Toen op het Concilie van Paderborn, gehouden in 785, de verplichting tot het begraven van de doden werd ingesteld, ontstond de gewoonte ook in kerken te gaan begraven. Oorspronkelijk werden alleen bisschoppen, abten en kerkstichters in een kerk begraven. Spoedig eisten ook keizers en koningen dit privilege op. In de elfde eeuw was het begraven in de kerk al een algemeen gebruik geworden. Wie geld had, liet zich liefst zo dicht mogelijk bij het altaar begraven.
Dat ook in Heemskerk graven in de kerk in eigendom werden uitgegeven, blijkt uit een archiefstuk uit 1709 waarin de kerkmeesters ten overstaan van schout en schepenen van de heerlijkheid Heemskerk bekend maakten 'dat sy de vloer in hare kerk sullen laten ophooge en dat de onkosten die op de graven sullen komen voor de eygenaars soo wel als voor de kerke graven naar parato sal worden gerekent'. Ook in het Plan van Schikking, een document uit 1799 waarin werd beschreven wie de eigenaars zouden worden van de Nederlands-hervormde kerk, de toren en het kerkhof, staat in artikel 8 dat 'de begraafplaatsen welke in het kerkgebouw gevonden worden, 't zij door particuliere burgers zijn aangekogt, of van elders door inzameling, vrijwillige overmaaking of aankoop een bizonder eygendom zijn geworden ... aan desselfs particulieren bezitters moeten verblijven'. Uit beide documenten blijkt dat de graven eigendom waren van burgers die kennelijk zoveel geld bezaten dat zij deze in de kerk hadden kunnen kopen.
Wie over minder geld beschikte, kon in de kerk een graf huren. Wanneer de huur niet werd verlengd, verviel het graf weer aan de kerk. Dikwijls bleef de grafzerk dan liggen en deze werd dan weer gebruikt door een volgende huurder. Zo zien we op een grafsteen soms twee of drie verschillende familienamen. Ook in de kerk in Heemskerk ligt een dergelijke steen. Arme mensen, en dat waren de meesten, werden altijd buiten de kerk, op het kerkhof, begraven.
De adellijke geslachten van Heemskerk hadden vanaf het begin van de veertiende eeuw al hun eigen grafkelders in de twee kapellen van de kerk. De Zuiderkapel was bestemd voor de families van Oud-Haerlem en Assumburg, terwijl in de Noorderkapel die van het Huis te Heemskerk, het latere Marquette, werden bijgezet. Deze kapellen zijn er niet meer. De laatste resten werden in 1800 afgebroken. Welgeboren personen, zoals de heren van Poelenburg, bezaten een graf vóór in de kerk, dicht bij het altaar, waar ook het priestergraf lag. Toen in 1628 de tijdens de Spaanse troebelen verwoeste kerk voor de helft weer werd opgebouwd, kwam het graf van de Poelenburgs buiten de kerk te liggen. Daar is het nu nog te zien.
Het is niet meer na te gaan hoeveel graven er in de kerk zijn geweest. De grafboeken, die ons daarover hadden kunnen informeren, zijn spoorloos. Slechts een twintigtal oude zerken en grafstenen kunnen nu nog getuigen van het begraven in de kerk. Aangenomen wordt dat er in de loop der tijden nog al wat grafzerken zijn verdwenen. Dat zal ongetwijfeld zijn gebeurd toen aan het einde van de zestiende eeuw de kerk een bouwval was geworden. Uit die bouwval verdwenen balken en stenen die de burgerij van Heemskerk goed kon gebruiken. Stukken grafsteen zullen als stoep- of vloersteen of als wegverharding van pas zijn gekomen. Zeker weten we dat in 1709 stenen uit de kerk zijn verdwenen. Toen in dat jaar de vloer van de kerk moest worden opgehoogd, werd bepaald dat 'de steenen die stuckent en onbequaam zijn om wederom op graven te leggen sullen van de eygenaars nieuwe of heele stenen in de plaats gelegt worden'.
Er werden ook grafzerken verplaatst. In deel III van de reeks Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de kerken der Provincie Noord-Holland (1929) vermeldt J. Belonje na zijn bezoek aan de kerk in 1924: 'De zerken welke in de kerk lagen, zijn in den binnenmuur gemetseld, zowel aan de noord- en zuidzijde, naast den preekstoel en onder den post van den zuid west-ingang'. Het waren de zerken, die bij de restauratie van de kerk in 1900 uit de kerkvloer waren verwijderd. De opengevallen plekken werden toen aangevuld met een mengeling van allerlei soorten zerken en plavuizen. Hierover werd een houten vloer gelegd. Bij de laatste restauratie in 1971 onder toezicht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd deze vloer weer verwijderd. Er werd een betonlaag gestort, waarop vloerverwarmingselementen werden gemonteerd. Het geheel werd afgedekt met de grafzerken die weer uit de muren werden gehaald. De zerken werden volkomen willekeurig neergelegd en aangevuld met plavuizen en grafstenen uit de Nederlands-hervormde kerk van Westzaan. Dit blijkt uit het gebruik van de letters 'WZ: en van namen die veel in de Zaanstreek voorkomen als Al, Ris en Kray. Ook werd een zerk gebruikt waarop een schip op de helling is afgebeeld.
Wie nu een bezoek aan de kerk brengt, zal eerst een aantal kerkstoelen moeten verwijderen om de historische zerken, fraai van vorm en vol van symboliek, te kunnen bewonderen. De oudst bekende grafzerk die we dan voor de noordelijke ingang zullen aantreffen is van Elyas de Haes Castelyen, die in 1596 overleed. Boven het randschrift van de zerk staat vermeld: 'Stadhouder leenen rentman', dat verwijst naar zijn functie als rentmeester van het Huis te Heemskerk, later Marquette. Op het wapenschild van de familie De Haes is met enige moeite een springende haas te ontdekken.
Bijzonder fraai is de grote zerk voor de zuidelijke ingang. Die is van Franciscus Scipio en zijn vrouw Maritgiem Hendrix. Scipio had in 1595 zijn ambt als predikant van Castricum en Heemskerk aanvaard. Vijfendertig jaar bleef hij beide gemeenten trouw. Ongetwijfeld zal het in gebruik nemen van de vernieuwde kerk van Heemskerk in 1628 voor hem een hoogtepunt zijn geweest. Hij stierf in 1631, zeventig jaar oud. Vijf dagen later overleed zijn vrouw. De zerk van de familie Scipio bestaat uit drie delen: een opschrift, in het midden een wapenschild, en een grafschrift in het Latijn. In het wapen staan twee gekruiste scepters en twee zandlopers. Het Latijnse Scipio betekent scepter. Het ligt derhalve voor de hand dat er scepters in het wapen werden opgenomen. De zandlopers duiden op het kortstondige van het leven en op het gestadig naderen van het stervensuur. De twee symbolen zijn overigens eerst in de Franse tijd in de zerk uitgehouwen. Het opschrift luidt:
Hier leggen begraven
Franciscus Scipio Dinaer
des G. Woorts tot Castricum
en Eemskerck sterf den 19
Marty 1631 zijns Predicampts
37 aeta 70 met Maritqiem
Hendrix zijn Huisvrouw
Sterf den 24 Marty 1631 aeta 73.
Het Latijnse woord aeta betekent: in de leeftijd van. Het opschrift wordt afgesloten met de bede in het Latijn: "Deus mini Scipio", hetwelk betekent: "God is mijn scepter (mijn steun)". Na de reformatie kwam het zelden voor dat in protestantse kerken het Latijn werd gebruikt. Het is daarom opvallend dat het grafschrift, dat onder het wapen is aangebracht, in het Latijn is gesteld. Vertaald luidt het: "Hier ligt de vermoeide Franciscus Scipio. De aarde bedekt zijn rustend lichaam. Zijn geest is in de hemel. Boven hem ligt Maria, Hendriks dochter, zijn voortreffelijke echtgenote. Hij stierf het eerste, zij vijf dagen later".
De grafzerken van de schouten van Heemskerk Oudendick en Van Feer verkeren nog in goede staat. Ook de tekst op de stenen is nog goed leesbaar. Op de blauwe steen (afm. 70 x 35 cm) die in het koor van de kerk ligt staat:
Hier leyt begraven
Ariaen Simoens Oude
dick in syn leven
schovt van Eemskerck
ende sterf de 17 aepril
anno 1623.
Soms konden niet alle letters op één regel. De steenhouwer loste dit dan op door één of meer letters tussen de regels te plaatsen of deze weg te laten. Dit laatste is het geval op de steen van de schout Jan Louwersen van Feer. Een eenvoudige steen, waarop slechts vier letters om een hart gegroepeerd zijn, is van Pieter Verhamme, die in 1727 overleed. Hij had in 1703 de functies van zijn voorganger als schepen van Heemskerk, schoolmeester en kerkmeester van de Gereformeerde gemeente overgenomen. Op zijn grafsteen staat midden tussen de letters P.1. en Y.H. het huismerk van de familie Verhamme in de vorm van een hart. Huismerken kwamen al voor op de sluitstenen van de hunebedden. Ze werden vooral gebruikt door boerengeslachten als eigendomsmerk. Alle werktuigen en gebruiksvoorwerpen werden van het huismerk voorzien. Het ging onveranderd over op de oudste zoon, terwijl de andere zonen er met een streep of een ander teken een verandering in aanbrachten.
Er is maar één grafzerk van een kindergraf bewaard gebleven. Het is de zerk van Aerjen Groenlant die op 11 juli 1730 stierf toen hij nog maar negen jaar oud was. Ook zijn zuster Maartie werd in het graf bijgezet. Aerjen en Maartie waren kinderen van Cornelis Groenlant en Neeltje Laurens, die negen van hun veertien kinderen op jonge leeftijd verloren. Cornelis Groenlant, bezitter van het land waar ooit het Huis Poelenburg had gestaan, was zo vermogend dat hij een graf in de kerk had kunnen kopen. Dat paste bij zijn stand. Groenlant, stammend uit een rooms-katholieke familie, zal ongetwijfeld roomse symbolen op het graf van zijn kinderen hebben willen aanbrengen. Maar dat was in deze protestantse kerk nu eenmaal verboden.
In de kerk treffen we ook twee gelijke stenen met hetzelfde opschrift aan van mr. Cornelis Deutz van Assendelft, die op 17 maart 1788 op Assumburg was overleden. Deze stenen werden in 1939 onder het zand van het kerkhof gevonden. Tijdens de restauratie in de jaren zeventig werden deze stenen in de kerkvloer gelegd.
De steen die waarschijnlijk als laatste op een graf in de kerk is geplaatst, is die van Elisabeth Happé. Zij stierf in 1812, op tweeëntwintig jarige leeftijd. Het begraven in een kerk was toen alom hygiënische redenen niet meer toegestaan. Per decreet van 12 juni 1804 had Napoleon het begraven in de kerken van Frankrijk reeds verboden. Toen ons land in 1810 door de Fransen werd ingelijfd, gold dit verbod ook voor de Nederlandse kerken. Koning Willem I maakte in 1813 het begraven in de kerk toch weer mogelijk onder druk van zowel de beter gesitueerden die hun eigen graven wilden behouden als van de kerkelijke overheden die hun bron van inkomsten niet wilden verliezen. Desondanks werd op 22 augustus 1827 het eerdere Koninklijk Besluit weer ingetrokken zodat per per 1 januari 1829 het begraven in kerken niet meer werd toegestaan. Veel kostbare grafstenen zijn daarna uit de kerken gehaald. Of dit ook in Heemskerk werd gedaan, is niet bekend.
Bronnen
- Gemeentelijke Archiefbewaarplaats Heemskerk: Oud-archief Heemskerk 1539-1813, inv. no. 95 en 96
- 350 jaar Dorpskerk, Heemskerk 1978.
- H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, Lochem 1990.