Tegenover bijna 400 katholieke begraafplaatsen telt Noord-Brabant nog geen 100 protestantse begraafplaatsen. Van die laatste ontstond een deel in de negentiende eeuw, toen de verzuiling in de Nederlandse samenleving zich verder aftekende. Waar protestanten en katholieken lang naast elkaar waren begraven, ontstonden nu aparte begraafplaatsen. Zo ook in Bergeijk.
Wisseling van de wacht
Na de Vrede van Münster werd de protestantse kerk (formeel: Nederduitsch Gereformeerde Kerk) de officiële kerk van de Republiek. Alle katholieke kerken en kloosters vervielen aan de Nederlandse staat. In Bergeijk, van oudsher een dorpskern met daaromheen meerdere gehuchten, ging de St. Petrusbandenkerk, ook wel Hofkerk genaamd, over naar de protestanten. Al eeuwen was het de plek waar de katholieken kerkten en uit de wijde omgeving liet men zich in de kerk en later op het kerkhof begraven. Aan dat laatste zou vooralsnog niets veranderen.
Nadat de kerk aan de protestanten was toegewezen, was het wachten op een predikant. Die werd aangewezen door de Grote Kerkelijke Vergadering van Den Bosch die plaats vond van juli tot december 1648. Tijdens die langdurige vergadering moesten de deelnemende predikanten uit de Noordelijke Nederlanden onder andere plaatsen aanwijzen op het platteland van de Meierij die voor een dominee in aanmerking kwamen. Daarnaast moesten zij predikanten beroepen voor die plaatsen en tevens schoolmeesters benoemen om er voor te zorgen dat het protestantse geloof werd ingebed in het onderwijs. Bergeijk kreeg, samen met de dorpen Borkel en Westerhoven, door de Vergadering een predikant toegewezen.
Het aantal protestanten in Bergeijk zal heel laag zijn geweest in die jaren en ze hadden dan ook genoeg aan het priesterkoor van de kerk. Een deel van het schip was samen met de toren in 1650 ingestort, maar er was geen geld en – gezien het aantal protestanten – geen noodzaak om de kerk direct te herstellen. Het schip werd dan ook pas later herbouwd, maar de toren zou nooit hersteld worden. Omdat de kerkklok een belangrijke functie in het dorp had, werd in 1669 een ‘luihuis’ gebouwd naast de kerk, een omheinde klokkenstoel.
Een ‘Napoleonskerk’
In 1798 werd op last van de Bataafse Republiek een onderzoek ingesteld naar de kerkelijke gezindte van de inwoners van Bergeijk. Het dorp telde toen 17 protestanten (32 als de omliggende dorpen werden meegeteld) en maar liefst 1.527 katholieken. Na de telling kregen de katholieken dan ook de Hofkerk toegewezen. Het zou echter nog ruim tien jaar duren voordat de protestanten weer konden kerken in een eigen kerkgebouw. In het voorjaar van 1809 maakte koning Lodewijk Napoleon een inspectiereis door de departementen Brabant en Zeeland. Een belangrijk thema in veel plaatsen was de teruggave van de kerken aan de katholieke gemeenschap. Lodewijk Napoleon stelde de Bergeijkse protestanten 6.000 gulden beschikbaar om een kerk te bouwen. Voor nog geen 5.000 gulden werd de kerk gebouwd op een stuk grond dat door de gemeente ter beschikking was gesteld. De rest van het geld werd gebruikt voor het interieur. De bouw van de kerk werd in 1812 voltooid.
De protestantse kerk van Bergeijk is één van de 30 kerken die met steun van Lodewijk Napoleon werd gebouwd en wordt daarom ook wel een ‘Napoleonskerk’ of ‘Lodewijkskerk’ genoemd. De meeste van die kerken waren gebouwd voor de protestantse eredienst, enkele voor de katholieke. De herbouw na een brand in 1857 met steun van het Ministerie van Waterstaat maakt deze kerk ook een zogenoemde Waterstaatkerk.
Een eigen begraafplaats
Begraven werd er niet bij de nieuwe protestantse kerk. De protestanten bleven hun doden bij de Hofkerk begraven. Na 1800 hadden zij een klein deel, door een paadje omsloten, op het noordwestelijk deel van het kerkhof in gebruik. Toen er officieel na 1 januari 1829 niet meer begraven mocht worden op het kerkhof, ging de gemeente op zoek naar een nieuwe locatie voor een algemene begraafplaats. In 1830 werd die in gebruik genomen op de Molenakkers ten zuidwesten van het dorp. Het oude kerkhof bij de Hofkerk werd in 1831 gesloten, maar de gemeente verzocht de Gedeputeerde Staten toch bij de oude kerk te mogen blijven begraven en wel aan de zuidkant, waar het kerkhof verhoogd was en waar aan twee zijden geen bebouwing te vinden was. In 1832 kreeg de gemeente toestemming en werd het nieuwe kerkhof aan de zuidoostzijde van de kerk in gebruik genomen. De twee jaar eerder aangelegde begraafplaats op de Molenakkers werd gesloten. Vanaf dat moment werden de protestanten en katholieken naast elkaar begraven op het kerkhof. Tot 1862, toen de protestantse gemeenschap de beschikking kreeg over een perceel in de Bucht, waar op een deel daarvan een begraafplaats werd aangelegd. De grondvorm was eenvoudig: langwerpig met een middenpad, met de ingang van de begraafplaats destijds nog aan de oostzijde. De graven op de begraafplaats werden naar christelijk gebruik richting het oosten georiënteerd.
Het reglement
In 1874, bij de eerste uitbreiding van de begraafplaats, werd een nieuw reglement opgesteld, ter vervanging van het reglement uit 1863. De begraafplaats werd opgedeeld in drie delen, hetgeen blijkbaar eerder nog niet het geval was. Het eerste deel ten noorden van het middenpad was ‘bestemd om in tien percelen eigen graven uit te geven of verkocht te worden’. De percelen 8, 9 en 10 konden worden opgesplitst ‘in de helft of een derde’. Op de hele percelen konden 10 lijken worden begraven en de koopsom bedroeg fl. 25 voor 50 jaar. Op de halve percelen konden vijf lijken worden begraven en gold een eigendomsrecht van fl. 14. Op één derde perceel konden drie lijken begraven worden en gold een eigendomsrecht van fl. 10. Voor het openen en sluiten van een graf betaalde men hier fl. 5 aan de kerk en fl. 2,50 aan de doodgraver [1]. IJzer- en metselwerk diende apart betaald te worden.
Het tweede gedeelte van de begraafplaats betrof het vak beneden het middenpad aan de oostzijde. Het betrof de helft van de lengte van de begraafplaats. Hier kon worden begraven voor fl. 2,50. Het derde deel van de begraafplaats, het westelijk deel van het vak beneden het middenpad, reikte tot het einde van de begraafplaats. Hier werden graven uitgegeven voor fl. 1, maar werden eveneens de onvermogenden begraven. De kerkelijke kosten waren op het tweede deel fl. 2,50 en op het derde deel fl. 1. De kosten voor de doodgraver waren op het tweede deel fl. 2,50 en op het derde deel fl. 0,50. Onvermogenden waren de kerk niets verschuldigd. Wanneer op het derde deel de familie de doodgraver niet betaalde, kreeg deze fl. 0,50 van de diaconie ter vergoeding.
Artikel 6 van het reglement maakt veel duidelijk over de grafmonumenten die geplaatst konden worden:
Bij elk eigen of verkocht graf zal door de betrekkingen een steen of eikenpaal kunnen geplaatst worden, en daar op aanduiden den eigenaar met de namen der begravenen en het jaartal enz. van overlijden; voorts zal daarop geplant mogen worden alles in overleg met den kerkvoogd.
Op het tweede deel zal ieder graf ten koste der belanghebbenden kunnen worden aangeduid door een dergelijken houten paal, niet hooger dan een halve el, met den naam en jaartal van overlijden en mag daarbij een heester planten.
Boomen mogen op het tweede en derde deel niet geplant worden.
Indien iemand op het tweede of derde deel meer aan de graven zal willen toevoegen hetzij een hek of zerk of andere ornamenten zal dit niet mogen geschieden dan met goedkeuring van het kerkbestuur en zal daarvoor in de kerkekas moeten storten, behalve het bij artikel 3 bepaalde de som van tien gulden f.10.
Op het eerste deel van de begraafplaats, voor de rijken, was het toegestaan een boom te planten op het grafperceel. Daarnaast valt op dat op het tweede deel het graf in principe aangeduid werd met een houten paal, niet met een steen. Wilde men alsnog een steen of hekwerk, dan diende men nog eens fl. 10 te betalen aan de kerk. Bomen zijn tegenwoordig niet op de grafvelden te zien, waarmee de vraag rijst of ooit van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt. Tegelijkertijd maakt artikel 6 duidelijk waarom we vooral op het eerste deel van de begraafplaats oude stenen grafmonumenten zien: die zijn er mogelijk slechts in beperkte mate geweest.
De begraafplaats stond overigens open voor niet-hervormden. Zij konden voor fl. 25 een heel of gedeeltelijk graf ‘koopen’ en daarnaast dienden zij het dubbele te betalen van de bedragen die voor de overige zaken golden. De begraafplaats werd bovendien tevens gebruikt als algemene begraafplaats, daarvoor was een klein gedeelte bestemd aan de oostzijde, direct links van de oude ingang. Hier is slechts beperkt gebruik van gemaakt. Bij de gemeentelijke herindeling van 1997, toen de gemeentelijke begraafplaats van Luijksgestel binnen de nieuwe gemeente Bergeijk kwam te liggen, verviel de noodzaak voor dergelijke graven op de protestantse dodenakker.
Bij de uitbreiding van 1874 werd in de zuidoosthoek een lijkenhuisje gebouwd, dit als gevolg van de Wet op de besmettelijke ziekten van 1872. Een deel van het perceel, dat aan de weg lag en op dat moment met nog slechts één huis, werd in 1878 verkocht door de diaconie. In 1895 kocht de diaconie een deel van het perceel terug om de begraafplaats uit te breiden.
Volgens protestants gebruik zijn de grafmonumenten over het algemeen sober. Meest in het oog springend zijn, naast een bankstenen bank, een tweetal obelisken en een aantal hekwerken.
De notabelen van Bergeijk
Lang werd het bestuur van Bergeijk bepaald in kleine kring door de elite van het dorp. Deze bestond in de negentiende eeuw vooral uit katholieken, maar ook de protestantse familie Van Galen, representanten van de stedelijke Hollandse macht, maakte deel uit van de bovenlaag van de bevolking. Uit de familie Van Galen kwamen vier elkaar opeenvolgende notarissen van Bergeijk voort. Samen met de katholieke artsenfamilie Raupp, van Oost-Europese aristocratische herkomst, organiseerde Van Galen de plaatselijke notabelen in een ‘burgersociëteit’. Beide families zijn in de laatste halve eeuw van de generaliteitsperiode in het dorp komen wonen en wisten hun sociale positie na 1794 te handhaven. De leden van de burgersociëteit – bestaande uit winkeliers, herbergiers en enkelen die een openbare functie hadden – beschouwden zichzelf vaak als het elitegezelschap van het dorp. De posities van gemeentesecretaris, ontvanger, ambtenaar en onderwijzer hield men binnen deze groep. Na het vertrek van de familie Van Galen en Raupp, eind negentiende eeuw, en de groei van stedelijke centra in de omgeving, veranderde de sociale structuur van het dorp Bergeijk en daarmee verdween de oude elite.
In 1828 telde het dorp 37 protestanten, waarvan 25 lidmaten. Naast een aantal leden van de elite kwamen eind negentiende eeuw nog enkele protestanten naar Bergeijk. De Maatschappij van Welstand verwierf in die periode een zestal boerderijen voor protestantse boeren. Zij genoten echter geen bijzonder aanzien.
Vooraanstaande protestanten op de begraafplaats
De familie Van Galen is, zoals genoemd, bijna een eeuw lang de belangrijkste protestantse familie in Bergeijk geweest. Van 1807 tot 1897 oefenden leden van deze familie het notarisambt uit, te beginnen met Antonie van Galen. Na de Franse Tijd was hij bovendien van 1815 tot 1832 burgemeester van Bergeijk.
De familie van Galen lag ook aan de oorsprong van weverij De Ploeg. Door middel van een fundatie, niet ongebruikelijk in protestantse kringen, werd er na de dood van Adrianus van Galen in 1918 een stichting opgericht, die aanvankelijk een vegetarisch rust- en herstellingsoord en later weverij De Ploeg stichtte. De stichting werd aanvankelijk bestuurd door de Nederlands hervormde dominees van Bergeijk, Valkenswaard en Eindhoven.
De Ploeg was een associatie van wevers, die niet langer in het kapitalistische systeem wilden werken. In 1923 vestigde De Ploeg zich in Bergeijk. Alle wevers woonden aanvankelijk in de villa van de Van Galenstichting en de groep bestond uit mensen die waren aangesloten bij de Bond voor religieuze anarcho-communisten (BRAC).
In 1949 werd voor het eerst gebruik gemaakt van mechanische weefgetouwen en in de jaren vijftig ontwierp Gerrit Rietveld een nieuwe fabriek, het omliggende park werd ontworpen door Mien Ruys. In 1957 veranderde de structuur van de onderneming ingrijpend in de Naamloze Vennootschap De Ploeg, waarvan de aandelen in handen komen van de Stichting werkgemeenschappen Bergeijk.
Op 26 mei 1936 werd de Van Galenstichting overgedragen aan de Nederlands Hervormde Gemeente in Bergeijk, waarbij ook notarieel werd vastgelegd dat de kerk de altijddurende zorg voor en onderhoud van de graven van de familie van Galen op zich zou nemen.
Door de relatie tussen de familie Van Galen en weverij De Ploeg kreeg de begraafplaats in de volksmond de naam van het Bolsjewiekenkerkhof.
Leden van de familie Van Galen liggen links van het middenpad achteraan op het oude deel begraven. Oorspronkelijk was dit echter direct rechts van de ingang, de meeste voorname plek op de begraafplaats. Ook aangetrouwde leden van de familie van Galen, zoals Sperna Weiland, liggen hier begraven. Sperna Weiland was notaris op het kantoor van zijn zwager in Valkenswaard, waar het kantoor van de familie Van Galen was gevestigd nadat in 1896 de standplaats in Bergeijk was opgeheven. De meeste grafmonumenten zijn eenvoudig, zoals dat voor Cornelis Bakker (1856-1891), bestaande uit een simpele zerk omgeven door een hekwerk. Bakker had op 25-jarige leeftijd aan de eerste Nederlandse Noordpoolexpeditie deelgenomen. Enkele jaren later vestigde hij zich als arts in Bergeijk, waar hij drie jaar later op 34-jarige leeftijd overleed. Na zijn dood werden een uur lang de kerkklok overluid. Zijn weduwe, Maria Johanna Vermeire, trouwde in 1895 met Antonie van Galen. Na zijn dood in 1908 trouwde Vermeire met zijn jongere broer Pieter Cornelis van Galen, kapitein in het Oost-Indisch leger. Door zijn ziekte kon de trouwerij niet op het gemeentehuis plaatsvinden en in plaats daarvan werd het huwelijk in het woonhuis voltrokken. Drie maanden later overleed hij. Op zijn graf staat één van de twee obelisken op de begraafplaats.
Aan het einde van het middenpad bevindt zich een opvallend monument, een bank uitgevoerd in baksteen, ter nagedachtenis aan Pieter Adriaan Barentsen. Hij was van 1903 tot 1916 dorpsarts in Bergeijk. Hij was bijzonder geliefd bij de bevolking, mede omdat hij hen soms geld leende. Een aantal leden van de plaatselijke notabelen was minder op hem gesteld. Dat had met name te maken met de zorgen van Barentsen over de slechte hygiëne en het drankmisbruik in het dorp. De leden van de gemeenteraad stelden met name dat laatste niet op prijs, aangezien de meesten van hen behoorlijke bijverdiensten hadden door clandestiene stokerijen. Barentsen vertrok naar Velsen, maar promoveerde in 1935 op een proefschrift met de titel Het oude Kempenland. Hij overleed in 1939 in Zeist, maar werd op zijn eigen verzoek begraven op de protestantse begraafplaats in Bergeijk. De bevolking bracht geld bij elkaar om een monument voor hem op te richten op de begraafplaats: een stoel uitgevoerd in baksteen, omdat Barentsen ‘een stoel in de hemel’ had verdiend. Het monument is in 1993 hersteld.
Op de begraafplaats liggen meerdere dominees begraven. Ds. Isaac Mouthaan vestigde zich in 1890 in Bergeijk, maar sukkelde al lang met zijn gezondheid. Mouthaan overleed in 1898 op 41-jarige leeftijd. Ds. Jacobus Anspach werd op 70-jarige leeftijd beroepen door de hervormde gemeente in Bergeijk. Anspach had een grote interesse in letterkunde en geschiedenis en had al meerdere publicaties op zijn naam staan. In 1902 publiceerde hij een boekje over de predikanten van de Hervormde gemeente van Bergeijk. Na zijn emeritaat in 1906 bleef hij in Bergeijk wonen waar hij overleed in 1908.
Het familiegraf van de familie Verhagen is een zichtbare erfenis van de al genoemde Maatschappij van Welstand. In 1896 kwam het gezin Verhagen naar Bergeijk, waar het een boerderij van de Maatschappij van Welstand pachtte. De boerderij stond bekend als ondersteuningnummer 282, maar is tegenwoordig bekend als het Teutenhuis. In het familiegraf liggen begraven Antonie Verhagen, zijn vrouw Arigje Maria van Vugt, hun zoon Jan Verhagen, hun kleinzoon Toon Verhagen en diens echtgenote Sijke van Wijk. Duidelijk zichtbaar is dat het vijf graven tellende graf een half ‘perceel’ beslaat.
Recenter van datum is het graf van Evert Louis Smelik, kerkelijke hoogleraar en ook getuige-deskundige in het zogenaamde Ezelsproces van Gerard Reve. Na zijn emeritaat verhuisde Smelik van Amsterdam naar Bergeijk, waar hij in 1985 werd begraven.
Ongeveer midden op de begraafplaats ligt Gerrit van Vuuren begraven. Hij was gepensioneerd majoor van het Oost-Indische leger. Hij pleegde op 49-jarige leeftijd zelfmoord in het secreet in de tuin van zijn ouders in De Bucht in Bergeijk, naast de begraafplaats. Drie dagen later werd Van Vuuren onder grote belangstelling begraven, enkele meters van de plek waar hij zijn eigen leven nam.
Anno 2020
De begraafplaats is al ruim 150 jaar in gebruik bij de kleine protestantse gemeenschap van Bergeijk. Al die jaren is er relatief weinig geruimd, met name omdat de noodzaak daarvoor ontbrak. Mede hierdoor is de oorspronkelijk aanleg goed bewaard gebleven en heeft de begraafplaats de typische soberheid die bij een laatnegentiende-eeuwse protestantse begraafplaats past. Het middenpad is weliswaar vergrast, maar gezien het beperkte gebruik een praktische keuze. Het doet bovendien nauwelijks afbreuk aan het oorspronkelijke beeld.
In 1995 werd met de opbrengst van de verkoop van een stuk grond aan de westzijde, een stuk grond van ruim 400 m2 aan de noordzijde gekocht, zodat de begraafplaats in de toekomst voldoende ruimte biedt voor nieuwe graven. Sinds 2003 bestaat de mogelijkheid asurnen in kleine grafkelders te plaatsen.
Nog steeds biedt de begraafplaats plek aan zowel protestanten als niet-protestanten. Het grafrecht is wel aangepast, tegenwoordig worden alleen grafrechten uitgegeven voor een eigen graf voor een termijn van 20 jaar. Aangezien het oorspronkelijke deel van de begraafplaats bijna vol is, wordt op termijn de uitbreiding in gebruik genomen.
Doordat is gekozen voor gras als bodembedekking heeft de begraafplaats een heel groene uitstraling, mede ook doordat de kleine dodenakker voor het grootste deel begrensd wordt door een esdoornhaag. Aan de oostzijde staan een oude eik en twee grote beuken en aan de westzijde een even imposante rode beuk. Eén van de beuken staat ingeschreven bij het Landelijk Register Monumentale Bomen van de Bomenstichting.
Het beheer van de begraafplaats is in handen van het college van kerkrentmeesters van de Protestantse Gemeente te Bergeijk, terwijl het onderhoud van de begraafplaats wordt verzorgd door vrijwilligers.
Noot
[1] Terwijl bij de katholieken de buren de begrafenis verzorgden, stelden de protestanten voor hun begraafplaats een doodgraver aan.
Literatuur
- P.N. Panken, De aloude parochiekerk (Bergeijk) [en] geschiedenis van Bergeyk. [manuscript]
- Meurkens, Peter, Bergeijkse Notabelen 1800-1920. Een antroplogische studie van de lokale elite van een dorpsgemeenschap in de Noordbrabantse Kempen, Bergeijk 1977
- Coolen, W.L.P., De protestantse begraafplaats te Bergeijk, Valkenswaard 2014 (via Stichting ‘Op den Rösheuvel’ )
- Dam, René ten, Beschrijving en waardering voormalig Petruskerkhof te Bergeijk, IJsselstein 2015
- Paumen, Max, ‘De Ploeg en de tand des tijds’ in: NRC Handelsblad 12-05-1984 (via Delpher.nl)
- Catalogus Cultuurhistorische Inventarisatie Erfgoedkaart Bergeijk. Bijlage behorende bij het rapport Kempisch erfgoed in beeld (2012)
- Beleidsplan protestantse gemeente Bergeijk 2018 – 2022
Internet
- PKN Bergeijk – Geschiedenis kerkgebouw [geraadpleegd 24 juli 2020]
- Landelijk register Monumentale Bomen [geraadpleegd 24 juli 2020]
- Reliwiki - Napoleonskerken [geraadpleegd 24 juli 2020]
- Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed - Beeldbank