Vught - Graven van de families Martini, Van Beresteijn en Marggraff
Begraven op eigen grond
Overal waar mensen zich vestigen, zal zich na korte of lange tijd de noodzaak voordoen om medemensen te begraven. In Vught lagen de oudste graven bij en in de St.-Lambertuskerk en de oude St.-Pieterskerk of Strooien kerk op het latere Maurickplein, op en rond de Joodse begraafplaats aan de Berkenheuveldreef en bij een oude kapel in Cromvoirt. In 1830 werd de Algemene begraafplaats aangelegd. Later volgden begraafplaatsen van parochies, kloosters, psychiatrisch ziekenhuis Voorburg en de protestantse begraafplaats Ouwerkerk. [1]
Dit artikel zal gaan over de graven die drie aanzienlijke, Vughtse families op eigen grond hebben gerealiseerd. De oudste grafkelder op particuliere grond is die van de familie Martini aan de Martinilaan met een eerste bijzetting omstreeks 1813. Veel aandacht zal uitgaan naar grafkelders van de familie Van Beresteijn [2] die twee eeuwen op kasteel Maurick heeft gewoond: de grafkelders in de St.- Lambertus- en de St.-Pieterskerk, een grafkelder op de Algemene begraafplaats en tenslotte een grafkelder op eigen terrein in het bos van Maurick. De eerste bijzettingen vonden daar omstreeks 1840 plaats. Het derde graf op eigen grond is van de in 2003 omgekomen Mr. W.F.E. Marggraff in het park bij zijn landhuis Zionsburg in het centrum van Vught.
Voorschriften inzake begraven vanaf de Franse Tijd
De toestemming die de families Martini en Van Beresteijn hadden om op eigen terrein te begraven, vindt haar grond in bepalingen uit het begin van de negentiende eeuw. In de Franse tijd vonden er grote veranderingen rondom het begraven plaats. Op 12 juni 1804 (le 23 Prairial an XII) vaardigde Napoleon een decreet uit over een verbod tot begraven in kerken en binnen de bebouwde kom, en er werden bepalingen opgenomen over de aanleg van nieuwe begraafplaatsen minstens 35 tot 40 meter buiten de bebouwde kom [3]. Artikel 14 gaf bovendien aan dat ieder mocht worden begraven op zijn eigendom, mits dat gelegen was buiten de bebouwde kom en op de voorgeschreven afstand [4]. Er volgden bezwaren (hoge aanlegkosten en verlies aan inkomsten voor de kerk). Op 22 december 1813 stelde Koning Willem I dit decreet (drie weken na zijn inhuldiging) voorlopig buiten werking. In 1825 stelde hij echter een adviescommissie van geneeskundigen in, die moest onderzoeken of het begraven in kerken schadelijk was voor de gezondheid en dus verboden zou moeten worden.
Deze vragen werden in een rapport d.d. 26 augustus 1825 bevestigend beantwoord, maar dit bracht de koning er pas twee jaar later toe zijn besluit van december 1813 in te trekken en de grondbeginselen van 1804 alsnog aan te nemen. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besloten op 4 september 1827 de bepalingen van het Decreet [...] geheel te doen herleven en verordenden de gemeenten dat deze per 1 januari 1829 van kracht werden [5]. Het zou nog tot 1869 duren voor een en ander bij rijkswet werd vastgelegd [6]. Regel is dat begrafenissen op bestaande begraafplaatsen plaats vinden. In 2003/2004 werd in Vught de vraag om een laatste rustplaats op eigen grond actueel door het verzoek van de erven Marggraff om Ewald Marggraff in zijn eigen park bij zijn woonhuis Zionsburg te mogen begraven. Het College van Burgemeester en Wethouders kwam in februari 2004 met twee voorstellen: 1) Uitgangspunten voor begraven op eigen terrein. 2) Verzoek tot het oprichten van een bijzondere begraafplaats op landgoed Zionsburg.
De beleidsregels voor begraven op eigen grond zijn streng om precedentwerking te voorkomen. De belangrijkste voorwaarden zijn: de aanvrager moet eigenaar zijn van de grond en die grond moet de status van landgoed hebben met een minimale omvang van 50.000 vierkante meter. Er dient een aantoonbare, historische, emotionele binding met de grond te zijn en de nabestaanden moeten voor zeker vijftien jaar garant staan voor grafrust en onderhoud. Het zijn voorwaarden waaraan maar weinigen kunnen voldoen. Bovendien mag er slechts sprake zijn van één enkel diep graf, dat wil zeggen voor één persoon. Deze bepaling betekent dus, dat echtelieden niet samen mogen worden begraven op eigen grond. Met het voorstel over een begraafplaats op Zionsburg ging de gemeenteraad op 19 februari 2004 akkoord, zij het na langdurige discussie en met acht van de twintig stemmen tegen. De voorwaarden waren gebaseerd op de nog vast te stellen algemene regels. Het voorstel daarover werd uitvoerig besproken, vervolgens aangehouden en pas op 15 december 2005 aangenomen.
De grafkelder van de familie Martini
De oudste grafkelder op eigen grond in Vught die gebouwd kon worden volgens de richtlijnen uit 1804, is die van de familie Martini [7]. Het lag in die tijd ver buiten de bebouwde kom. We vinden het graf vandaag de dag bij de rotonde aan de Martinilaan tegenover de nummers 9 en 11. Uit literatuur en tekeningen is bekend dat het oorspronkelijk een schitterend monument is geweest [8]. Uit de beschrijving die oud-archivaris F. de Bekker in 1930 van de grafkelder gaf, blijkt dat er in die tijd al vrijwel niets meer van over was [9]. Toch werd de grafkelder in 1998 als gemeentelijk monument aangewezen.
Het familiegraf werd omstreeks 1813 gebouwd door jhr. mr. Hendrik Bernhard Martini (1768-1848) [10]. Wie was hij? Vóór de Franse Revolutie was hij raad, rentmeester-generaal en ontvanger-generaal van Brabant, en onder Koning Willem I directeur van de directe belastingen en het kadaster te 's-Hertogenbosch. Sinds 1823 was hij lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en lid van de Commissie van landbouw. In 1822 werd hij in de Nederlandse adelstand verheven. Hij kocht in 1803 het landgoed Ouwerkerk van de familie Van Hanswijk. De Martini's waren protestants en Hendrik Bernhard was geruime tijd ouderling bij de Hervormde Gemeente.
H.B. Martini is viermaal gehuwd geweest. De eerste echtgenote, Jacoba Johanna van Hanswijk, werd in 1797 in Den Bosch begraven. Zijn tweede echtgenote, Johanna Maria Catharina van Hanswijk, overleed in 1813 op Ouwerkerk en werd als eerste in de nieuwe grafkelder in Vught bijgezet [11]. In een ovaal cartouche boven de ingang stond de tekst:
Aan de liefderijkste echtvriendin Johanna
Maria Catharina van Hanswijk
Echtgenoote van Hendrik Bernard Martini
Overleden den 14 Maart 1813 oud 39 jaren.
Tegen de grafkelder was een gevel als sluitmuur opgetrokken. Het bovenste gedeelte is verdwenen, onbekend sinds wanneer. Het onderste gedeelte met hoofdingang en twee blinde nissen ligt misschien nog in de grond. Boven de vergrendelde en boogvormige overwelfde hoofdingang stond in een sluitsteen MEM[ento] MORI te lezen. Daarboven zat een rechthoekige steen die nu scheef en half weggezakt tussen boomstronken en klimop ligt. Op deze steen staat de tekst:
In het graf is geen vermoeijing meer
Eens horen wij de roepstem weer
Tot hooger heil bij onzen Heer.
Daar weer boven waren in een taps toelopend fronton de wapens van het geslacht Martini en van Van Hanswijk aangebracht.
Wie liggen er in de grafkelder begraven? Volgens een artikel uit 1931 in De Aankondiger zouden bijna alle leden van het geslacht Martini die in Vught geboren waren of gewoond hadden, in de grafkelder zijn bijgezet. Het zou om 29 familieleden gaan. Deze bewering werd niet onderbouwd, maar werd wel decennia lang in publicaties herhaald. Veel Martini's zijn echter elders begraven en bovendien zou in de grafkelder de ruimte voor zoveel overledenen ontbreken.
Slechts van drie personen is het tot nu toe zeker dat zij in deze grafkelder zijn bijgezet. Allereerst de al genoemde tweede echtgenote van Hendrik Bernard Martini. Over twee andere familieleden kon zekerheid worden gekregen omdat er wat aan de hand was. Het gaat om dochter Jacoba Petronella Margaretha uit het tweede huwelijk, geboren in 1804. Zij was op 3 juli 1829 in Zutphen overleden, twee dagen later 's avonds overgebracht naar Vught en daar de volgende morgen - gezien de toestand van het lichaam - snel in den Grafkelder van haren vader op Ouwerkerk bijgezet, aldus een briefje van de burgemeester aan de officier van de rechtbank in Den Bosch [12]. Ook over de bijzetting van jhr. Nicolaas Johan, zoon uit het eerste huwelijk, bestaat zekerheid. In de raadsvergadering van 20 november 1854 werd namelijk een brief van zijn broer Antoni Martini van Geffen [13] behandeld met diens weigering begrafenisrechten te betalen voor het bijzetten in deszelfs famille Grafkelder in 't Schoonveld van het Stoffelijk overschot Zijns ontslapen Broeders [14].Over bijzetting van andere Martini's is niets met zekerheid te zeggen. Aangenomen mag worden dat in 1848 ook Hendrik Bernard zelf in de kelder is bijgezet, en mogelijk vijf andere (ongehuwde) kinderen uit zijn tweede huwelijk [15]. Deze overleden tussen 1820 en 1835 en hun vader overleefde hen dus allemaal. De in 1819 op Ouwerkerk overleden derde echtgenote, Petronella Margaretha Jacoba van Hanswijk (een zuster van Johanna Maria Catharina), zal vermoedelijk ook in de grafkelder zijn bijgezet, evenals haar dochtertje Henriëtte J.M., dat op nieuwjaarsdag 1816 overleed. Haar geboorte op de Buytenplaats Ouwerkerk was op 12 juli 1815 aangegeven. Toen haar ouders een week later trouwden, werd de baby bij de huwelijksakte erkend en gewettigd. Hendrik Bernard heeft ook zijn vierde echtgenote, Sara Johanna, gravin van Hogendorp, douairière J.W. Thibault van Aagtekerke, overleefd. Zij overleed in 1840 in Utrecht [16].
Een apart geval betreft de bijzetting van Sara A. Orth van Nijenrode, op 10 december 1853 overleden te Tilburg. Het zou gaan om een tijdelijke begrafenis, omdat het lijk wegens de rivieren niet naar Holland kon worden vervoerd [17].
In 1851 heeft Antoni Martini van Geffen de Hervormde Gemeente Vught een stuk grond bij de grafkelder aangeboden tot eene eigene begraafplaats der Hervormden binnen deze gemeente. De kerkeraad had echter bezwaren tegen die locatie en sloeg het aanbod af [18]. Het zou nog tot 1947 duren voor er een Protestantse begraafplaats in gebruik werd genomen. De locatie? Een gedeelte van landgoed Ouwerkerk aan de Ouwerkerklaan! Het kan verkeren...
Al tientallen jaren duikt er over de grafkelder een hardnekkig verhaal in diverse variaties op. Een agent van de gemeentelijke politie of diens zoon, woonachtig in de Martinilaan, zouden tijdens de Tweede Wereldoorlog in de grafkelder zijn geweest. Er bestaat zelfs een uitgebreide versie van het verhaal dat er ordelijk opgestelde loden kisten met naamplaatjes te zien waren geweest. Ook zou de grafkamer zijn leeggehaald, schoongemaakt en geschikt gemaakt als schuilkelder. Onderzoek wees uit dat op Martinilaan 15 veldwachter/agent J.L. Krutzen (1907-1983) had gewoond, maar dat de verhalen over een bezoek in de grafkelder naar het land der fabelen moesten worden verwezen [19] Er was wel ooit geopperd een schuilplaats voor onderduikers in de grafkelder te maken, maar er liepen vaak transporten met gevangenen onder bewaking door de Martinilaan: een schuilplaats op díe plek was dus een te riskante onderneming en de plannen zijn nooit uitgevoerd.
Grafkelders van de familie Van Beresteijn
Van 1681 tot 1884 was de familie Van Beresteijn eigenaar van kasteel Maurick met het bijbehorende bos. Er zijn in Vught diverse locaties geweest waar familieleden konden worden begraven.
Grafkelders in de St.-Lambertuskerk en de St.-Pieterskerk
Sinds 1691 bezat de familie Van Beresteijn een grafkelder in de St.-Lambertuskerk, en wel in de noordoostelijke hoek van het noordelijke transept, tegenwoordig Noordkoor genoemd [20]. Daar werd de grafkelder bij de grote restauratie van de kerk in 1957 ontdekt [21]. Een kleinzoon van de toenmalige koster Gerrit N. Dannis heeft als kind iets van tongewelven gezien en resten van kisten [22]. Vanzelfsprekend kwam deze grafkelder bij de grote restauratie van 2007 opnieuw te voorschijn [23].
Deze graftstede aan de noordtkant op de linckerhandt in een koorke in de kercke St.Lambert was op 5 september 1691 aangekocht door Gijsbert IX van Beresteijn onder de voorwaarde dat hij voor iedere begrafenis kerkelijke rechten zou betalen [24]. (Zelf overleed hij ongehuwd in 's-Hertogenbosch, waar hij in de St.-Janskerk werd bijgezet). Het is zeer waarschijnlijk dat het om een grafkelder ging waarin al één of meer leden van de familie begraven lagen. De in 1680 te 's-Hertogenbosch overleden mr. Christiaan van Beresteijn, vader van de koper, werd in ieder geval in de kerk te Vught begraven. Na de aankoop van de grafkelder werd ook diens weduwe, Jacqueline Brouaert, sinds 1681 Vrouwe van Maurick en in november 1691 overleden, in de kerk bijgezet. Voor beiden is een rouwbord met acht kwartieren in de kerk aanwezig geweest [25]. Van hun in 1758 overleden kleinzoon Christiaan Paulus hangt het rouwbord nog wél in de kerk.
Over de grafkelder in de St.-Pieterskerk of Strooye Kerk is weinig bekend. Wel komt deze ter sprake als bij Koninklijk Besluit d.d. 15 februari 1825 de St.-Pieterskerk (die twee eeuwen in protestantse handen was geweest) aan de R.K. parochianen wordt teruggegeven [26]. Het Hervormde kerkbestuur schreef de provincie in 1824: In gemeld kerkbouw is aanwezig de familie-grafkelder van den kasteele Maurick. Weshalve den Wel Ed: Geb: Heer J. van Beresteijn, eigenaar van genoemd kasteel voor dit Zijn erfregt schadeloos zal behooren te worden gesteld [27]. Jacob VIII van Beresteijn, burgemeester van Vught, ontving ƒ 270,-. Een beschrijving van de grafkelder werd aangetroffen in een brief uit 1822: ... dat de Familie Berestijn in de Strooije Kerk te midden het koor bezit, en in eijgendomme heeft eene Graf Stede, met familie Wapen, en Zerk Steen [28]. Nadat de St.-Petruskerk aan de Heuvel in 1884 in gebruik was genomen, werd de Strooije Kerk voor sloop verkocht en afgebroken.
De grafkelder op de Algemene begraafplaats
Napoleons verordeningen over de aanleg van begraafplaatsen buiten de bebouwde kom leidden in Vught tot de aanleg van de Algemene begraafplaats die in 1830 gereed kwam. Veel kasteelheren hadden na het verbod op het begraven in kerken gekozen voor grafkelders op Algemene begraafplaatsen, vaak op de meest prominente plek. In sommige gevallen werden de graven van familieleden in de kerken geruimd en vond een herbegrafenis in de nieuwe kelder plaats [29]. In Vught werd aan burgemeester Jacob van Beresteijn gratis de voornaamste plaats op de N.H. afdeling van de Algemene begraafplaats afgestaan als schadeloosstelling voor het feit dat zijn familiegrafkelder in de Lambertuskerk niet langer mocht worden gebruikt [30]. In de raadsvergadering van 29 maart 1837 kwamen onregelmatigheden ter sprake over de uitgifte van dit familiegraf, waarvoor een goedkeurende verklaring van Gedeputeerde Staten ontbrak. Ook in 1851 speelde zich een onverkwikkelijke affaire af: de familie Van Beresteijn had geweigerd om voor het begraven van een niet-familielid op dit gedeelte te betalen. De ruzie liep zo hoog op, dat Van Beresteijn eigendunkelijk een hek om het familiegraf plaatste, waardoor hij ook het afdakje met de gemeente-lijkbaar insloot. De Commissaris van de Koningin moest er zelfs aan te pas komen om het hek te laten verwijderen [31].
In 1853 heeft jhr. Gijsbert XIII van Beresteijn het familiegraf aan het Hervormd kerkbestuur overgedragen [32]. Er zijn geen aanwijzingen dat de familie voor overleden familieleden van het graf gebruik heeft gemaakt. Zekerheid had een gemeentelijk begrafenisregister kunnen geven, maar over de periode 1830-1858 ontbreekt dat helaas.
De grafkelder in het bos van kasteel Maurick
Er waren kasteelheren die voor een familiegraf op een Algemene begraafplaats kozen, anderen gaven de voorkeur aan begraven op eigen grond. De Van Beresteijns kozen uiteindelijk voor deze laatste mogelijkheid: een familiegraf in het bos van Maurick. De grafkelder [33] is te bereiken vanaf de St.-Michielsgestelseweg schuin tegenover nr. 16 via een pad tussen Villa Leeuwenhof (ook wel villa Amélie of villa Orelio genoemd) en Villa Elsa [34] Hoewel dit graf diverse malen in artikelen, boeken en de pers is behandeld, is het bij velen onbekend. Het 'leeft' kennelijk zo weinig, dat het in 1998 - in tegenstelling tot de Martinigrafkelder aan de Martinilaan - niet werd aangemerkt als gemeentelijk monument.
Toch is het door zijn ligging in het bos, de eenvoudige classicistische vormgeving en het prachtige familiewapen in de gevel zeer de moeite waard. Bovendien is het de laatste rustplaats van de eerste burgemeester van Vught, jhr. Jacob VIII van Beresteijn. Het is onduidelijk in welk jaar de grafkelder werd gebouwd en voltooid. Het zal waarschijnlijk niet lang na 1839 en uiterlijk in 1844 klaar zijn geweest, waarover later.
Hoewel Jacob VIII nog leefde, is zijn zoon Gijsbert XIII de opdrachtgever tot de bouw geweest. Dat kan samenhangen met het feit dat twee in 1839 overleden dochtertjes een tijdelijk graf in het bos hadden. Zijn kleindochter, jvr. Gijsberta Anna van Pestel, verklaarde in 1944 (zij was toen 78 jaar): Mijn ouders hebben mij wel verteld, dat mijn grootvader een gedeelte van dat terrein [d.w.z. van het kasteelterrein] heeft doen afzonderen door er een sloot om heen te laten graven met de bedoeling op dat afgezonderde stuk een grafkelder te laten bouwen. Dat is ook zoo uitgevoerd, naar zij mij verteld hebben. Grootvader heeft ook de brug gebouwd [35].
De grafkelder ligt op een driehoekig perceel, omgeven door drie sloten. In 1943-1945 is er een proces gevoerd tussen de familie Van Lanschot, latere eigenaar van landgoed Maurick, en de Hervormde Gemeente. Daarop wordt later in dit artikel teruggekomen, maar getuigenverklaringen in dit proces leverden tal van interessante beschrijvingen van grafkelder en omgeving op. De meest noordelijke sloot van het perceel was de oudste en de breedste, en werd 'de kasteelsloot' genoemd. Over die sloot lag lange tijd een brug. Dat dit laatste het geval was blijkt thans nog uit de aanwezige resten van een soort van berceau[36] van beukengewas, die vroeger bij het bruggetje aan de noordelijke sloot is opgericht geworden, zo verklaarde de tachtigjarige Cornelis P. Muller in 1944. Over díe brug is jhr. Gijsbert XIII van Beresteijn in 1884 ten grave gedragen. Kort na diens overlijden is het bruggetje verplaatst naar de westelijke sloot, vanaf de St.-Michielsgestelseweg iets voorbij villa Elsa. Toen Jacob IX van Beresteijn in 1898 over dit verplaatste bruggetje naar zijn laatste rustplaats werd gebracht, was Muller één van de dragers [37].
Een andere getuige was de weduwe Dirkje Brandt-Straks [38]. Zij was in 1869 geboren op Maurick, waar haar vader koetsier (later opzichter of rentmeester) was van Gijsbert XIII. Haar moeder deed de huishouding op het kasteel. Als kind speelde zij vaak op het terrein van de grafkelder en kwam daar via de meestal droge, westelijke sloot, gelegen langs het laantje dat op de Gestelseweg uitkwam. De brug lag toen nog over de kasteelsloot. Ik meen me bovendien te herinneren, dat op die brug een gesloten hek stond. Dit is ook wel waarschijnlijk, omdat in het bosch van Maurick aan de overkant van die sloot vrij wandelen was, maar het natuurlijk niet de bedoeling was, dat wandelaars over die brug op het grafkelderterrein zouden kunnen komen.
De grafkelder heeft een in baksteen opgetrokken voorgevel van een eenvoudige classicistische architectuur met in het midden een dichtgemetselde toegangsdeur met links en rechts een blindnis. Daarboven in steen het familiewapen. Ter afsluiting van de gevel een gepleisterde timpaan zonder versiering. Achter de frontmuur ligt de gemetselde grafruimte, die met aarde is bedekt.
Het wapen op de steen boven de toegang is zorgvuldig uitgewerkt [39]. Natuurlijk ontbreken kleuren, maar het wapen zal worden beschreven als was dat wél het geval. Voor de familienaam zijn de beer (varken) en de steen de belangrijkste elementen. In goud een zwarte beer, met een rode bek en een zilveren slagtand, de rechtervoorpoot opgeheven. Hij heeft een blauwe muilband om en zit op een steen aan een blauwe keten. Op het schild een kroon met vijf parels, waarop een 'half aanziende' helm rust. Voorts in goud en zwart een wrong en dekkleden. Bovenop de helm komt de beer van het schild weer terug, maar nu slechts gedeeltelijk afgebeeld (zogenaamd uitkomend) en tussen een 'vlucht' van goud en zwart. Als schildhouders fungeren twee griffioenen in natuurlijke kleur, met rode tong en de staart tussen de achterpoten. Als extra decoratie is het geheel geplaatst op een arabesk van zwart en goud [40].Wie liggen er in het bos van Maurick begraven?
Zo'n dertig jaar geleden stelde auteur aan de hand van archiefonderzoek en het boek Genealogie van het geslacht Van Beresteyn al eens een lijstje op van degenen die vermoedelijk in de grafkelder waren bijgezet. Jaren later dook tijdens het inventariseren van de archieven van de Hervormde Gemeente een verrassende verklaring op over de opening van de grafkelder in februari 1945 [41]. De verklaring luidt aldus: Ondergetekende, Hendrikus Adrianus Timmermans, Metselaar, wonende te Vught, Taalstraat 85 verklaart op Woensdag 14 Februari 1945 in tegenwoordigheid van den Heeren Burgers en Scholten van Aschat [42] de Grafkelder van Jhr. G. van Beresteijn te hebben geopend en aldaar te hebben aangetroffen acht doodskisten en wel als volgt:
a) links vooraan: 1e een kist, waarop vermeld: G.v.B. 1884 26/3; 2e daarbovenop een kist zonder eenig kenteeken maar kennelijk niet zo oud en met een looden of zinken voering.
b) rechts vooraan: 3e een kist met de kenteekens C.C.v.B.; 4e daarbovenop een klein kistje met de kenteekens M.I.C.v.B., beide zonder jaartallen.
c) rechts achterin: 5e een kist met de kenteekens P.A.v.B. zonder jaartal; 6e daarbovenop een kist met de kenteekens J.v.B. 8/2 1855.
d) links achterin: 7e een kist met de kenteekens: C.C. van Beresteijn geb. Lesueur 9…1850. 8e daarbovenop een kist met de kenteekens: C.C.I. van Beresteijn geb. de Jong van Rodenburgh geb. 9 September 1802, overl. 14 Juny 1858.
Zeven van de acht kisten waren van zwaar eikenhout gemaakt met platte deksel en zonder eenige versiering, alleen de hierboven sub 2e vermelde was van zwart gemaakt wit hout met hooge deksel en metalen versiering, zooals pleegt te worden gebruikt voor vervoer van lijken. Geruchten als zouden de kisten open zijn, worden door Peter Sonneborn tegengesproken. Hij woonde vlakbij in jeugdherberg De Mijlpaal (nu Kinderopvang Mowgli). Als negenjarige is hij in oktober 1944 samen met Canadese militairen in de grafkelder geweest, maar verzekerde auteur dat hij uitsluitend gesloten kisten had gezien [43].
Door de verklaring uit 1945 is er, in combinatie met het vroegere onderzoek, zekerheid over degenen die in de grafkelder zijn bijgezet. Voor uitvoerige persoonsbeschrijvingen is helaas geen ruimte, maar zie onder andere in dit boek het artikel over kasteel Maurick en zijn bewoners. Rechts vooraan liggen twee dochtertjes van jhr. Gijsbert XIII en Catharina Jacoba Christina de Jong van Rodenburgh. Catharina Christina was bijna elf jaar toen zij op 15 mei 1839 op Muiserick overleed. Maria Johanna Clemencia [44] overleed op 16 oktober van dat jaar en werd niet ouder dan tien maanden.
Er is een opmerkelijk verhaal aan hun graf verbonden. De dag na de opening van de grafkelder in 1945 schreef kerkvoogd Scholten van Aschat een amicebrief, waarschijnlijk aan kerkvoogd Burgers. Hierin komen de twee meisjes ter sprake: Nu blijkt ook dat het verhaal van juffrouw Langeler dat er twee freuletjes begraven waren in het park en daarna naar den grafkelder gebracht op waarheid berust. De dames Langeler, lidmaten van de Hervormde Gemeente, beheerden op de hoek van de St.-Michielsgestelseweg/Boxtelseweg café Rustoord en woonden dus niet ver van de grafkelder [45] In 1945 waren de initialen op de kistjes nog goed te lezen, waaruit men zou kunnen opmaken dat de kistjes niet jarenlang in de grond hadden gelegen. Uit dat feit én uit de bijzetting van Paulus Anne in 1844 mogen wij misschien opmaken dat de grafkelder tussen 1840 en 1844 is gebouwd. Jhr. Paulus Anne XIV (1776-1844) werd rechts achterin begraven [46]. De grafkelder zal toen wel klaar zijn geweest, anders zou er ook in zíjn geval wel een verhaal de ronde hebben gedaan over een tijdelijk graf ergens in het bos [47]. Vooraan links ligt Gijsbert XIII, zoon van Jacob VIII uit diens eerste huwelijk. Hij was op 1 april 1804 in Delft geboren en overleed in 1884 op Maurick, maar niet op 26 maart, zoals men bij de opening in 1945 had ontcijferd, maar op 26 januari. Links achteraan ligt zijn vrouw Catharina J. Chr. de Jong van Rodenburgh, in 1802 in Voorschoten geboren en in 1858 op Maurick overleden. Zij waren neef en nicht [48]. Gijsbert zou zeer gezien geweest zijn in Vught.
Van 1830 tot 1849 was hij administrerend diaken van de Hervormde Gemeente en van 1849 tot zijn overlijden ouderling [49]. Hij legateerde de grafkelder aan de Hervormde Gemeente, waarover straks meer. Rechts achterin staat op de kist van Paulus Anne de kist van zijn broer, burgemeester jhr. Jacob VIII van Beresteijn (9 april 1778 - 29 augustus 1855). In de verklaring bij de opening van de kelder stond als sterfdag 8 februari, maar de datum was kennelijk niet goed meer te lezen geweest. Zijn eerste vrouw, Catharina Christina Le Sueur (1778-1850), ligt links achterin. Zijn tweede vrouw, Marie Rosenhahn, met wie hij 52 jaar scheelde, overleefde hem ruim een halve eeuw en overleed in 1910 in Kleef.
Jacob was per 1 januari 1813 benoemd tot maire van Vught, welke titel een jaar later werd gewijzigd in burgemeester. Daarmee was hij de eerste van intussen achttien Vughtse burgemeesters [50]. Vanaf 1810 tot Pasen 1829 is hij ouderling in de Hervormde Gemeente geweest. Toen vertrok hij na onenigheid over slecht orgelspel [51].
Het valt op dat de kisten van echtgenoten niet bovenop of naast elkaar staan: er is als het ware geen plaats gereserveerd. Dat is noch in het geval van Jacob VIII en Catharina Chr. Le Sueur gebeurd, noch bij Gijsbert XIII en zijn vrouw. De laatste die in het familiegraf werd bijgezet, was jhr. mr. Jacob IX (1832-1898) [52], zoon van Gijsbert XIII. Zijn vrouw, jvr. Elisabeth M.A.B. van Hogenhouck Tulleken (1841-1929), overleed in Den Haag en werd daar begraven. Hun huwelijk bleef kinderloos, evenals dat van zijn in 1894 overleden broer Cornelius, zodat met Jacob IX deze tak van de familie in mannelijke lijn uitstierf. Hij overleed tijdens een reis naar Noorwegen op 13 juli 1898 in Christiana aan longontsteking en werd per boot naar Nederland overgebracht. Dat vereiste speciaal vervoer en verklaart het afwijkende model kist, met een loden of zinken voering. Tien dagen later werd zijn kist over het verplaatste bruggetje gedragen en naar zijn laatste rustplaats gebracht.
Het graf van mr. W.F.E. Marggraff op zijn landgoed Zionsburg
Op 7 december 2003 legde een felle brand landhuis Zionsburg grotendeels in de as. Daarbij kwam de tachtigjarige grootgrondbezitter Mr. W.F.E. Marggraff op tragische wijze om het leven. Een maand eerder was hij nog aanwezig geweest bij de feestelijke presentatie van Vught onvoltooid verleden (Vughtse Historische Reeks), waarin alle bewoners van Zionsburg de revue passeren.
Hoewel het natuurlijk duidelijk was wiens stoffelijk overschot in het afgebrande pand was aangetroffen, heeft het nog een maand geduurd voordat zijn identiteit na forensisch onderzoek officieel was vastgesteld en het lichaam werd vrijgegeven. De zusters van Ewald Marggraff dienden bij de gemeente Vught een verzoek in om hun broer op Zionsburg te mogen begraven, iets waar Marggraff blijkens een telefoonnotitie uit 1994 zelf ooit al eens om had gevraagd [53] en welke wens hij ook in zijn testament had laten vastleggen. Eerder lazen wij al, dat de gemeenteraad in februari 2004 had ingestemd met het collegevoorstel tot het aanleggen van een bijzondere begraafplaats op landgoed Zionsburg.
In afwachting van de toestemming voor de begrafenis werd er met man en macht gewerkt om het landgoed wat op te knappen en puin te ruimen. Op vrijdag 5 maart 2004 werd Marggraff onder carillonklanken die hij zo vaak gehoord moet hebben, naar zijn graf gebracht. Zijn familie besloot de rouwadvertenties van 6 maart aldus: De overledene is op 5 maart 2004 op zijn geliefd landgoed "Zionsburg" begraven. De begrafenis heeft in stilte plaatsgevonden.
Door de dramatische gebeurtenissen op Zionsburg én door de markante persoonlijkheid van mr. W.F.E. Marggraff is de geschiedenis van zijn graf uniek. Van de ingewilligde aanvraag voor zijn begrafenis op Zionsburg zal overigens niet snel een precedentwerking uitgaan. Daarvoor zijn de beleidsregels te streng. Het aantal begraafplaatsen op eigen grond in Vught zal waarschijnlijk beperkt blijven tot de drie die in dit artikel worden besproken.
Beheer en onderhoud van de drie begraafplaatsen op eigen grond
Voor het onderhoud van het graf van mr. W.F.E. Marggraff is de familie verantwoordelijk. Ingewikkelder ligt de situatie ten aanzien van de grafkelders van de families Martini en Van Beresteijn. Zoals we zagen, waren beide families protestants en in beide gevallen werd in de negentiende eeuw het onderhoud aan de Hervormde Gemeente toevertrouwd.
Beheer en onderhoud van de Martini-grafkelder
Een kleindochter van Hendrik Bernard Martini, Wilhelmina de Senarclens de Grancy-Martini van Geffen (1818-1898) schonk de diakonie van de Hervormde Gemeente bij testamentaire beschikking onder andere een som van ƒ 1.000,- om daarmee zowel twee graven van haar gezin op de Algemene begraafplaats, als het familiegraf nabij den nieuwen weg van Vught naar Esch te onderhouden [54]. De kelder bleef eigendom van de familie.
In 1946 werden beheer en onderhoud op verzoek van de burgerlijke gemeente Vught door de Hervormde Gemeente aan haar overgedragen, telkens voor een periode van tien jaar [55]. De vraag hield verband met bouwplannen en verkeersafwikkeling in de buurt van de latere rotonde. Er is daarna veel werk verzet om het terrein in verband met ligging aan de openbare weg en de verwaarlozing tijdens de Tweede Wereldoorlog op te knappen en aan te planten [56]. Interessant detail is, dat de kerkeraad bij de besprekingen in 1946 had gevraagd om grond die eventueel bij werkzaamheden vrij zou komen, te mogen gebruiken om de vijver op de nieuwe protestantse begraafplaats aan de Ouwerkerklaan te dempen. In latere jaren heeft onderhoud aan de grafkelder helaas nooit regelmatig en frequent plaats gevonden. Onder andere kregen bomen bovenop de kelder de kans tot enorme hoogte uit te groeien en met hun wortels ongetwijfeld de grafkelder ernstig te beschadigen. In 1998 werd de grafkelder aangewezen als gemeentelijk monument, zoals een schildje op het hek aangeeft. Wie er gaat kijken, zal zich afvragen wat zich achter het hek bevindt en waaraan die plek de status van monument te danken heeft, want het restant van de grafkelder ligt er desolaat bij. In oktober 2006 zijn de hoge bomen gekapt.
Alles wat we nu nog zien, is een heuvel met stobben en klimop. Scheef weggezakt ligt daartussen de eerder beschreven steen met tekst die boven de ingang zat. Zo ziet tegenwoordig de laatste rustplaats eruit van leden van een indertijd in Vught woonachtige en in Brabant invloedrijke familie.
Beheer en onderhoud van de grafkelder in het bos van Maurick
Na de dood van Gijsbert XIII in 1884 werd het landgoed Maurick verkocht aan Aug. J.A. van Lanschot. Ten aanzien van de grafkelder had Gijsbert bij de Vughtse notaris Molhuysen in januari 1873 het volgende geregeld: Ik legateer aan de Hervormde Kerk te Vught het perseel gront gelegen alhier in de Vughtsche Akkers Sectie C no 117 kadastraal groot 14 Roeden 80 Ellen, waarop is geplaatst mijne familie Grafkelder, met bepaling dat die Grafkelder aan zijne bestemming moet blijven beantwoorden, om de familie lijken te bevatten. De kerk ontving ƒ 1.000,-, waarvan de rente zo nodig moest worden gebruikt voor onderhoud aan de grafkelder en omgeving. De erflater verzocht de kerk het legaat ter mijnere gedagtenis aan te neemen.
Het testament gaat als volgt verder: Wijders bepaal ik den uitweg ter lengte van 330 Ellen en ter breedte van 4 Ellen [330 bij 4 meter] van het perseel Teelland genaamd de Konijnsberg kadastraal bekend Sectie C no 118 [...] van af gezegde begraafplaats in een regten lijn tot aan de Grindweg naar St Michiels Gestel, welken uitweg tevens in eenen goeden Staat zal moeten worden onderhouden[57]. De benaming 'Konijnsberg' moet al heel oud zijn. In de Middeleeuwen heeft de adel een belangrijke rol gespeeld bij de verspreiding van het konijn. Het was toen mode en elitair om op een landgoed een omheinde konijnenberg te hebben. Dat was dus ook bij kasteel Maurick het geval [58].
Het legaat aan de kerk was op het punt van de uitweg niet erg duidelijk. Het kerkbestuur aarzelde aanvankelijk dan ook om het legaat aan te nemen in verband met onduidelijkheid over bedoeling, betekenis en kracht der bepaling in de Testamentaire beschikking gemaakt, ten opzichte van den uitweg [59]. Werd de kerk wel of geen eigenaresse van de uitweg? De formulering van 'recht van overpad' komt in het testament niet voor, wat erop zou kunnen duiden dat dat ook niet nodig werd gevonden, omdat die 330 meter eigendom van de kerk zou worden. Een kadastraal uittreksel van 1884 noteert echter alleen perceel C 117 als eigendom van de kerk [60], en recente gegevens laten niet anders zien. En hoe zat het dan precies met het onderhoud van de weg?
Verder had men kunnen bedenken, dat ƒ 1.000,- in die tijd weliswaar veel geld was, maar dat het onmogelijk is daarvan tot in lengte van jaren het onderhoud aan grafkelder, omliggend terrein en uitweg te bekostigen. Het is een regelrechte omissie dat het testament niet duidelijker was geredigeerd en dat de kwestie van de uitweg bij latere verkopen van de Konijnsberg (toen perceel C 118, tegenwoordig 1445) niet goed werd geregeld. Hoe het ook zij: er kan geen twijfel over bestaan dat het indertijd de bedoeling van de erflater is geweest, dat de Hervormde Gemeente te allen tijde de grafkelder op een behoorlijke manier moest kunnen bereiken. De tegenwoordige eigenaar van perceel Konijnsberg heeft de weg enkele jaren geleden met een slagboom afgesloten, maar te voet kan men ongehinderd doorlopen.
Of de kerkvoogden in 1884 nog duidelijkheid hebben gekregen over die uitweg, is in de kerkelijke archieven niet terug te vinden, maar kennelijk hebben zij het aangedurfd het legaat aan te nemen. Daarvoor was ook Koninklijke goedkeuring nodig. Deze is gedateerd op 7 augustus 1884 op papier met rouwrand: kort daarvoor was de derde en laatste zoon van Koning Willem III, Prins Alexander, overleden [61].
De grafkelder met omringende grond vormt nog steeds een kerkelijke enclave in het bos van Maurick. In de periode 1943-1945 is er een civiel-rechterlijk proces geweest over een gedeelte van het grafkelderterrein, waarbij de familie Van Lanschot de eisende partij was, en de kerk en A. Huizing de gedaagden [62].
Er speelden bij het proces twee punten. Het eerste ging over het omhakken van eiken langs de kasteelsloot door de kerk; de houtopbrengst bedroeg ƒ 1.500,-. Het tweede punt was curieus: een buurtgenoot, A. Huizing, had achter de grafkelder met toestemming van de kerk een moestuin aangelegd. In beide gevallen was de kerk ervan overtuigd dat alles zich op eigen grond afspeelde, wat de familie Van Lanschot betwistte. Achteraf bleek het gedeelte waar de eiken waren geveld en de moestuin was aangelegd, niet te behoren tot het gelegateerde perceel C 117, maar onderdeel te zijn van wat indertijd C 769 was, zoals op de situatietekening is te zien. Het proces ging over een strook van circa 10 bij 57 meter langs de noordelijke sloot, maar óp het eilandje [63]. De legataris Gijsbert van Beresteijn had echter duidelijk bedoeld het gehéle terrein binnen de drie sloten aan de kerk te schenken. Deze opvatting komt diverse malen in de getuigenverklaringen en correspondentie naar voren. Kadastraal gezien was Van Lanschot in 1884 inderdaad eigenaar van de bewuste strook geworden, maar zoals mr. H.J. van Leeuwen het schreef: De Heer van Lanschot kan echter te goeder trouw niet gemeend hebben dat hij aldus van een deel van het grafkelderterrein eigenaar werd [64].
Op 15 juni 1945 zijn de partijen over de geschilpunten tot overeenstemming gekomen [65]. De belangrijkste punten waren: het terrein binnen de sloten, voorzover behorend tot C 769, is eigendom van de eisers, de kerk mag de opbrengst van de gevelde bomen houden, de grenzen moeten duidelijk worden aangegeven en de moestuin mag in gebruik blijven tot na de oogst van 1945 van de veldvruchten.
Een briefje in het dossier maakt duidelijk om welke veldvruchten het ging: kool, bonen en tabak [66]. Henk A. van Kasteren, geboren in 1936 en wonende aan de St.-Michielsgestelseweg 12, kan zich die moestuin nog goed herinneren [67]. Hij zag Huizing, de buurman van nr. 14, regelmatig met zijn kruiwagen naar de moestuin rijden. De tabaksbladeren werden verborgen onder de bonen, want het was in de oorlog niet verstandig daarmee openlijk over straat te gaan. (Tabak was schaars en op de bon). Huub de Laat van nr. 16 versneed de bladeren met een zelfgemaakte snijmachine en vader Antonius H. van Kasteren was sigarenmaker van beroep. De rookwaren werden bij boeren in de omgeving geruild tegen spek, roggebrood en andere levensmiddelen. Zo kan een grafterrein leiden tot een intensieve samenwerking in de buurt.
Vaak komt men in de financiële stukken van de kerkvoogdij betalingen voor onderhoud aan de grafkelder en het toegangsbruggetje tegen. Het moet een eikenhouten bruggetje zijn geweest, want er werden in 1885 en 1942 eikenhouten planken voor geleverd. In 1935 werd het hout gekerbeleemt, dus in de carbolineum gezet. Sommige woorden werden geschreven zoals ze werden uitgesproken [68]. Het hek van de brug kon met een sleutel worden afgesloten [69]. Deze is nog steeds in het bezit van de kerk. Dergelijke details zijn des te waardevoller omdat er van de brug geen tekeningen bekend zijn en foto's verloren zijn gegaan [70]. Henk van Kasteren herinnert zich de brug nog goed. Er waren geen leuningen, en aan weerszijden waren in een halve cirkel pinnen aangebracht tegen ongewenste bezoekers. De brug is later weggehaald, waarschijnlijk circa 1946.
Ook voor de omgeving werd zorg gedragen. In 1891 leverden de boomkwekers M. van den Oever en Zonen uit Haaren 21 eiken heesters en één Kastanje heester. In 1947 is sprake van het dichtmetselen van grafkelder en goed zetten der hardstenen deur [71]. Hoe het precies met die toegangsdeur is gegaan, is niet duidelijk. In de grote Genealogie Van Beresteyn uit 1954 staat op blad 43 een foto van de grafkelder waarbij de oude deur bij wijze van stoep lijkt te zijn neergelegd. Dat is nog steeds zo. Beschadigingen aan de zijkant corresponderen met restanten van hangwerk en reparaties links van de deur. In 1962 is er groot onderhoud gepleegd: in de linkernis staat Rest. 196 ingekrast.
Voorjaar 1987 sloeg het Brabants Dagblad alarm [72] De voorgevel met vooral een deel van de timpaan bleek zwaar beschadigd te zijn, de grafheuvel was in slechte staat en de 'stoep' was meters ver verplaatst. Uit bijgaande foto van november 1988 blijkt dat het van kwaad tot erger was gekomen. Puur vandalisme was de oorzaak. Op 19 en 20 december 1988 vond in opdracht van de kerkvoogdij een kostbare restauratie plaats. De gevel werd hersteld, evenals de grafheuvel. Deze werd met struikjes beplant en voorzien van prikkeldraad. De gemeente Vught droeg na aanvankelijke afwijzing ƒ 1.500,- bij aan de restauratie [73].
Wij zijn intussen bijna twintig jaar verder. Begin 2007 bleek bij een bezoek aan het grafterrein dat de natuur sinds 1988 de vrije hand had gehad. Opnieuw is enige schade aan de grafheuvel ontstaan en het grafterrein maakt een verwaarloosde indruk. Om erger te voorkomen zou niet te lang met opknappen gewacht moeten worden. 'Beheer Lieve Heer' heeft maar tot op zekere hoogte zijn positieve kanten.
Gebruikte afkortingen
- AHGV - Archieven Hervormde Gemeente Vught
- BHIC - Brabants Historisch Informatiecentrum, 's-Hertogenbosch
- GV1810-1930 - Gemeentebestuur Vught 1811-1930, toegangsnummer 5060
- GV1930-1985 - Gemeentebestuur Vught 1930-1985, toegangsnummer 5131
- VHR - Vughtse Historische Reeks
Noten
- Hanneke Das-Horsmeier, Begraven in Vught. De Algemene begraafplaats 1830-1980 en gebruiken rondom overlijden en begraven in Vught (Vught 1985) Bijlage I, p. 144-145. Overzicht van de Vughtse begraafplaatsen per 31 dec. 1980. Verzuimd werd in dit overzicht een begraafplaats van Mariaoord op te nemen. In 1953 werden dertien zusters overgebracht naar de begraafplaats van het provincialaat van de Zusters Ursulinen te Boxtel. Voor de Joodse begraafplaats: zie J. Bader, Verborgen in Brabantse bodem; Joodse begraafplaatsen in Noord-Brabant (Tilburg 2002) p. 106-108 en Das, Begraven in Vught, p. 105-115.
- Veel gegevens over de familie Van Beresteijn werden ontleend aan Jhr. Mr. Dr. E.A. van Beresteyn en W.F. del Campo Hartman, Genealogie van het geslacht Van Beresteyn, Band I ('s-Gravenhage 1954). Het boek is niet in de handel, maar o.a. aanwezig in het Vughts Historisch Museum en het BHIC. Er zijn wel 24 varianten in de spelling van de familienaam (p. 42). Veel leden van de familie worden in het boek van Romeinse cijfers voorzien. Dat beperkt vergissingen, want vaak worden dezelfde voornamen van generatie op generatie doorgegeven.
- Bij decreten d.d. 22 juni 1810 en 6 jan. 1811 werd het decreet van 1804 voor ons land executoir verklaard. Ontleend aan F. de Bekker in De Aankondiger, 7 okt. 1933.
- Decreet d.d. le 23 Prairial an XII, Titre III, Art.14: Toute personne pourra être enterrée sur sa propriété, pourvu que la dite propriété soit hors et à la distance prescrite de l'enceinte des villes et bourgs. De volledige tekst is o.a. te vinden in H.F.J. Smeets en V.F.L.W. Cleerdin, Bestuur en Administratie der Provincie Noordbrabant; Historische en administratieve bescheiden, deel 1 ('s-Hertogenbosch z.j.) p. 194-199.
- Ibidem, p. 191-194.
- Das, Begraven in Vught, p. 16 (bestuurlijk voorspel). D. Kooiman, bewerkt door R. Kooiman en P. Sikkes, De Armenwet en de Begraafwet (Alphen a.d. Rijn 1948) p. 105-107.
- Resultaten van eigen onderzoek en kopieën van alle relevante artikelen en stukken betreffende de familie Martini en haar grafkelder zitten bijeen in Collectie Hanneke Das (mappen Martini en Begraven/Begraafplaats "Ouwerkerk").
- Een gedetailleerde tekening van de frontmuur (z.j.) bevindt zich in de Brabantcollectie van de Univ. van Tilburg, met het onderschrift graftombe op Ouwerkerk te Vucht. Een tekening van H.J. Knip uit 1878 is in het bezit van het Vughts Historisch Museum.
- Fr. de Bekker, De Aankondiger, 24 dec. 1930, 17 en 24 jan. 1931. Zie ook J. Belogne, 'Een vervormd gedenkteken te Vught', in: De Brabantse Leeuw, maart/april 1979, p. 60-66, o.a. met veel genealogische gegevens.
- Ibidem, en: M.P.V.E. Scholten van Aschat, 'Ouwerkerk', in: De Kleine Meierij, jg. 20, jan./febr. 1967, p. 22-27.
- De eerste echtgenote was een dochter van mr. Nicolaas Jan van Hanswijk en Maria Theresia van Schlegel. De tweede en derde echtgenoten waren dochters van mr. Johan Willem van Hanswijk en Debora Bouwens.
- BHIC, GV1810-1930, inv.nr. 444, fol. 107-107v , brief d.d. 7 juli 1829. Er zijn tot nu toe geen uitzonderlijke oorzaken voor de toestand van het lichaam gevonden. Haar doodsoorzaak is onbekend. Wel is bekend dat Jacoba pas om half twaalf 's nachts overleed (informatie Stads- en Streekarchief Zutphen) en volgens metingen was het die dagen niet uitzonderlijk warm; de hoogste temperatuur was 18,8 graden Celsius. (Meetpunt Haarlem). Bron: www.knmi.nl/klimatologie/daggegevens/antieke_wrn/index.html.
- De op Piacenza woonachtige Antoni Martini kocht in 1819 de heerlijkheid Geffen. Sindsdien is 'Van Geffen' aan zijn familienaam toegevoegd.
- BHIC, GV1810-1930, inv.nr. 693, brief d.d. 23 Oct. 1854, en inv.nr. 677/a, fol. 20-20v.
- François A. (1800-1835), Jan (1802-1823), Sibillus H. (1803-1834), Geertruid P. (1805-1820) en Eva M.A. (1806-1822).
- Of zij mogelijk bij haar eerste echtgenoot is begraven, is niet nader onderzocht. Zo ja, dan sluit dat dus een bijzetting in Vught uit.
- BHIC, GV1810-1930, inv.nr. 690. Wat de oorzaak van de vervoersproblemen was, is niet duidelijk. Er was in ieder geval geen sprake van strenge vorst: slechts enkele graden onder nul. Bron: KNMI, zie noot 12, maar nu meetpunt Utrecht.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 3, vergadering d.d. 15 juni 1851.
- Onderzoek Hanneke Das (zomer 2005). Bronnen: woning- en persoonskaarten. T. Klaassen, 'Van veldwachter tot commissaris. Beknopte geschiedenis van de Vughtse politie', in: J. van den Eijnde e.a. red., Vught van eeuw tot eeuw VHR 6 (Vught 1999) p. 150 en 153, en gesprekken met de oudste zoon Jan Krutzen en dochter Diny Büchgens-Krutzen.
- Omstreeks 1979 werd op voorstel van auteur besloten aan het noordelijk transept de benaming Noordkoor te geven, nadat het eerder als consistoriekamer en/of bibliotheek was aangeduid. Later kwam ook de benaming Zuidkoor in zwang. De namen zijn ontleend aan Het Schetsenboek van Hendrik Verhees ('s-Hertogenbosch 1975) p. 20, waar Verhees op een plattegrond van de kerk d.d. 1 okt. 1787 bij de beide transepten Noort Choor en Zuijd Choor had geschreven.
- M. Scholten van Aschat, 'Bijdrage tot de geschiedenis van de Hervormde of St. Lambertuskerk te Vught', in: De Kleine Meijerij jg. 10, nr. 11, okt. 1957, p. 18. Zie ook weekrapport 28 jan.-2 febr. 1957 van de aannemer in BHIC, AHGV, inv.nr. 828.
- Informatie aan auteur van Peter van den Akker (geb. 1946) op 10 aug. 2001. Schetsje en getekende verklaring in Collectie Hanneke Das/Lambertuskerk/Grafstede 1691; aldaar tevens kopie van de aankoopakte.
- In Brabants Dagblad d.d. 21 juli 2007 werd melding gemaakt van een opmerkelijke vondst van een onbekende grafkelder. Soortgelijke informatie stond op de gemeentelijke website 19-31 juli 2007 en op de gemeentelijke informatiepagina van Het Klaverblad d.d. 25 juli 2007. In Br. Dagblad d.d. 24 juli 2007 rectificeerde auteur een en ander. Br. Dagblad d.d. 27 juli 2007 besteedde opnieuw aandacht aan de kwestie.
- BHIC, Archief Schepenbank Vught en Cromvoirt 1558-1810, toeg.nr. 5123, inv.nr 50 (protocol van transporten 1689-1703) fol. 20v.
- Van Beresteyn en Del Campo Hartman, Genealogie, p. 233 over de begrafenissen van Christiaan van Beresteijn en Jacqueline Brouart. Grondig onderzoek naar alle in de kelder begravenen zou binnen het kader van dit artikel te ver voeren. Wel zijn diverse aanwijzingen gevonden in BHIC, AHGV, 'kerkrekeningen van St.Lambertskerk' en in het 'Doodboek' van Vught (1736-1810). Het gaat om zowel volwassenen, als een aantal jonge kinderen. Een aanzet van het onderzoek is te vinden in Collectie Hanneke Das/Lambertuskerk/Grafstede 1691.
- De tekst van dit K.B. is o.a. aanwezig in BHIC, AHGV, inv.nr. 815.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 17, conceptbrief d.d. 1 nov. 1824 van het Kerkbestuur aan het 'Prov. Collegie van Toezigt op de kerkelijke Administratie der Hervormden in Noord-Braband'.
- Bisschoppelijk archief te 's-Hertogenbosch, parochie St. Petrus te Vught, map 'parochie, kerkgebouw etc.', Brief d.d. 7 dec. 1822 van assessor Van Zurpele aan apostolisch vicaris Van Alphen.
- Leon Bok, 'Begraafplaatsen bij kastelen', in: Terebinth (tijdschrift voor funeraire cultuur), jg. 19 nr. 4, dec. 2005, p. 52-53. De hierin vermelde gegevens over Jhr. Gijsbrecht [XIII] zijn overigens onjuist.
- Das, Begraven in Vught, p. 19; in noot 26 bronvermelding uit BHIC, GV1810-1930 en BHIC, AHGV.
- BHIC, GV1810-1930, inv.nr. 434, fol. 105v, 109v-110v, 111v-112v en 120v.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 3, fol. 16v en 17.
- Er zijn over dit familiegraf verschillende typeringen in omloop: grafkelder of mausoleum. Meestal wordt het als 'grafkelder' aangeduid, maar strikt genomen is het dat niet: de kisten staan namelijk niet in een verdiepte ruimte volgens Peter Sonneborn (geb. 1935) die ooit binnen is geweest. Bij een 'mausoleum' (een bovengrondse ruimte waarin kisten worden geplaatst) denkt men eerder aan pracht en praal; die benaming past niet echt bij dit relatief eenvoudige familiegraf.
- Beide villa's zijn gebouwd op grond die oorspronkelijk bij kasteel Maurick behoorde. Zie Ottie Thiers en Jan Brouwers, 'Villa Elsa', in: O. Thiers e.a. (red.), Voorgevallen in Vught, VHR 9 (Vught 2005) p. 59-78.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 767, getuigenverklaring d.d. 4 febr. 1944 in een civiel-rechterlijk proces, waarover later meer. I.v.m. haar ziekte vond een voorlopig getuigenverhoor plaats bij haar thuis in Wassenaar. Zie ook Den Haag, Nationaal Archief, Familiearchief Van Berestein, inv.nr. 1149.
- Een berceau moet waarschijnlijk worden voorgesteld als een met haagbeuk overloofd toegangspad, maar in een ander archiefstuk is sprake van een beukenlaantje tussen brug en grafkelder.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 767, getuigenverklaring van C.P. Muller op 14 maart 1944.
- Ibidem, ongedateerde getuigenverklaring van D. Brandt-Straks.
- Het op de grafkelder afgebeelde wapen correspondeert volledig met de kopie van het wapendiploma uit 1825, dat auteur in 1988 van de Hoge Raad van Adel mocht ontvangen. De beschrijving is ontleend aan Nederland's adelsboek (1981) p. 196.
- Er bestaan veel variaties op het wapen. Zo wijkt het wapen op het rouwbord voor Christiaan Paulus van Beresteijn († 1758) in de Lambertuskerk op diverse onderdelen af van de weergave op de grafkelder: o.a. ontbreken op het rouwbord de steen en de ketting.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 768, verklaring d.d. 14 febr. 1945.
- G.J. Burgers Sr. en M. Scholten van Aschat waren kerkvoogden van de Hervormde Gemeente.
- Telefonische mededeling van Peter Sonneborn (geb. 1935) aan auteur 2 febr. 2007; hem en anderen was wijsgemaakt dat er in open kisten sieraden voor het grijpen lagen. Zie ook Thiers en Brouwers, 'Villa Elsa', p. 74.
- Volgens Van Beresteyn en Del Campo Hartman, Genealogie, was haar derde naam Clementina. In haar geboorteakte staat echter Clemencia en in haar akte van overlijden Clementia.
- Over 'Rustoord' zie: Henk Smeets, René Jansen, Rietje Smeets, ansichtkaarten van Peter van de Ven, Vught in ansichten (Vught 2004) p. 142.
- In Vught onvoltooid verleden (VHR 8, 2003) staat op p. 136 een tekening van Paulus Anne.
- Volgens het jaarverslag van de Gemeente Vught over 1855 zou de begraafplaats op het Eentje (wijknaam) zijn aangelegd in 1849. Het is de vraag in hoeverre dat gegeven betrouwbaar is. T.a.v. het Martinigraf werd bijvoorbeeld als bouwjaar 1851 genoemd, wat niet kan kloppen met een begrafenis vanuit Zutphen in 1829.
- Haar vader, Cornelius de Jong van Rodenburgh, was gehuwd met Maria Magdalena le Sueur. Deze had een zuster, Catharina Christina le Sueur, die gehuwd was met Jacob VIII. De kinderen uit deze twee huwelijken (resp. Catharina Jacoba Christina en Gijsbert XIII) waren dus neef en nicht. Er waren in adellijke families veel onderlinge verwantschappen en bovendien veel dezelfde voornamen. Een vergissing is snel gemaakt.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 2, fol. 28 en 119.
- Niet meegerekend zijn enkele waarnemend burgemeesters, noch (tot 1 jan. 1933) de burgemeesters van Cromvoirt.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 2, fol. 21v - 22v.
- Hij werd volgens zijn geboorteakte op 10 sept. 1832 geboren en op 12 sept. aangegeven. De Genealogie vermeldt 9 sept. als geboortedatum.
- Brabants Dagblad, 20 febr. 2004. Grootouders, ouders en broertje van W.F.E. Marggraff zijn bijgezet in een familiegrafkelder op het oorspronkelijk N.H. gedeelte van de Algemene begraafplaats aan de St.-Elisabethstraat. (Das, Begraven in Vught, p. 50). De familie is Evangelisch-Luthers.
- BHIC, AHGV, inv.nrs 5, p. 11, 307 en 449.
- BHIC, GV1930-1985, dossiers betreffende Bijzondere begraafplaatsen, o.a. een brief d.d. 13 juni 1946 van mr. H.J. van Leeuwen namens de kerkeraad aan B en W van Vught. Zie ook BHIC, AHGV, inv.nr. 928.
- BHIC, GV1930-1985, dossiers betreffende Bijzondere begraafplaatsen, brief d.d. 11 nov. 1977 van Hoofd Plantsoenendienst aan Directeur Technische Dienst.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 764.
- Dick Klees, 'Het konijn. Over huisregels, geboortebeperking en dominante wijfjes', in: Brabants Landschap, sept. 2001, p. 48. Die Konijnsberg is na het overlijden van Gijsbert XIII aangekocht door Pieter van Meeuwen, die het als park inrichtte bij zijn nieuwe villa Elsa. Zie Thiers en Brouwers, 'Villa Elsa', p. 61-62.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 697, ongefolieerd notulenboek 1869-1928, vergadering d.d. 10 febr. 1884.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 763.
- Ibidem. Prins Willem Alexander Karel Hendrik Frederik overleed op 21 juni 1884. Door zijn dood werd zijn halfzusje Wilhelmina troonopvolgster.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 767.
- Den Haag, Nationaal Archief, Familiearchief Van Berestein, inv.nr. 1149, brief d.d. 29 febr. 1944 van mr. H.J. van Leeuwen aan jhr. mr. E.A. van Beresteijn te Vierhouten.
- Ibidem.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 767. In de raadkamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch was namens de familie Van Lanschot alleen M.G.J.C.M.H.C. Lagasse de Locht, weduwe van A.W.J. van Lanschot, aanwezig. De dading werd, wat Mevrouw Van Lanschot betrof, gemaakt onder voorbehoud van goedkeuring van de overige familieleden. Er zijn geen archiefstukken gevonden over de definitieve goedkeuring, maar evenmin over afwijzing van de dading.
- Mr. F.W. Baron van Hugenpoth (procureur voor de eisende partij) aan mr. H.J. van Leeuwen (procureur voor de gedaagde partij) in een briefje d.d. 1 sept. 1943.
- Gesprekken met auteur, febr. 2007.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 1432. Zie ook BHIC, AHGV, inv.nr. 185: H. Das-Horsmeier, 'Repperassies aan de St.Lammerskerk en de pasteri te Vught', in: Hervormd Vught d.d. 24 aug. 1990, p. 8-9, met een overzicht van fonetisch geschreven nota's uit de negentiende eeuw in de bijlagen van de jaarrekeningen van de kerkvoogdij.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 697, vergadering d.d. 21 febr. 1886.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 767: Bij een proces van de Erven Van Lanschot contra de Hervormde Gemeente zat bij de stukken 1943-1945 een situatietekening met nummers die correspondeerden met foto's, gemaakt door 'Het Zuiden'. Ook het bruggetje staat daar op aangetekend. In het kerkarchief ontbraken de opnamen. Auteur deed in 1986 navraag bij het Stadsarchief (Collectie het Zuiden) en bij advocatenkantoor Van Leeuwen en Noordijk te 's-Hertogenbosch, maar zonder resultaat.
- BHIC, AHGV, inv.nr. 1444.
- Brabants Dagblad d.d. 7 april 1987.
- Notulen vergaderingen Commissie Ruimtelijke Ordening d.d. 5 nov. en 3 dec. 1990; Brabants Dagblad d.d. 15 nov. 1990.
Hanneke Das-Horsmeier (Amsterdam 1936) studeerde twee jaar theologie aan de Universiteit van Amsterdam en was, na studie aan de Sociale Academie te Driebergen, tot 1964 werkzaam als maatschappelijk werkster. Woont sinds 1965 in Vught. Publiceerde onder meer Rondom de Vughtse Lambertus (1979), Begraven in Vught (1985) en artikelen in Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk(1963), in Jaarboek 1983 van het Centraal Bureau voor Genealogie, in Brabants Heem onder meer over liturgisch zilver en plattegronden van landmeter Verhees (1983-1990), in Het Klaverblad onder meer over Vughtse straatnamen (1992-1993, 2003) en in de Vughtse Historische Reeks over de gemeentewapens en raadhuizen van Vught en Cromvoirt (resp. in 1993 en 1995) en herinneringstekens aan de Tweede Wereldoorlog (2003). Bouwde een documentatiecollectie over Vught op. Zij beheerde tot 2006 de archieven van de Hervormde Gemeente Vught en inventariseerde de archivalia 1656-1991.