Heemskerk - Voormalig rooms-katholiek kerkhof bij de Laurentiuskerk
In de Heemskerkse dorpskerk zijn door het behoud van oude grafzerken nog tastbare herinneringen bewaard gebleven aan een lange periode van begraven in die kerk. Herinneringen zijn er ook gebleven aan het voormalige kerkhof bij de Laurentiuskerk op de hoek van de Maerelaan en de Anthonie Verherentstraat. Het was tussen 1860 en 1990 een vertrouwde plek, vooral voor de rooms-katholieke Heemskerkers. Nu het er niet meer is, rijst de vraag of dit kerkhof nog van belang is voor ons onderzoek naar oude graven. Wie daarbij alleen oog zou hebben voor historische grafzerken kan een dergelijk onderzoek snel afsluiten. Wie echter de betekenis van dit kerkhof wil nagaan voor de geschiedenis van het begraven in Heemskerk, zal het zeker in zijn onderzoek moeten betrekken.
Van het voormalige kerkhof is een aantal stenen bewaard gebleven. De meeste informatie over dit kerkhof is echter te vinden in de geschreven bronnen, aanwezig in het archief van de Laurentiusparochie. Pastoor H.G. van Wijk was in 1859 niet alleen de stichter van het kerkhof, hij beschreef ook uitvoerig hoe het tot stand kwam. Dat deed hij met zijn kroontjespen, in een duidelijk leesbaar handschrift, in het begraafboek.
H.G. van Wijk, pastoor van de Laurentiusparochie van 1842 tot 1888, had al geruime tijd het plan bij de toenmalige Laurentiuskerk een kerkelijke begraafplaats aan te leggen. Die kerk stond tot 1891 op het open terrein voor het huidige parochiecentrum. Tijdens de vergadering van het kerkbestuur, gehouden op 10 november 1859, maakte hij voor het eerst zijn plan bekend. Hij meende 'dat noch het kerkbestuur, noch iemand der katholieke gemeente, noch van de heeren der gemeente hierin eenige overdrijving of rede tot mindere tevredenheid zouden vinden, aangezien de parochie Heemskerk de eenige is tusschen Alkmaar en Haarlem welke nog voor hare katholieke leden van dit zoo troostrijk regt verstoken is'. Op aandringen van de kerkmeesters belooft pastoor Van Wijk zijn kerkhofplan vertrouwelijk voor te leggen aan jonkheer Rendorp van Marquette, burgemeester van Heemskerk. Deze zegt onmiddellijk zijn steun toe. In een brief van 2 december 1859 aan de bisschop van Haarlem monseigneur Th.J. van Vree schrijft de pastoor: 'Gode zij dank, de burgemeester zag niet dat er iets tegen [het plan] was ... en op mijn verzoek zal hij zelfs zand afstaan om voor het kerkhof weg te rijden. Daarom haast ik mij Monseigneur, door Uwe Hoogwaardigheid gemagtigd te worden, dat het kerkbestuur tot den aanleg van een R.K. begraafplaats kan en mag overgaan. Want gaarne zou de ik op maandag over acht dagen een begin maken, hetzelve in den boomgaard van de pastorie aan de zuidzijde der kerk aan te leggen, ter grootte van twintig ellen breedte en acht à zevenentwintig ellen lengte, op welk kerkhof zeker ruim dertig jaar zal kunnen worden begraven vooraleer zal behoeven geruimd te worden. De kosten kan ik Uwe Hoogwaardigheid niet opgeven daar ik vertrouw dat de gemeentenaren [parochianen] het zand kosteloos zullen aanrijden'. Vijf dagen later, op 7 december, komt het antwoord op deze brief van de bisschop die verheugd is 'over het geluk dat eene parochie te wachten staat, eene katholieke begraafplaats aan te leggen'.
Op 10 december wordt door het gemeentebestuur van Heemskerk de machtiging tot de aanleg van het kerkhof afgegeven, 'mits na de voltooying hetzelve na de bestaande voorschriften behoorlijk door eene muur, rasterwerk of sloot worde afgesloten'. Op dezelfde dag schrijft de burgemeester dat het zand voor het kerkhof gehaald kan worden' aan eene wal in mijne eikeboschen [van Marquette] gelegen'.
Een dag later, op zondag 11 december, roept de pastoor het kerk- en armbestuur bijeen in een buitengewone vergadering, waarin hij de werkzaamheden tot de aanleg van het kerkhof wil regelen. Maar dan komt er verzet. Een van de kerkmeesters vindt een tweede kerkhof in Heemskerk overbodig. 'Het jongste lid Joannes Jaczn. Koopman was tegen den aanleg, wijl hij ook twee steenen op het algemeen kerkhof had staan.' Op dit kerkhof rond de Nederlands-hervormde kerk werden al eeuwenlang ook de rooms-katholieke Heemskerkers begraven. Maar de pastoor wilde niet meer dat daar begraven werd en verklaarde 'dat hij geen pastoor van Heemskerk meer wilde blijven zoo er geen kerkhof mogt komen'. Dit dreigement was niet nodig. Koopman stapte boos uit de vergadering en door de overgeblevenen werd besloten 'den volgenden dag den 12 dezember knechten, arbeiders en zonen in den boomgaard te zullen zenden ten einde een begin te maken aan het werk'.
Na een maand is het werk gereed. Op 13 januari 1860 bericht de pastoor aan de burgemeester Rendorp 'dat de kerkelijke begraafplaats voltooid is, zodat er nu tot het begraven kan worden overgegaan'. In twee maanden tijd was door de voortvarendheid van pastoor Van Wijk, de medewerking van het gemeentebestuur en de inzet van niet betaalde krachten in Heemskerk een tweede kerkhof gesticht. Reeds op 17 januari 1860 vindt de eerste begrafenis plaats. Het is die van Th. Leurs, de oudste kerkmeester. Het kerkhof is dan nog niet ingewijd. Dat gebeurt op 26 januari 1860 door de deken van Beverwijk, Balthazar de Groot, in het bijzijn van de pastoors uit de omliggende parochies en van de leden van het kerk- en armbestuur. Bij de inwijding is Joannes Koopman niet aanwezig. Hij dient op de inwijdingsdag zijn ontslag als kerkmeester in. Dat ontslag wordt hem op 2 april 1860 eervol verleend.
In het kerkhof-reglement van 1 februari 1875 wordt een duidelijk beeld geschetst van de vormgeving en indeling van het kerkhof. Het was in de vorm van een kruis aangelegd en 'verdeeld in vier klassen, van welke de eerste klas zich bevindt onmiddellijk naast het kruis' . Voor dit kruis was ook het dubbele priestergraf, waarin plaats was voor de bijzetting van zes priesters. Langs de twee hoofdpaden lagen 68 kindergraven, ook wel 'engelengraven' genoemd. Wie het minst betaalde, kwam ver van het kruis af te liggen. 'De allerlaagste regel twaalf beslaat de ongewijde grond, rechts voor de ongedoopte kinderen, lings voor de volwassenen, welke in gewijde grond niet mogen begraven worden.' Voor mensen die zich zelf hadden gedood was helemaal geen plaats op het kerkhof. Ze werden 'begraven' in het opgaande pad tot het kerkhof.
Wie geen geld had, werd kosteloos begraven. Een eigen graf kopen was niet mogelijk, maar 'degenen, die aan het kerkhof een liefdegift geeft van 25 gulden, zal van het bestuur uit dankbaarheid een graf aangewezen worden'. Hierin was plaats voor drie begrafenissen van een bepaalde familie. In het begraafboek over de periode 1860-1916 worden slechts veertien van deze 'eigen' graven genoemd. De andere 202 graven waren algemeen en konden na een grafrust van tien jaar worden geruimd. In het 'eigen' graf nummer 16, derde regel van de eerste klasse, werd op 18 januari 1873 Joannes Jacz. Koopman begraven. Hij was het die zich in 1859 fel verzet had tegen het stichten van het kerkhof. Nu lag hij er zelf begraven!
Tijdens het pastoraat van pastoor Van Wijk waren de begrafeniskosten in de eerste drie klassen twee gulden en in de vierde klas één gulden, terwijl de doodgraver voor het maken van een graf voor een volwassene één gulden en voor een kindergraf vijftig centen kreeg. Om de kosten te kunnen dekken, werd er bij een eerste en tweede klas begrafenis aan de ingang van het kerkhof gecollecteerd met open schaal. Eventuele baten zouden bestemd worden 'tot stijving van het schoolfonds van lager onderwijs in deze parochie opgerigt'. De aanleg van het kerkhof had in 1860, ook al was veel werk verricht door vrijwillige krachten, toch nog ƒ 1.314,10 gekost. Daarvoor moest ƒ 1.200,- geleend worden tegen een rente van 4%. Ondanks de jaarlijkse rentepost van ƒ 48,- kon toch elk jaar een klein batig saldo worden geboekt, dat nooit boven de honderd gulden kwam.
Toch werden er nieuwe uitgaven gedaan. Pastoor Van Wijk schrijft daarover in het begraafboek: 'In de loop van 1870 is met goedvinden van het kerkbestuur een grafkelder gemetseld op het kerkhof voor de pastoors en geestelijken ... die is gedekt met zerkensteen geleverd door den heer Selebis uit Haarlem met eene kelk, hostie en lauwerkrans tegen de prijs van 170 gulden'. In dit priestergraf worden vier priesters bijgezet. In 1888 de stichter van het kerkhof, pastoor H.G. van Wijk, en in 1933 de bouwpastoor van de Laurentiuskerk J.J. van Leipsig, die daarvoor tien jaar in Heemstede begraven was geweest. In 1933 werd ook kapelaan J.J. Houdijk in het priestergraf bijgezet en als laatste in 1950 pastoor L.Ph.J. Paulussen.
In 1870 werd niet alleen een priestergraf gemetseld, maar moest tevens een beslissing worden genomen over een ander priestergraf, dat was gelegen op de algemene begraafplaats bij de Nederlands-hervormde kerk. In verband met de nieuwe wet op de begraafplaatsen van 10 april 1869 moest aan het gemeentebestuur verklaard worden of de eigenaars van graven op dit kerkhof in het bezit daarvan wensten te blijven. Op 28 september 1870 schreef het kerkbestuur 'dat het zijn uitdrukkelijke en bepaalde wensch en verlangen is, zonder de minste krenking of stoornis in het onvervreembaar regt van eigendom te blijven van het priestergraf vroeger gelegen in het hooge choor voor het altaar, doch thans ... gelegen ten oosten buiten de digt gemetselde kerk der protestantsche gemeente, ... daar het kerkbestuur nimmer zoude dulden, dat dat graf onteerd of ook geruimd werd' . Op 29 oktober 1870 kreeg het kerkbestuur bij besluit van burgemeester en wethouders vergunning 'tot uitsluitend recht van het begraven in genoemde priestergraf, no. 37 op de algemene begraafplaats dezer gemeente'. Over de ligging en vormgeving van en begraveningen in dit priestergraf hebben wij reeds uitvoerig geschreven in het eerste deel van dit verhaal.
Op 27 februari 1890 werd zuster Monica als eerste van de zusters Franciscanessen op het kerkhof bij de Laurentius begraven. Deze zusters hadden zich in 1884 in Heemskerk gevestigd om onderwijs te geven aan meisjes in hun bewaarschool, leerschool en naai- en breischool. Eerst in 1906 kregen zij een 'eigen' graf, waarop later een eenvoudig hardstenen kruis werd geplaatst.
Eenvoud was kenmerkend voor dit kerkhof. Slechts weinig Heemskerkers hadden geld om kostbare grafstenen te laten plaatsen. In de beginjaren van het kerkhof was het zelfs verboden grafmonumenten op te richten. Het kerkhof-reglement uit 1875 was hierover duidelijk: 'Het zal noch op eigene noch op algemeene graven vergund zijn kruizen of steenen te plaatsen'. In 1913 stond pastoor J. Boonekamp echter toe op 'eigen' graven een monument op te richten zonder extra kosten. Veel nabestaanden gingen toen houten of hardstenen kruisen bij de graven zetten. Soms werden er ook zerken gelegd of eenvoudige grafstenen geplaatst. Kenmerkend werd het gebruik van typisch rooms-katholieke symbolen als I.H.S. en R.I.P.
Wie wil weten welke mensen er ooit op het kerkhof begraven lagen, kan terecht in twee begraafboeken. Behalve in de periode tussen 1911 en 1917 zijn deze vanaf 1860 tot 1969 door de verschillende pastoors nauwgezet bijgehouden. Naast de naam, sterfdag en begraafdag werd in de kolom 'ouderdom' de leeftijd vermeld, uitgedrukt in jaren, maanden of dagen. Opvallend is dat tot in de dertiger jaren van de 20ste eeuw meer namen van kinderen dan van volwassenen in de begraafboeken voorkomen. In 1917 waren dat 22 kinderen op een totaal van 40 begravingen in dat jaar.
Eén naam ontbreekt, namelijk die van een soldaat die op 12 augustus 1940 op het Heemskerkse strand was aangespoeld. Aangezien hij een medaille droeg met een smeekbede tot de Heilige Maria in de Franse taal ging men er vanuit dat hij een rooms-katholieke Fransman was. Maar er werd ook Marokkaans geld in de kleding van de soldaat gevonden. Daarom noteerde pastoor Van de Nouweland in de kolom 'namen' van het begraafboek: 'een Marokkaansche soldaat?'. Na de Tweede Wereldoorlog werd op het graf van deze soldaat door de Oorlogsgravenstichting een houten kruis gezet. Dit werd in 1962 weer weggehaald omdat hij niet als oorlogsslachtoffer werd erkend.
Op 14 augustus 1968 werd Johannes Leuring begraven. Hij was de laatste van de ruim 2500 gestorvenen die vanaf 1860 op het kerkhof waren bijgezet. Leuring werd begraven in een familiegraf. Voor nieuwe begravingen op het kerkhof was al vanaf 1954 geen ruimte meer. In dat jaar was daarom een nieuw kerkhof achter de Laurentiuskerk in gebruik genomen. Het oude kerkhof raakte steeds meer in verval. Wilde begroeiing, kapotte zerken en scheefgezakte grafstenen gaven het een trieste aanblik. Het kerkbestuur besloot daarom het kerkhof per 1 januari 1979 'als gesloten' te verklaren. Dat hield in dat na die datum gedurende tien jaar niet meer begraven mocht worden. Toen die termijn verstreken was, lichtte het kerkbestuur op 25 oktober 1989 de parochianen in over de ruiming van het kerkhof: 'Al jaren lang ergeren velen zich aan de slechte staat waarin het kerkhof verkeert. Op geen enkele wijze is het meer een waardige laatste rustplaats. Respect voor onze overledenen kan beter tot uiting komen, wanneer tot herbegraving in een gemeenschappelijk graf op het kerkhof achter de kerk wordt overgegaan'.
Die herbegraving vond plaats tussen 23 april en 11 mei 1990 en werd afgesloten met een plechtige uitvaartdienst in de Laurentiuskerk. Aan de geschiedenis van het 130 jaar oude kerkhof was daarmee een einde gekomen. Op het gemeenschappelijke graf staat een monument, dat is samengesteld uit een aantal oude zerken van het gesloten kerkhof. Over dat monument en het nieuwe kerkhof meer in het volgende en laatste deel.
Met dank aan W.Th. Dufrenne en drs. N. Mantje.
Bronnen
- Gemeentelijke Archiefbewaarplaats Heemskerk: Oud-archief Heemskerk 1539-1813, inv. no. 95 en 96
- Archief parochie van de Heilige Laurentius te Heemskerk: Boek der notulen wegens het aanleggen en onderhouden van het kerkhof 1860; Correspondentie met kerkelijke en burgerlijke overheid 1859-1860; Notulen van de vergaderingen van het kerkbestuur 1899, 1978 en 1990; Reglement op het begraven 1875; Begraafboek 1860-1916; Register van de rooms-katholieke begraafplaats te Heemskerk 1917-1968.
- N.M. Blankendaal e.a., Honderd jaar Laurentius in Heemskerk, Heemskerk 1991.
- H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, Lochem 1990.