Midden in het dorp Heemskerk ligt half verscholen achter een muur en hoge beukenhaag een kerkhof. Zodra je het betreedt, zie je dat het een plek is waar eeuwenlang is begraven. Dat begraven gebeurde ook in de oude Nederlands-hervormde dorpskerk, waar het kerkhof omheen ligt. Stenen en zerken getuigen daarvan. We zijn op zoek gegaan naar die oude getuigen, zowel op het kerkhof als in de kerk zelf. In dit artikel zoeken we naar de graven op het kerkhof bij de kerk. In een volgende aflevering zullen we de grafzerken in de kerk zelf onderzoeken.
Hoe lang er al in Heemskerk begraven wordt, weten we niet precies. We kunnen het hooguit bij benadering vaststellen. Daarvoor moeten we kijken naar de verschillende wijzen waarop onze voorouders hun doden bezorgden. Voor de komst van het christendom gebeurde dat vooral door verbranding. Meestal werden de resten van die verbranding dan in een kuil gedeponeerd. Soms werd de as in een doek gewikkeld of in een urn gedaan. Hierover wierp men dan een heuveltje op. Zo ontstond een heuvelgraf. Een dergelijk graf zou ook in Heemskerk kunnen liggen. Opgravingen die in 1863 door de Leidse oudheidkundige L.J.F. Janssen in het Huldtoneel aan de Rijksstraatweg werden verricht, bevestigen dit vermoeden. In zijn studie Het gedenkteken op het Huldtoneel te Noorddorp vermeldt hij dat er onder het gedenkteken een kunstmatig opgeworpen heuveltje ligt, waarin sporen van oude brandoffers werden aangetroffen. Houtskoolresten en verbrandde mensenbeenderen zouden kunnen wijzen op een vorm van lijkverbranding in het begin van onze jaartelling.
Onder invloed van het christendom kwam aan lijkverbranding een einde. Op het Concilie van Paderborn, gehouden in 785, werd bepaald dat 'iemand die naar heidens gebruik het lichaam van een gestorven mens verbrandt en zijn gebeente terug brengt tot as, zal worden gestraft met (het verlies van) zijn hoofd'. Christenen gingen ervan uit dat hun gestorvenen zouden rusten in hun graven tot de jongste dag om dan gewekt te worden tot het laatste oordeel. Hun heiligen begroeven de christenen op een ereplaats in de kerk, daar waar het altaar stond. Omdat iedereen zo dicht mogelijk bij een heilige begraven wilde worden, ontstond de gewoonte om in de kerk of zo dicht mogelijk bij die kerk te begraven.
Ook in Heemskerk moet al vóór 1049 een kerk(je) of kapel hebben gestaan. Monniken van de abdij van Echternach vermeldden dat in een Sacramentarium, een boek over sacramenten, dat in hun abdij bewaard is gebleven. Zij vermeldden niet of er in of bij het kerkje begraven werd. Toch mogen we aannemen dat ook het kerkje van Heemskerk een centrale rol moet hebben gespeeld bij het begraven. Een sterke aanwijzing hiervoor levert de vondst van een oud grafkeldertje. Het werd ontdekt door de Archeologische Werkgroep van de Kennemer Oudheidkamer, die in 1971 opgravingen verrichtte aan de noordzijde van de kerk. Het keldertje lag op de bodem van de put, die toen voor de bouw van de consistorie werd gegraven. Aan de lengtezijde lag het gedeeltelijk onder een veel grotere grafkelder, die de familie Rendorp daar in 1810 had laten herbouwen. Het wit bepleisterde grafkeldertje was binnenwerks gemeten 200 cm lang en 55 cm breed. Aan de binnenzijden waren op vier zijden kruisen geschilderd. Die waren 37 cm lang en 24 cm breed. De armen van deze negenpuntige kruisen werden naar buiten toe steeds breder. Ze waren rood van kleur en hadden zwarte randen, die ongeveer 2 cm breed waren. Het bleken processie- of wijdingskruisen te zijn, die al vanaf het midden van de elfde eeuw werden geschilderd op de binnenzijden van priestergraven. Zeer waarschijnlijk was in het grafkeldertje een van de priesters van de Commanderij (orde) van de Sint Jansheren uit Haarlem begraven. Deze priesters bedienden al in de veertiende eeuw de Heemskerkse kerk. Zij droegen een kleed met een negenpuntig kruis, dat dezelfde vorm had als de kruisen die in het graf waren geschilderd.
Opvallend was de plaats van de schedel die men in het graf aantrof. Deze lag aan de oostzijde. Ook deze plaats zou kunnen duiden op een priestergraf, want alleen priesters werden begraven met hun gezicht naar het westen gericht. Hoe oud het grafkeldertje is, weten we niet. Bekend is dat de Jansheren in Heemskerk waren vanaf 1318 tot de Hervorming. Vermoedelijk is in deze periode het graf in gebruik genomen. De kloostermoppen (formaat (29-30) x 14 x (6-8) cm) die voor de bouw waren gebruikt, versterken dit vermoeden. Helaas is het grafkeldertje verdwenen onder de vloer van de consistorie die tijdens de restauratie van de kerk (1971-1973) werd gebouwd. Datzelfde gebeurde met twee tufstenen grafkeldertjes van oudere datum, waarvan de Archeologische Werkgroep delen had aangetroffen in de oostwand van de bouwput.
De oudste zerk, die nu nog op het kerkhof te zien is, stamt uit 1467 en is van de gebroeders Van Assendelft. Uit de geschiedenis van de heerlijkheid Assumburg weten we, dat in dat jaar Willem van Assendelft tijdens een volksbeweging in Haarlem werd doodgeslagen. Dat gebeurde op hemelvaartsdag, die in dat jaar op 29 mei viel. Hoewel het jaartal 1467 op de grafzerk ontbreekt, geeft de datum 'XXIX dach in meij', die we nog op de zerk kunnen ontcijferen, voldoende aanwijzing voor de juistheid van het jaar. Op de zerk staat een gotisch randschrift, dat moeilijk te lezen is. De bijna volledige tekst luidt:
'Hier leggen begraë Wille mende / Claes gebrodere sonen des heré van Assendelft x … Willem starf opten XXIX dach in mey / Int jaer Onsheré M.CCC… XXIX bit God (midden op de zerk) voer hoer beyder syele om goods willen'
In het wapenboek 7C1, dat zich bevindt in het Museum Meermanno Westreenianum te 's-Gravenhage, wordt vermeldt dat Willem in de kerk begraven werd. Of de zerk uit 1467 nog steeds op zijn oorspronkelijke plaats ligt, valt niet met zekerheid te zeggen. Er werd nogal eens met zerken en stenen geschoven, vooral wanneer een vloer in een kerk moest worden vervangen. Wanneer we echter de situering van de zerk van de gebroeders Van Assendelft bezien in het grondpatroon van de oorspronkelijke kerk, krijgen we meer zekerheid over de ligging.
Bij benadering kunnen we vaststellen hoe de plattegrond van de kerk er in 1467 moet hebben uitgezien. We worden hierbij gesteund door een prent die door Pieter Jansz. Saenredam of door een van zijn leerlingen, van de kerk in Heemskerk is gemaakt. Saenredam (1597-1651) was een bekende Noord-Nederlandse architectuur-schilder, die zich vooral in zijn latere werken toelegde op het tekenen en schilderen van Hollandse kerken. Het is bekend dat hij hierbij zeer nauwkeurig te werk ging. We mogen daarom aannemen dat de prent uit 1652 een betrouwbare weergave van de werkelijkheid is. Wat op de prent opvalt, zijn de zwarte palen op de voorgrond, de ruïne achter de kerk en rechts een stuk muur met een dichtgemetseld boograam. De zwarte palen die om de kerk staan zijn graftekens. Die duiden erop dat in ieder geval al voor het midden van de zeventiende eeuw op deze plaats werd begraven. De ruïne verwijst naar de gebeurtenissen tijdens de Opstand tussen 1572 en 1576. Toen werden uit een deel van de kerk balken en planken gesloopt en naar Beverwijk vervoerd, waar Spaanse soldaten deze gebruikten als brandhout. De muur met het boograam zou wel eens de buitenmuur van de Zuiderkapel kunnen zijn. Lieven van Ollefen vermeldt in zijn Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver (1796) dat zich onder deze kapel (in 1730) 'een fraaie kelder bevond met de grafstede van de heren en vrouwen van Assumburg en Oud-Haerlem', en dat hun wapens nog te zien waren in de gebrandschilderde ramen van de kerk. Opmerkelijk nu is de ligging van de zerk uit 1467 van de gebroeders Van Assendelft. Het is aannemelijk dat deze voor de ingang van de Zuiderkapel moet hebben gelegen.
Aan de noordzijde van de kerk was ook een kapel met daaronder een grafkelder. Deze kapel was gesticht als uitvloeisel van het testament uit 1311 van vrouwe Elisabeth van Heukelom, de tweede vrouw van Gerard van Heemskerk. Deze eigenaars van Marquette wilden niet onderdoen voor die van Assumburg, die reeds de Zuiderkapel bezaten. In de grafkelder van de Noorderkapel lagen Daniël de Hertaing (overleden 1626) en zijn zoon Willem (overleden 1628) begraven. Hun wapens waren eertijds afgebeeld op de ramen van de kerk. De resten van beide kapellen werden in 1800 afgebroken. Toen werd ook de ruïne achter de kerk opgeruimd. Hoewel de kerk sinds de Hervorming niet meer aan de rooms-katholieken toebehoorde, mochten zij toch gebruik blijven maken van het kerkhof. Nu nog ligt er een bijzonder graf waarvan de parochie van de H. Laurentius eigenaar is. Het ligt precies in het verlengde van de as, die vanuit de huidige kerk getrokken kan worden in oostelijke richting. Het graf ligt tevens aan het einde van die as, op de plaats waar het priesterkoor van de verwoeste kerk moet zijn geweest. In dat koor zou al een priestergraf hebben gelegen. Ook is het mogelijk dat het in 1672 werd gemetseld, het jaar dat de eerste pastoor erin werd begraven. Op de liggende zerk zijn nu nog duidelijk een kruis en in het midden een kelk met hostie, de symbolen van het priesterschap, zichtbaar. In het graf zijn vijf pastoors begraven. Als eerste Antonie Verheerent. Hij was voordat hij pastoor werd van de statie Heemskerk-Castricum, kapelaan van Anna van Renesse, vrouwe van Assumburg. De laatste pastoor die in 1842 in het graf werd bijgezet, was Hermanus Kok, die toen 53 jaar pastoor in Heemskerk was geweest. Zijn naam ontbreekt op de zerk, wellicht omdat er geen ruimte meer voor was. Moeilijk leesbaar zijn de namen van de vier andere pastoors.
De graftekst luidt:
Hier leydt begraven
Den Eerwaerdigen heer
Antonyus Verheerent
In Zijn Leeve Pastoor
tot Heemskerk. Is gerust
Op Den 29 maart 1672
En den Eerwaardigen hr.
Cornelis Hoeckgeest Pastoor
Tot Heemskerck. Gerust
Den 17 April 1717
En Den Eerwaardigen Hr
Simon IJsvogel Pastoor
Tot Heemskerck. Gerust
Den 21 October 1727
Jacobus Willebrordus Potse
RK. Pastoor-Gerust
21 January 1789
Oud 74 Jaaren XI Maanden
Precies honderd jaar ouder dan het priestergraf is het graf van Bouwen Willemsz. van Poelenburch. Hierin werd hij in 1572 begraven. Hoewel hij niet van adellijke afkomst was, werd hij na een gerechtelijk proces erkend als welgeboren man het huis Poelenburch. Op zijn grafzerk staat ook de naam van zijn vrouw vermeld: Anna Isaacsdr. Vermoedelijk is de zerk in de zeventiende eeuw vervaardigd als vervanger van het oorspronkelijke monument. Nog goed leesbaar is de graftekst:
(Hier) lyt begraven Bouwen / Willems van Poelenburch / star f den 5 october anno 1572 / met sijn Huysvrouw / Anna Isaacks dr. / sterf den 16 novemb. Anno 1570.
Vlak bij deze zerk ligt nog een grote grafzerk van een andere 'heer van Poelenburgh'. De tekst hierop begint met de letters D.O.M. die staan voor 'Deo Optimo Maximo' (Aan God, de beste en hoogste gewijd). En verder:
Hir lyt begraven Daniel van den Tempel / In sijn leeven Heer van Poelenburgh. Oudt / 43 jaeren. Is gestorven den 22 Maert Ao 1680 / En Sijne vrouwe Judith Catrina / De Schodt. In haer leeven Vrouwe van / Poelenburgh. Oudt.... jaer. En is / gestorven den ..../ Bid voor de zielen.
Opvallend op deze steen van Daniël van den Tempel is het ontbreken van de leeftijd en de overlijdensdatum van zijn vrouw. Waarschijnlijk is meteen na zijn dood de gehele tekst in de steen gebeiteld. Judith Catrina de Schodt is hier overigens niet begraven.
De grote liggende zerk van de gebroeders Van Assendelft en die van de heren van Poelenburch hebben door hun harde steensoort de eeuwen kunnen trotseren. Datzelfde geldt voor de zerk op het priestergraf. Van de meeste graftekens die ooit op het kerkhof hebben gestaan is niets meer overgebleven. Meestal waren het houten paaltjes of planken, die na korte tijd wegrotten. Soms waren het kleine grafstenen die na verloop van tijd in stukken werden gehakt om te dienen als putdeksel, wegverharding of stoepsteen. We mogen aannemen dat de meeste mensen amper geld hadden om hun doden te begraven, laat staan dat ze een grafsteen konden betalen.
Wel werd veel belang gehecht aan een begrafenis in gewijde aarde. Van twee gebeurtenissen is bekend dat het kerkhof in Heemskerk werd ontwijd. De eerste vond plaats op 15 mei 1492, toen de opstand van het Kaas- en broodvolk op het kerkhof bloedig werd neergeslagen. Uit rekeningen van het bisdom Utrecht uit 1493-1494 bleek dat er toen geld is uitgegeven voor het inzegenen van het altaar en het kerkhof. Een tweede keer werd het kerkhof ontwijd tijdens de Opstand tussen 1572 en 1576. Een groot deel van de kerk en het kerkhof veranderden toen in een ruïne. Of het kerkhof daarna opnieuw werd ingezegend, is niet na te gaan. We mogen ervan uitgaan dat dit niet het geval is, want kort na deze tweede ontwijding kwamen de protestanten in het bezit van kerk en kerkhof. Het ligt niet voor de hand dat zij toen het kerkhof opnieuw hebben ingezegend. Dat was echter een probleem voor de rooms-katholieken, die het recht van begraven op het inmiddels protestantse kerkhof hadden behouden. Zij ondervingen dit door een priester te vragen een handjevol gewijde aarde in de kist mee te geven. Zo ontstond de gewoonte van de 'beaarding'.
Soms werd er begraven op een deel van het kerkhof dat niet gewijd was. Het lag meestal aan de noordkant, een plaats waar weinig zon komt. Dit niet gewijde deel werd het 'heydenen kerckhof of 'dat vreemde kerkhoff' genoemd. Hier begroef men niet-christenen, vreemdelingen, (zelf)moordenaars en ongedoopte kinderen. We zouden hier tevergeefs gezocht hebben naar graftekens. Wie hier begraven werd, bleef anoniem.
Of de stenen en zerken altijd gelegen hebben in een goed onderhouden hof rond de kerk valt te betwijfelen. Er werd op het kerkhof wel wat meer gedaan dan alleen begraven. Dit blijkt uit een keur (strafverordening) uit 1600. Hierin werd verboden op het kerkhof paarden, koeien of andere beesten te laten lopen om daarop te grazen 'gereserveert die vrijheyt van den schoolmeester om sijn schaepen te moegen houden'. Dit verbod werd lang gehandhaafd. Nog op 26 april 1849 kreeg doodgraver Machiel Gooijer van de gemeenteraad toestemming 'eenige schapen' op het kerkhof te houden mits 'gekuurd'. Eerst in 1870 werd dit privilege ingetrokken.
Een keur uit 1609, 'gemaeckt en geordonneert over den banne van Eemskerck by schoudt ende schepenen', vermeldde dat het 'op te boeten van X stuyvers' verboden was 'op het kerckhoff met ballen te slaen'. In een keur uit 1725 werd het verboden 'sijn paerden te binden aan de boomen buyten de kerckmuur, noch geen goed mogen te droogen hangen aen de palen staende op het kerckhoff bij de graven'. Kennelijk werd er op het kerkhof wel eens vuil gestort. Artikel 95 van de keur uit 1725 is hierover duidelijk. Daarin wordt verboden 'steenen, hout ofte andere vodderijen [rommel] te gooyen op het kerckhoff'.
Dat er op en om de graven door de dorpsjeugd werd gespeeld, wordt bevestigd door enkele vondsten aan de noordzijde van het kerkhof in 1992. Naast enkele kolf (golf) ballen met een doorsnede van 4 cm uit de zeventiende of achttiende eeuw werden ook speelschijfjes, knikkers en kralen uit die tijd gevonden, waarmee waarschijnlijk op de vlakke grafstenen werd gespeeld. Ook in 1799 bleek er nog sprake te zijn van wangebruiken op het kerkhof. In het 'Plan van Schikking', gedateerd 17 april 1799 waarin het kerkgebouw als blijvend eigendom aan de gereformeerde gemeente wordt afgestaan en het kerkhof aan het gemeentebestuur wordt toegewezen, lezen we: 'Om alle wangebruyken te weren ... zal niemand in eygen persoon iets vermogen te doen of te maaken aan de grafsteden'.
Nadat in 1800 de ruïnes achter de kerk waren opgeruimd, zal het kerkhof er ongetwijfeld ordelijker hebben uitgezien dan in de eeuwen daarvoor. Toch zijn er voortdurend klachten. Zo schrijft de kerkenraad van de Nederlands-hervormde gemeente op 30 maart 1822 aan het gemeentebestuur dat er 'stenen van den toren vallen, die de voorbijgangers treffen, verminken, ja dooden kunnen, waardoor velen huiverig zijn het kerkhof te passeren'. In 1917 is de kerkenraad nog zo ontevreden over de aandacht die de gemeente aan het kerkhof besteedt dat zij het gemeentebestuur verzoekt 'het beheer van de begraafplaats over te nemen, die toch in de praktijk door protestanten wordt gebruikt'. Niet alleen de kerkenraad heeft klachten, ook de begrafenisvereniging 'De laatste eer' uit haar grieven in een brief van 2 mei 1928 aan de gemeente Heemskerk: er ontbreekt een doelmatige omheining en er zijn geen paden waardoor men zich steeds over de verschillende graven moet begeven om de laatste rustplaats van de overledenen te bereiken.
De klachten blijven. In een brief gedateerd 5 augustus 1947 uitten veertig Heemskerkers hun onvrede over het kerkhof en verzoeken om verbetering opdat 'buitenstaanders niet langer de indruk mogen krijgen dat de gemeente Heemskerk de afgestorvenen hun laatste rustplaats in een wildernis geeft'. Burgemeester H. Nielen en gemeente-architect N.P. Steenstra nemen de klachten ter harte. Grafstenen worden ordelijk geplaatst en er worden paden tussen de graven aangelegd. Ook de omheining krijgt aandacht. Van oude stenen wordt aan de bestaande kerkhofmuur een lage muur met een ezelsrug vastgebouwd. Die stenen kwamen uit Velsen-Zuid waar in de oorlog 1940-1945 woningen moesten worden afgebroken om de Duitsers een beter schootsveld te kunnen bezorgen. Toen in 1957 aan de oostkant van het kerkhof een vijver werd gegraven, verviel de Kerkbeek als grens. Op die plek werd toen het laatste gedeelte van de kerkhofmuur gebouwd. Klachten over het kerkhof zijn er al jaren niet meer. Door de zorg van de gemeente Heemskerk is het kerkhof een waardige laatste rustplaats voor velen. Behalve enkele begravingen per jaar in reeds bestaande graven worden er vanaf 1976 geen nieuwe graven meer uitgegeven.
Op de meeste kerkhoven en begraafplaatsen in de wijde omtrek zijn vaak alleen van aanzienlijke personen nog oude grafmonumenten te vinden. Op het Heemskerkse kerkhof treffen we daarentegen stenen en zerken aan van mensen uit alle rangen en standen. Zowel de wagenmaker, tuinder en bakker, als de heelmeester, dominee en schoolmeester liggen hier begraven. Dit maakt het kerkhof bijzonder. We zien er nog de oude gehavende steen van de 'bouwman' (landbouwer) Maerten Francken, gestorven op 20 januari 1611. Ook de eenvoudige staande steen van de dorpstimmerman en -metselaar Jacob Klaasz. de Boer, die stierf in 1783, is nog bewaard gebleven. In deze steen is heel toepasselijk een troffel gebeiteld.
Het kwam meer voor dat een attribuut van het beroep van een gestorvene op de grafsteen werd afgebeeld. Zo zien we op de grafzerk van Reinier Coolen (overleden 1846) een wagenwiel. Hij was jarenlang wagenmaker in Heemskerk geweest. Het valt op dat het wiel twaalf spaken heeft. Deze stellen de twaalf maanden voor, verwijzend naar de volheid van de tijd. Naast beroepsattributen werden ook andere symbolen op grafstenen aangebracht. Vaak werd een kruis op de steen gebeiteld. Dat werd lange tijd slechts oogluikend toegestaan. Grafstenen in de vorm van een kruis mochten na de Reformatie niet op het kerkhof worden geplaatst.
In de grafsteen van Cornelis Willemsz. de Wildt, die onder Frans bestuur burgemeester (maire) van Heemskerk was, zijn de letters I.H.S. gebeiteld. Het zijn de beginletters van 'In Hoc Signo', dat betekent: 'In dit teken'. Deze letters kunnen ook staan voor 'Jezus Hominum Salvator', dat vertaald luidt: 'Jezus verlosser der mensen'. Op veel grafstenen werden de letters R.I.P. aangebracht. Die betekenen: 'Requiescant In Pace', vertaald 'Hij (Zij) ruste in vrede'.
Naast staande en liggende stenen zijn er ook drie kleine gedenkstenen in de oostmuur van de kerk gemetseld. Links die van Hendrik Muys, behalve logementhouder ook doodgraver. Hij stierf in 1833. Uit datzelfde jaar is de middelste steen van Johan Lodewijk Vesper, die herbergier in de Hoogdorperbuurt was. De meest rechtse steen is van Lauris Schuitemaker die in 1805 als onderwijzer in Heemskerk werd aangesteld. Kort na zijn vijftigjarig ambtsjubileum stierf hij in 1855.
Op het kerkhof ligt slechts één predikant begraven. Onder een liggende zerk met bakstenen rand rust dominee Jan Douwe Faber. Hij overleed op 17 april 1889, nadat hij slechts één jaar zijn ambt in Heemskerk had kunnen vervullen. In de rij van rangen en standen ontbreekt ook die van de adel niet. In 1810 werd op de plek van de Noorderkapel de bestaande grafkelder herbouwd voor de familie Rendorp van Marquette. De sluitsteen die toegang geeft tot deze kelder ligt tegen de consistorie die daar in 1973 werd gebouwd. In de grafkelder werden vijf leden van de adellijke familie Rendorp van Marquette bijgezet. Als eerste Paulina Adriana Boreel, die op 30 september 1823 was overleden. Als laatste werd Jacob Rendorp van Marquette begraven. Hij was burgemeester van Heemskerk van 1850 tot 1868 en stierf op 30 juli 1879.
Er is nog een tweede grafkelder. In 1816 kreeg Andries Adolf Deutz van Assendelft, heer van Assumburg, van de gemeenteraad verlof 'in de rigting van de noord-oostelijke hoek van het kerkhof te laten maken een bekwame gemetselde grafkelder en voor dezelve te doen maken een behoorlijke ingang gedekt met een grafzerk'. Toen de grafkelder in 1944 werd geopend trof men er acht kisten aan, waaronder een kleine. Jacoba Margaretha Maria Boreel, overleden op 3 december 1816, was als eerste in de kelder bijgezet. De laatste telg van het geslacht Deutz van Assendelft, Johanna Josina Willink die stierf op 15 december 1867, was hier als laatste bijgezet.
Niet alle oude graven waarnaar wij zochten zijn nog onbeschreven. Dat geldt ondermeer voor een opvallend grafmonument aan de zuidzijde van de kerk. Daar staat een obelisk op het graf van Jacob Willemsz. van Veen, in 1570 opgericht door zijn zoon, de beroemde schilder Maerten van Heemskerck. Over deze obelisk is al uitvoerig geschreven door E.J.A. Zevenhuizen in Heemskring nummer 6.
Met dank aan P.J.C.M. Janssens
Bronnen
- Gemeentelijke Archiefbewaarplaats Heemskerk: Oud-archief Heemskerk 1539-1813, inv. no 11, 12 en 96; Nieuw-archief Heemskerk, ingekomen stukken 1820-1826, 1917 IV, Dossier 3281.
- Collectie H.K.H.: H. van Benthem, Geschiedenis van het oude Heemskerk, ongepubliceerd manuscript 1956.
- F.W.H, van Crasbeek en E.J.A. Zevenhuizen, 'Hoe oud is Heemskerk?' in: Heemskring no. 1 (april 1989) 6-8.
- J.W. Groesbeek, Heemskerk onderweg van verleden naar heden. Heemskerk 1978.
- H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, Lochem 1990.
- H.J.J. Scholten, Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Arnhem 1968.
- Ruud Spruit, De dood onder ogen. Houten 1986.
- A.J. de Vries, 'De "commocie" van het Kaas- en broodvolk' in: Heemskring no. 7 (april 1992) 13-20.
- B. Wietsma, Stenen spreken, ongepubliceerd manuscript 1994.
- E.J.A, Zevenhuizen, 'De verwoesting van Heemskerk tijdens de Opstand' in: Heemskring no. 4 (nov. 1990) 23-26.