Naast de pakweg 300 rooms-katholieke begraafplaatsen en kerkhoven kent Limburg ook een tiental hervormde begraafplaatsen, voornamelijk in het zuidelijke deel van de provincie. Ze zijn vaak klein, soms niet groter dan een paar vierkante meter. Op sommige algemene begraafplaatsen, zoals in Roermond en Maastricht, liggen de protestanten of hervormden vaak op een eigen deel. De namen verschillen vaak nogal van de overige namen die je tegenkomt op de begraafplaats. In Sittard is dat ook goed te zien. Ook Duitse namen komen hier voor.
Geschiedenis
Op 31 oktober 1517 spijkerde Maarten Luther zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel in Wittenberg. Dat moment wordt in de protestantse kerken beschouwd als het begin van de Reformatie. Op dat moment is Sittard al een forse vestingstad met ruim 2.000 inwoners, gelegen in het Hertogdom Gulik. Dat Hertogdom had de heerlijkheid Sittard en omgeving in 1400 gekocht van de Valkenburgers, een familie die een belangrijke rol speelde om de opvolging van de hertogen van Limburg. Het Duitstalige Gulik verschafte zich met de aankoop van Sittard een toegang tot de Maas. Die situatie zou zo blijven tot 1794 toen de Fransen het gebied annexeerden. Pas in 1815 werden Sittard en omgeving onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden.
In en rond Sittard werden al snel na 1517 aanhangers van de "Nieuwe leer" gesignaleerd. Dit blijkt ondermeer uit een bevel van de Hertog van Gulik uit 1525 waarin wordt gevraagd om op te treden tegen de leer van Luther. Van de eerste "protestanten" (dat woord bestond toen feitelijk nog niet) weten we dat enkele van hen behoorden tot de Wederdopers. Dezen werden streng vervolgd en vaak gedood. In 1535 liet de ambtman in Born ongeveer dertig Wederdopers ter dood brengen. In 1550 werden twee Wederdopers veroordeeld tot de brandstapel. Hun terechtstelling vond plaats op de "Auvelenberg" in het Limbrichterveld. Hun verhaal is blijven voortleven omdat hun namen, Remken Ramakers en Palmken Palmen zijn vermeld in de gebrandschilderde ramen van de Protestantse kerk aan de Gruizenstraat.
Ruwweg een eeuw lang kenden de protestanten afwisselend perioden waarin zij hun godsdienst openlijk mochten belijden en perioden waarin ze werden dwarsgezeten of zelfs vervolgd. In 1553 trad Paulus Chimarrheus op als voorganger bij de protestanten in Sittard, hoewel hij katholiek bleef. Soms is dit feit beschouwd als het begin van de Hervormde gemeente in Sittard, maar formeel werd deze pas gesticht op 22 juli 1609. Toen werd namelijk Theodor Horden uit Aken beroepen als de eerste predikant. De protestanten kregen in 1610, op bevel van de Hertog, de beschikking over een zaal in het stadhuis op de Markt van Sittard. In de Nederlanden had het hervormde geloof dan al grotendeels ingang gevonden en werden overal nieuwe kerken gebouwd of oude katholieke kerken ingewijd voor de hervormde eredienst. In Sittard duurde het nog even voordat de situatie zover was dat de protestanten in alle rust hun geloof kunnen belijden. In 1618 dienden ze de zaal in het stadhuis weer te ontruimen. De bijeenkomsten vonden daarna onder andere plaats op de zolder van het huis van een protestant, rentmeester Kroeten en in een schuur aan de Pullestraat. In 1624 werden alle bijeenkomsten verboden door de Hertog. Zijn soldaten verjoegen de gemeenteleden uit een vergadering en de bijeenkomsten hadden voortaan in het geheim plaats. Na de tocht van Prins Frederik Hendrik langs de Maas in 1632 verbeterde de situatie voor de protestanten geleidelijk aan.
Een gemeentelid, Johan Lemmens, startte in 1634 met de bouw van een protestantse kerk aan de Gruizenstraat, midden in het centrum van de stad. Aanvankelijk gaf hij op dat het een brouwerij werd, maar een jaar later was dat niet meer nodig. De kerk kwam gereed in 1637, maar had nog geen toren. De protestanten konden vanaf dat moment in vrijheid hun godsdienst belijden. Niet dat de gewone troebelen aan de gemeente voorbijgingen, want in 1677 werd Sittard door de Fransen verwoest en ging de kerk in vlammen op. De kerk werd daarna herbouwd en kwam gereed in 1680. Een sluitsteen boven de ingang van de kerk herinnert daaraan. In 1684 werd ook een toren gebouwd.
Toen de Fransen in 1794 Sittard bezetten, troffen ze ondermeer een "Reformirte Gemeinde zu Sittard" aan. De spreektaal was Duits. Niet lang daarna werd de vloer van de kerk verhoogd. Dat werd gedaan omdat de kerk regelmatig onder water stond door onwil van de molenaar van de watermolen die langs de Geleenbeek stond, aan de overkant van de kerk. Hij zat de protestanten dwars door regelmatig de sluizen te sluiten en het waterpeil zover te laten stijgen dat de kerk onderliep. Dankzij een gift van Koning Willem I werd in 1817 de plavuizen vloer gelegd en kon de gemeente een nieuwe kansel, banken en deuren aanschaffen, afkomstig van een opgeheven klooster in Den Bosch.
Toen Sittard in 1815 deel werd van het Koninkrijk der Nederlanden ging de "Reformirte gemeinde" behoren tot de Nederlands Hervormde kerk. Het Duits bleef tot 1885 de taal voor de eredienst en werd toen vervangen door het Nederlands. In 1839 werd de kerk wederom verbouwd, mogelijk gemaakt door een gift, omstreeks 1835, van Koning Leopold I van België (want tijdens de Belgische opstand viel een groot deel van Limburg, waartoe ook Sittard behoorde een aantal jaren tot het opstandige België). In 1839, toen Sittard weer bij Nederland hoorde, werd de gift aangevuld door Koning Willem I. De koningen gaven gul, want in 1841 kon een orgel aangeschaft worden dank zij een gift van Koning Willem II. In 1964 werd dit orgel vervangen door het huidige orgel.
In 1860 werd de toren verhoogd. Het jaartal staat ingemetseld in de toren, evenals het jaartal van het oude deel: 1684. Tot ongeveer 1970 stond de kerk verscholen tussen de huizen, aan één kant vast aan de bebouwing. Daarna werden nagenoeg alle huizen in de omgeving afgebroken voor de realisatie van een winkelcentrum. Enkele jaren later werden de kerk en toren grondig gerestaureerd waarbij oude wijzigingen weer teniet werden gedaan.
De begraafplaats
In de periode dat de hervormde gemeente nog niet beschikte over een eigen kerk, in 1611, kregen ze al wel een eigen begraafplaats. In de nog roerige tijden had de begrafenis van een protestant op het katholieke kerkhof tot relletjes geleid. De toenmalige Sittardse pastoor Fransciscus Agricola liet daarop een verbod op het begraven van protestanten afkondigen. De pastoor was van mening dat degenen die biecht en communie verzuimden, geen toegang meer hadden tot de kerk en dat zij na hun overlijden een zogenaamde ezelsbegrafenis dienden te krijgen, ofwel een begrafenis waarbij niemand aanwezig was. Dat was de aanleiding voor de aanleg van een eigen dodenakker door de hervormden. Net buiten de oude stad werd een geschikt perceel gevonden langs de Steenweg. Daar liet de hervormde gemeente in 1611 een huis bouwen waar men ook wel erediensten hield. De toegang tot de begraafplaats verkreeg men via dit huis aan de Steenweg. Boven de ingang stond in een eikenhouten balk: "Ich bin die Auferstehung und das leben. Wer an mich glaubt der wirt leben ob er gleich stürbe und wer da lebt und glaubt an mich die wirt nimermer sterben. Joh XI". Deze tekst staat nu vermeld in één van de gebrandschilderde ramen boven de galerij achter het orgel in de kerk.
In het begin werden op de begraafplaats ook Wederdopers, ongedoopte kinderen en atheïsten begraven, want die waren eveneens niet welkom op het katholieke kerkhof. De begraafplaats was een vierkant stuk grond van ongeveer 60 bij 60 meter. In het begin zal een haag de begraafplaats afgeschermd hebben van de omgeving. In de loop van de negentiende eeuw was die omgeving behoorlijk veranderd. Het deel waar de begraafplaats lag, werd de voorstad genoemd en de komst van een station zorgde voor verdere ontwikkeling van het gebied. De in 1895 overleden dominee Gustav Hoefer, die maar liefst 52 jaar lang predikte in Sittard, bracht belangrijke veranderingen aan op de begraafplaats. Zo liet hij in plaats van de heg een stenen muur optrekken. In die muur werden acht oude grafzerken van vóór 1794 ingemetseld. Die actie geeft aan dat op de begraafplaats regelmatig ruimte werd gemaakt voor nieuwe graven en grafmonumenten.
De ingang aan de Steenweg werd voor zover bekend, in het midden van de negentiende eeuw afgebroken. De eiken balk met inscriptie lag tot in de Tweede Wereldoorlog nog in het lijkenhuisje. Dit huisje zal zo rond 1875 gebouwd zijn toen de wet dit voorschreef. Het kerkhof kreeg daarna waarschijnlijk de ingang via de Wilhelminastraat. Daar gaat men nu via een eenvoudig smeedijzeren hekwerk de begraafplaats op.
De begraafplaats anno nu
Op de begraafplaats treft men vandaag de dag een beeld aan dat waarschijnlijk in de jaren zeventig van de twintigste eeuw is ontstaan. Rode split op de grond, tientallen grafmonumenten op rij met her en der een grafmonument wat verloren daartussen. Recht tegenover de ingang staat het lijkenhuisje met zijn dubbele deuren. Rondom de bakstenen muur met ezelsrug. De muur oogt vrij eenvoudig met een uitmetseling waar een grafzerk is opgenomen, maar uitbundiger bij de toegang die wordt gevormd door twee vierkante in baksteen gemetselde pylonen, voorzien van vleugelmuren en natuurstenen dekplaten. Tussen de pylonen is een smeedijzeren sierhek geplaatst, bestaande uit onversierde verticale elementen en voluten aan de onder- en bovenzijde.
Tussen de acht ingemetselde grafzerken, die inmiddels van rijkswege beschermd zijn, bevindt zich onder andere de zerk van Jan Lemmens, de man die in 1634 opdracht gaf tot de bouw van de kerk aan de Gruizenstraat. Lemmens overleed in 1646, het jaartal dat ook duidelijk op de zerk vermeld staat. De grote zerk bevat verder de initialen I en L, een molensteen in cartouche, vruchttrossen, bladmotieven en bandwerk. De andere zerken zijn allemaal uit de zeventiende eeuw, de oudste uit 1617. Sommige stenen zijn sterk versleten en daardoor niet helemaal goed meer te lezen.
Van enkele belangrijke predikanten liggen hier ook de grafmonumenten. Dominee Gustav Hoefer, overleed in 1895 en ligt begraven in het familiegraf Hoefer. Het grote monument dat het graf nu siert, is vermoedelijk geplaatst in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Ook andere predikanten van Sittard liggen er begraven.
Verder vormt het kleine begraafplaatsje een bijzondere smeltpot van allerlei soorten en vormen grafmonumenten. Op sommige stèles is het grafschrift in het Duits gesteld, vooral op een aantal dat dateert uit de negentiende eeuw. Een verwijzing naar de gangbare taal in die tijd. Hoewel hardsteen als materiaal overheerst, zijn er ook enkele marmeren, granieten en zandstenen monumenten te vinden. Ook opvallend veel monumenten van cementsteen zijn op de begraafplaats te vinden, waaronder een afgeknotte zuil. Zondermeer een topstuk is ook het keramieken engeltje van Villeroy & Boch uit 1887. Het staat op een fraai klassiek voetstuk.
In het najaar van 2006 werd de begraafplaats bezocht door een goedwillende genealoog. Om de teksten van de vele grafmonumenten beter leesbaar te maken, bespoot hij deze met azijnzuur om ze een dag later met een staalborstel of staalsponsje te bewerken. Daarna werd het resultaat gefotografeerd. Toen dit ontdekt werd, is de man gesommeerd zijn werkzaamheden te staken en vervolgens werd aangifte gedaan van vernieling. Ongeveer dertig grafmonumenten waren op die wijze behandeld, waaronder ook een van de zerken uit de zeventiende eeuw. De bewerkte delen staken sterk af bij de rest van de steen. Uit een advies dat hierna bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) werd opgevraagd, bleek dat behandeling van de oppervlaktes nodig was om de beschadigingen teniet te doen en het zuur te verwijderen. Het niet behandelen zou tot gevolg kunnen hebben dat de met zuur behandelde delen lange tijd zouden afsteken bij de rest van de steen maar erger nog dat het zuur intern schade zou veroorzaken waardoor het verval van de steen versneld zou worden. Zuur lost immers kalkdelen op en door inwatering zouden ook diepere delen zwakker worden.
In het vroege voorjaar van 2007 werden de stenen allemaal bewerkt met stoom onder lage druk. Een kostbare zaak, maar met een positief resultaat. De stenen hebben grotendeels hun patina behouden en de schade is grotendeels teniet gedaan.
De hervormde gemeente had destijd ook plannen om enkele andere grafmonumenten te herstellen. Zo zijn verschillende grafmonumenten op terughoudende wijze gerestaureerd zodat ze weer voor langere tijd meegaan.
Met dank aan Jaap van Veldhuisen
Literatuur
- Coolsma, Jan Maarten; Verborgen verleden: 350 jaar Nederlands Hervormde Kerk Sittard, 1987
- Ottenheym, K.A.; De restauratie van de Hervormde Kerk in Sittard, 1983
Internet