplaats “Memento Mori” vol dreigde te raken, stelde de burgemeester op 22 juni 1903 voor over te gaan tot het verkrijgen van een stuk land voor een nieuwe begraafplaats te beginnen met de tweede weide van de oude tol aan de Raalterweg af. De oude tol was gelegen nabij de Ketelaarsbrug op de kruising Raalterweg – Boerhaar.
Naderhand bleek dat dit stuk land niet te koop was, maar dat een stuk grond (1,5 ha.) toebehorende aan Mej. de weduwe Wagteveld, gelegen aan de straatweg Wijhe – Heino, in het zogenaamde Zonnenbergerbosch wel te koop was. Het stuk land moest 4.200 gulden opbrengen met bomen en pootrecht. Het land lag laag maar kon worden opgehoogd met het zand dat uit de Soestwetering werd gebaggerd en zo nodig met grond uit de omgeving. Het terrein werd door de raadsleden echter niet geschikt geacht: het was te laag, stond ’s winters onder water, was te groot en te duur.
Begin 1904 werden de volgende gronden voor het aanleggen van een begraafplaats aangeboden:
* H. Dwars, ca. 2 ha aan de IJsseldijk voor 6.000 gulden
* G.A.H. Buisman, ca. 1,25 ha achter de Asphaltfabriek voor 5.000 gulden
* Gebrs. Krol, ca. 1 ha aan de Enkweg voor 6.300 gulden en een eigen graf 1e klasse
* Erven W. Wagteveld, ca. 1,5 ha aan de Heinoschenweg voor 4.200 gulden
* Overweg, ca. 1,75 ha aan de Raalterweg voor 6.500 gulden
Voordat een definitief besluit genomen kon worden, moest ingevolge de Gezondheidswet eerst advies worden ingewonnen bij de Gezondheidscommissie. Naderhand werd door de heer A. van Hittersum nog een stuk land aan de Heinoschenweg aangeboden voor 2.000 gulden. De Gezondheidscommissie berichtte op 28 juni 1904 dat zij adviseert het perceel grond van de heer A. van Hittersum aan te kopen om de volgende redenen:
1e om de voor dit doel uitstekende kwaliteit van grond, namelijk zuiver zand;
2e om de zeer gunstige stand van het grondwater, en;
3e omdat dit terrein ongeveer in het centrum der gemeente ligt.
In de raadsvergadering van 12 december 1904 werd besloten van de heer A. van Hittersum voor 2.000 gulden het perceel Sectie F. nr. 3064 ter grootte van ongeveer 0.90.00 ha aan te kopen. Voor de aanleg van een uitweg naar de Heinoschenweg werd van de heer J.W. Nijenberg een strook grond ter breedte van 4 meter en lengte ongeveer 100 meter van het perceel Sectie F. nr. 1940 voor 1.200 gulden aangekocht. Voor de aankoop van deze gronden (Noordberg) inclusief kosten werd een lening aangegaan van 3.300 gulden. Op 30 oktober 1905 werd de koopakte ondertekend.
De heer Dorst, opzichter van de Veluwepolder, werd gevraagd een ontwerp te maken voor het egaliseren van het terrein, de inrichting der klassen en het plantsoen. Dorst hield binnen de gemeente ook toezicht op de uitbaggering van de haven en was betrokken bij de begraafplaats in Welsum.
De voorzitter stelde voor rondom de begraafplaats een haag van hulst te poten, omdat de bladeren daarvan steken en jongens daardoor geen moeite zullen doen om door de haag te kruipen. Prikkeldraad zou toch stuk gaan. Opzichter Dorst had medio 1906 de begraafplaats in tekening gebracht en beraamde de kosten van het inrichten, het plantsoen, de hekken en beukenhaag op 718,80 gulden. Wanneer een heg van thuja’s in plaats van beuken zou worden gepoot, dan zouden de kosten 115,20 gulden hoger uitvallen. Omdat de toegangsweg ook nog met sintels verhard moest worden en een bergplaats voor burries en dergelijke gebouwd diende te worden, zou nog eens een lening worden aangegaan, groot één duizend gulden. Burgemeester en Wethouders besloten op 29 oktober 1906 de uit te voeren werkzaamheden na inschrijving te gunnen aan de laagste inschrijvers:
* Grondwerk aan G. Pruis voor 323 gulden
* Smidswerk aan W. Mulder te Olst voor 149 gulden
* Plantsoen aan de Grient Dreux te Olst voor 123,90 gulden.
Naderhand werden op de begraafplaats nog treurwilgen, sierdennen, acacia’s, lariksen en dergelijke gepoot. In de loop der jaren werden de bomen en struiken door de ingebruikname van de grafvelden en in verband met hun ouderdom gekapt en vervangen.
De begraafplaats die men “Rust Zacht” noemde, werd op 1 januari 1907 in gebruik genomen. De eerste begrafenis was op 11 februari 1907 van Willem Hendrik Bosch. In september 1908 kwam men bij de verkoop van graven tot de ontdekking dat bij de inrichting van de begraafplaats geen rekening was gehouden met de oude gewoonte dat de overledene met de voeten naar het oosten werd begraven. Helaas kon de inrichting voor een aantal klassen niet meer gewijzigd worden en werd van de oude gewoonte afgezien.
Tot doodgraver werd benoemd de heer D. van der Horst. Hij zou het werk op de beide begraafplaatsen verrichten tegen een beloning van 1 gulden voor iedere te begraven overledene. Tevens kreeg de doodgraver het genot van vrije woning in het woonhuis bij de oude begraafplaats Memento Mori en met de verplichting dat hij de oude begraafplaats in orde zal houden. Het onderhoud van de nieuwe begraafplaats werd door een arbeider verricht.
Net als de oude begraafplaats werd ook de nieuwe weer ingedeeld in een aantal klassen. In 1966 werd besloten het klassenstelsel af te schaffen
Sluiting oude begraafplaats
In 1939 werd besloten een uitbreidingsplan voor het dorp voor te bereiden in de richting van de begraafplaats. Eind 1941 stelde de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied dat een plan van uitbreiding voor de gehele gemeente moest worden voorbereid. Mede hierdoor werd in augustus 1942 door de gemeenteraad besloten ingaande 1 januari 1943 de oude begraafplaats gesloten te verklaren. Dit betekende dat met ingang van die datum hier geen overledenen meer begraven mochten worden.
In verband met de uitbreiding van het dorp werd in 1953 reeds gesproken over het ruimen van de oude begraafplaats. In 1957 werd aan Gedeputeerde Staten bericht dat men inmiddels met de uitvoering van het uitbreidingsplan was gestart en dat het op korte termijn noodzakelijk zou zijn dat ook op de begraafplaats tot woningbouw zou worden overgegaan. Met de eigenaren van eigen graven, die nog behoorlijk werden onderhouden, werd een akkoord getroffen in die zin dat deze graven op piëteitsvolle wijze zouden worden geruimd en dat de stoffelijke resten naar eigen graven op de nieuwe begraafplaats zouden worden overgebracht. De kosten die hieraan verbonden waren, zouden voor rekening van de gemeente komen. Ook het onderhoud aan de graven zou de gemeente overnemen. De stoffelijke resten van niet onderhouden graven zouden op de nieuwe begraafplaats in een verzamelgraf worden begraven.
De stoffelijke resten van de familie Van Knobelsdorff die in een markante grafkelder waren bijgezet, werden overgebracht naar de algemene begraafplaats te Heino en aldaar bijgezet. Het monument is met toestemming van de familie afgebroken.
In het bestek voor de aanleg van riolering en wegen werd de bepaling opgenomen, dat de aannemer alle stoffelijke resten die hij zou vinden op behoorlijke wijze zou verzamelen en deze in een door de gemeente ter beschikking gestelde kist zou deponeren. Het doodgravershuisje waarin doodgraver J. Bannink en zijn kinderen woonden, is in 1972 afgebroken. Dit terrein is vandaag de dag als parkeerplaats ingericht en de begraafplaats is nog herkenbaar aan de beuken die staan op het grasveld nabij de woningen aan de Willem de Zwijgerlaan 19 tot en met 23.
Aula of geen aula?
De nieuwe begraafplaats werd door het verdwijnen van de oude al snel niet meer de nieuwe genoemd. Ook hier vonden in de loop der jaren allerlei veranderingen plaats. Zo werden gronden van de familie Nijenberg en Ankoné aangekocht voor het verbreden van de toegangsweg, het maken van een rotonde en het aanleggen van een parkeerterrein. Aanvankelijk was men van plan een doodgraverswoning te bouwen en architect L. Mensink werd om een advies gevraagd. Gezien de beperkte financiële middelen werd in 1950 afgezien van de bouw van zo’n huisje. Architect L. Mensink kreeg een vergoeding voor zijn verrichte werkzaamheden.
Gezien de slechte toestand van het grafdelversgebouwtje en de toiletruimte werd het gebouwtje in 1981 vervangen door een nieuwe ruimte en werd het openbaar toilet afgebroken.
In 1959 leefde al de gedachte om een aula op de begraafplaats te bouwen. In 1962 kreeg de gemeentearchitect opdracht een plan te maken. Op de meeste begraafplaatsen neemt de aula een belangrijke plaats in en is in de regel vanaf de ingang van de begraafplaats beeldbepalend. Gezien de ligging van de graven was de bouw van een aula op de begraafplaats Rust Zacht niet mogelijk. Het voorstel was om deze dan maar ten zuiden van de ingang te bouwen. Omdat de aula niet op eigen grond gebouwd kon worden, zou circa 2.000 m2 grond aangekocht moeten worden.
De aula moest een zo eenvoudig mogelijk gebouw worden met een vrij puntige dakvorm en het moest een plechtig karakter dragen. De aula moest uit twee ruimten bestaan waarvan één ruimte uit twee delen, namelijk de aula zelf en de ruimte waar de overledene kon worden opgebaard. In het ingangsportaal kon dan een toilet en bergruimte gemaakt worden. Boven het ingangsportaal diende een galerij te komen waar zo nodig een orgel geplaatst kon worden. De bouw- en inrichtingskosten werden geraamd op 45.000 gulden exclusief grondkosten. Ondertussen werd ook nog naar de mogelijkheid gekeken om van de ruimte achter de voormalige brandweergarage een aula te maken. Deze mogelijkheid werd echter niet verder opgepakt.
Zowel in 1965 als in 1966 werden de middelen, gezien de benarde financiële toestand van de gemeente, aangewend voor de meest urgente kapitaalswerken. Voorlopig werd dus afgezien van de bouw van een aula. Toch bleef het onderwerp telkens terugkeren op de agenda. Zo werd in de raadsvergadering van 3 maart 1966 gewezen op de behoefte aan een rouwkamer in het dorp nu er geen aula zou komen. De oplossing die uiteindelijk gekozen werd, lag niet direct voor de hand. In de plannen die men in het dorp had voor de bouw van een bejaardentehuis werden tevens een bezinningsruimte/aula opgenomen. Het betreffende bejaardentehuis met de aula werd uiteindelijk in 1970 in gebruik genomen.
Uitbreidingen
Hoewel de begraafplaats nog niet vol was, adviseerde de gemeentearchitect in 1970 aan het gemeentebestuur toch op termijn uit te zien naar uitbreiding van de begraafplaats. Hiervoor zou het terrein dat ten westen van de begraafplaats lag in aanmerking kunnen komen. Het terrein lag op gelijke hoogte en was goed geschikt. Eind 1974 werd voor de grond door een taxateur een taxatierapport uitgebracht. De eigenaar was echter niet bereid de grond te verkopen. Een andere mogelijkheid was grond van de families van Hittersum en Zwartjes aan te kopen. Besloten werd voorlopig geen verdere stappen te ondernemen omdat nog voor tien jaren graven konden worden uitgegeven. In 1982 gaf de gemeentearchitect aan hoeveel ruimte nog op de begraafplaats aanwezig was en stelde dat op termijn uitbreiding van de begraafplaats toch echt wel noodzakelijk was.
In 1983 werd van mevrouw A.M. van Hittersum een perceel grond (sectie F. nr. 3151), groot 1.400 m2, aangekocht. Aan de verkoopster werden tevens twee nieuwe graven op de begraafplaats om niet overgedragen. Omdat het nieuwe perceel lager lag dan de begraafplaats werd het eerst opgehoogd. In verband met de nog beschikbare ruimte en de toename van het aantal crematies, vond de eerste begrafenis op de uitbreiding pas in 1997 plaats. Verder werd op de begraafplaats een ruimte ingericht speciaal voor kindergraven en voor het bijzetten van urnen in een urnenkelder. In verband met de ontwikkelingen binnen de lijkbezorging werd in 1993 besloten een gemetselde urnenmuur op de begraafplaats te bouwen en een geluidsinstallatie aan te schaffen. Inmiddels is al een tweede urnenmuur gebouwd.
Begin 2005 werd geconstateerd dat uitbreiding van de begraafplaats opnieuw noodzakelijk was, omdat nog voor enige jaren graven konden worden uitgegeven. Gedacht werd de begraafplaats uit te breiden richting de boerderij van de heer J. Schurink, omdat het bestemmingsplan buitengebied de mogelijkheid gaf de begraafplaats in noordwestelijke richting uit te breiden. Eind 2005 werd met de heer Schurink over de aankoop van een perceel grond ter grootte van circa 4.000 m2 overeenstemming bereikt. Door deze laatste uitbreiding van de begraafplaats is het totale oppervlakte inclusief toegangsweg 15.443 m2.
In 2009 werd het nieuwe perceel ingericht als begraafplaats. Bij de inrichting is rekening gehouden met een kinderhofje, urnenmuur en urnenkeldertjes. Als afscheiding is een beukenhaag geplant en het geheel is van veel coniferen, bomen en ander groen voorzien. Het groen heeft op de begraafplaats meer betekenis gekregen. De verwachting is dat in 2011 de eerste begrafenis op het nieuwe deel zal plaatsvinden.
Huidige staat
Wie vandaag de dag de begraafplaats betreedt, loopt in feite alweer langs het derde hekwerk. Het oorspronkelijke toegangshek werd in 1952 vervangen door een ijzeren hek dat op zijn buurt in 2009 vervangen werd door het huidige hek. De begraafplaats is nog steeds gelegen in een landelijke omgeving, omring door weilanden. Een beukenhaag scheidt de begraafplaats van de grazende koeien.
Op het oude algemene gedeelte vallen enkele bijzondere grafstenen op terwijl ook de variatie aan vegetatie, heesters en bomen indruk maakt. De begraafplaats wordt gekarakteriseerd door een variatie van oude en nieuwe grafmonumenten. Hoewel er vroeger meer hekwerken, graftrommels en houten palen waren, is toch nog een aantal van deze oude herinneringen bewaard gebleven, waaronder een tweetal graftrommels.
Terwijl op de oude grafvakken de grafstenen nog overwegend van hardsteen zijn, kwam er vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw steeds meer zwart gepolijst graniet en later ook andere kleuren en andere steensoorten.
De werkgroep “Behoud oude grafmonumenten” van de Historische Vereniging Wijhe heeft een lijst samengesteld van bijzondere grafmonumenten aan de hand van de volgende criteria:
* genealogische betekenis van de begravene
* ouderdom grafmonument
* materiaalgebruik
* vormgeving van het monument
* bijzondere symboliek
* het feit dat aan de hand van het grafmonument een verhaal kan worden verteld.
De werkgroep heeft al een aantal interessante verhalen rondom de graven en grafmonumenten achterhaald. Zo ligt op de begraafplaats een oorlogsmonument met Hebreeuwse letters. De man die hier werd begraven is van joodse afkomst. Het betreft Willy Polak afkomstig uit Amsterdam. Hij kwam als gevangene om bij een nachtelijke beschieting van een vrachtwagen op de dijk bij Wijhe.
Op de begraafplaats zijn ook een groot aantal slachtoffers begraven van een ramp die net na de bevrijding plaatsvond. Op 13 april was Wijhe bevrijd en kon begonnen worden met het opruimen van de schade. Onder dat opruimen viel ook het verzamelen van allerhande munitie die door de Duitsers was achtergelaten. Op 7 mei 1945 ontplofte een lading landmijnen in de vloerzeilfabriek aan de Enkweg, ten zuiden van het dorp. Daar zetelde de Binnenlandse Strijdkrachten en men had bedacht hier het oorlogstuig uit de hele omgeving op te slaan. Waarschijnlijk is de net aangevoerde lading mijnen ontploft doordat men niet de juiste wijze van opslag volgde. Het gevolg was dat er 19 mensen de dood vonden. Op 9 mei werden de doden begraven. Enkelen vonden hun laatste rustplaats op de katholieke begraafplaatsen en de anderen op de algemene begraafplaats. Naast deze herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog liggen hier ook verschillende burgemeesters, huisartsen en andere notabelen uit het dorp begraven.
De werkgroep hoopt met haar werk een deel van de historie van Wijhe te kunnen bewaren voor het nageslacht. In het verenigingsblad “Rondom de toren” werd in september 2010 het verhaal, zoals hier verteld voor alle geïnteresseerde leden gepubliceerd.
Bronnen
- Attema, Y. en L. Bok, Begraafplaatsen als Cultuurbezit, met inventarisatiehandleiding, 2e druk 2003 Den Haag.
- Archief Gemeente Olst – Wijhe.
Met dank aan Anita van Engelen van de gemeente Olst-Wijhe en Leon Bok, funerair deskundige te Amsterdam.