Het dorp Zuurdijk in de Groningse gemeente Het Hogeland heeft ruim honderd inwoners. Eigenlijk bestaat het dorp uit drie kernen. Het meest westelijk ligt Eerste Zuurdijk. Dit is de oude dorpskern, waar de kerk, het kerkhof en de begraafplaats liggen.
Ook staat hier de kenmerkende molen De Zwaluw die dateert uit 1858. Ongeveer een kilometer naar het oosten bevindt zich de 1e Nijhoezen en nog wat oostelijker de 2e Nijhoezen. Deze streekjes bestaan uit een verzameling karakteristieke Groninger arbeidershuisjes met enkele grotere boerderijen.
Rondom dit kleine dorp is een aantal zaken uit het verleden vandaag de dag nauwelijks nog voor te stellen. Zo lag Zuurdijk ooit aan een zeedijk. In de loop der eeuwen werd het buitendijkse gebied langs het Reitdiep ingepolderd wat veel vruchtbare landbouwgrond opleverde. Dat gaf de boeren zo’n goed inkomen dat Zuurdijk ooit tot een van de rijkste dorpen van het land behoorde. Maar liefst zeven boeren werden begin negentiende eeuw geschat op een vermogen van meer dan 100.000 gulden. Dat zou vandaag de dag anderhalf miljoen gulden zijn geweest. Maar Zuurdijk bleef ook een dorp dat ver weg van alles lag. Alleen in de zomermaanden was het goed te bereiken langs zand- en kleiwegen of via stenen kerkpaden. In 1862 werd de weg door het dorp mede op initiatief van boer Roelf Eijes Torringa uiteindelijk verhard tot een grindweg. Zijn belang daarbij was dat daarmee zijn eigen Hayemaheerd ook beter bereikbaar werd. De Torringa’s speelden een belangrijke rol in de geschiedenis van het dorp. Dat is ook te zien in de kerk en op het kerkhof.
Kerkgeschiedenis
Zuurdijk is waarschijnlijk in de twaalfde eeuw ontstaan aan de binnenkant van een lage dijk. Die dijk werd in de loop van de dertiende eeuw samengevoegd tot een grotere dijk. Deze moest De Marne aan de zuidzijde beveiligen tegen de Hunze, het latere Reitdiep. Deze zogenaamde Suterdicke verklaart gelijk de naam van het dorp dat hier ontstond. De dijk liep over een oude kwelderrug en verbond een rij van oude wierden. De ruimte tussen die wierden werd opgevuld met een dijk van klei die waarschijnlijk niet veel hoger dan een meter of twee zal zijn geweest. De dijk en het dorp hadden in de dertiende eeuw nogal te leiden van verschillende overstroming. De nog jonge kerk bleef daarbij behouden. Dat was te danken aan het feit dat als locatie voor de kerk gekozen was voor een hoge wierde die enkele meters boven het omringende land uitstak. Die hoogte is vandaag de dag nog steeds een opvallend aspect.
Over de eerste eeuwen van het kerkje is niet veel bekend. Gesuggereerd wordt dat de kerk vroeger een vrijstaande toren had en dat het schip groter was. Duidelijk is in ieder geval dat het schip in 1798 aan de westzijde werd ingekort [1] en dat ter plekke de huidige toren werd gebouwd. In de toren hangt een klok uit 1482. Op de toren staat een windvaan in de vorm van een zeemeerman. Het zadeldak op de toren werd rond 1831 vervangen door een met leien gedekte spits.
In de loop van de negentiende eeuw werd de kerk sterk verbouwd, vooral aan de binnenzijde. In 1833 werden de huidige banken aangebracht en de houten preekstoel die in 1786 de stenen kansel had vervangen, werd in 1849 alweer vervangen door een nieuwe. Toen ook werden de oostelijke ramen vergroot. Eerder al, vermoedelijk in de zeventiende eeuw, waren die aan de zuidzijde al vergroot. In 1881 werd het kerkgebouw bepleisterd en werd de vloer gedeeltelijk afgedekt met portlandcement. De in het middenpad en op het koor liggende zerken bleven daarbij in het zicht. Ook in de twintigste eeuw vonden nog allerlei kleine verbeteringen en aanpassingen plaats. In 1974 werd de kerk overgedragen aan de Stichting Oude Groninger Kerken.
In 2001 werd het kerkje grondig gerestaureerd. Daarbij werden inwendig veel sporen van de vroegere detaillering aangetroffen die daarna permanent in het zicht zijn gebracht. Al in 1987 waren deze sporen bij een kleine ‘restauratie’ die door dorpsbewoners was uitgevoerd vanwege het feest ‘Zuurdijk 700', aan het licht gekomen. Naast vijf van de zes muraalbogen en de vensters in de noordwand zijn in de noord- en zuidwand enkele nisjes zichtbaar die naar vroeger liturgisch gebruik verwijzen. Voor het aanbrengen van de latere balkenzolder zijn delen van het metselwerk uitgekapt. Momenteel oogt het interieur sober maar indrukwekkend. De in het zicht gelaten sporen geven het kerkje een bijzondere uitstraling. In het middenpad valt nu ook weer een aantal fraaie zerken op.
Zerkenvloer
De kerkvloer moet ooit veel rijker zijn geweest. Daar resten nu, onder andere in de torenvloer, nog sporen van. Zo ligt in het portaal onder de toren een middeleeuwse sarcofaagdeksel. Op het koor ligt een kleine tegel met daarop de tekst voor Abrahamus Gemminga, bedienaer des Godlycken woorts, gestorven 1679. In de kerk zelf liggen in het middenpad en onder de preekstoel de zerken van een invloedrijke Zuurdijkster familie uit de periode 1773 tot 1834. De oudste zerk is die voor Hilje Eijes die in 1773 overleed. Zij werd onder de preekstoel begraven en op haar hardstenen zerk is een fraai decoratief tekstschild opgenomen met daarboven een gekroond familiewapen. Hilje was eerst getrouwd met Roelf Onnes met wie ze twee zoons kreeg, Onno en Eije. Na het overlijden van Roelf in 1742 was Hilje hertrouwd met Hindrik Hindriks van Ulms, de Oude. Toen hij in 1782 stierf, kreeg zoon Eije de boerderij Hayemaheerd in bezit. Daarmee werd hij de ‘dikste’ boer van Zuurdijk. Hayemaheerd was een van de belangrijkste boerderijen van Zuurdijk. Over de boerderij werd al in 1405 vermeld dat deze in eigendom was van Wybbe Hayema.
Hindrik had in 1782 een plekje naast Hilje gekregen onder de preekstoel. Die twee graven had Hindrik in 1774 afgerekend, na het overlijden van Hilje. Op de zerk van Hindrik zijn al zijn functies, ouderling, kerkvoogd en afgevaardigde van de Ommelander Landdag, vermeld. Hindrik had al twee kinderen uit een eerder huwelijk. Dochter Sara trouwde met Eije Roelfs en zoon Hindrik huwde met Trijntje Jurriaans (ook wel Jurriens of Jurjens). Het huwelijk van de laatste twee bracht geen kinderen voort en beiden werden begraven op het kerkhof. De jonge Hindrik werd op het kerkhof begraven omdat hij niet in de kerk begraven wilde worden. Bij leven had hij vaak genoeg gezegd dat hij zich “niet door de Zuurdiekster boeren op de kop wilde laten spijen”. Kennelijk was het spugen van pruim een gewoonte in de kerk. Hindrik werd dan ook, in 1808, buiten de kerk begraven. Zijn grafzerk ligt even ten zuiden van het stenen straatje dat toegang tot de kerk verleent. Op zijn zerk is de volgende tekst te lezen:
Die onder deze grafzerk ligt
Wien boer en burger was verplicht,
Is nu weer met zijn Echtgenoot,
Opnieuw verbonden door den dood.
Zij liggen zaam hier zijd aan zijd,
Van zorg en kommer thans bevrijd.
Dat hem nu Jesus eens uit het stof
Weer op doe staan tot zijnen lof.
Nadat Eije Roelfs in 1790 plotseling was overleden, werd hij begraven in het middenpad van de kerk. Zijn overlijden was het gevolg van het drinken van een kom met rattenkruid! Hayemaheerd kwam in handen van Eije’s zoon Roelf Eijes (1769-1809). Roelf verwierf later ook de kleine plaats, een boerderij die voor het eerst werd genoemd in 1668 en in 1886 afgebroken werd om er Nieuw Ewer voor in de plaats te bouwen.
Roelf huwde met Everdina Kornelis Oudeman (1765-1834). Na het overlijden van Roelf in 1809 werd hij eveneens in het middenpad begraven. Weduwe Everdina [2] bleef achter met zoon Eije Roelfs en dochter Kunna. In 1811 namen zij de familienaam Van Kammen aan naar dominee Egbertus van Kammen, de overgrootvader van Kunna en Eije. Zoon Eije overleed in 1826, ongehuwd, en vond zijn laatste rustplaats in een graf in het middenpad van de kerk. Dochter Kunna was al in 1825 overleden. Zij was getrouwd met Hendrikus Warendorp Jannes Torringa (1784-1847) met wie ze ook een zoon had gekregen. Op de grafsteen van Kunna staan in het wapen drie kammen afgebeeld.
Het overlijden van Everdina in 1834 moet de kerkvoogden behoorlijk wat kopzorgen gekost hebben. Het was immers sinds 1829 verboden om nog in de kerk te begraven. Kennelijk vreesde men geen problemen en werd zij toch naast haar man in de kerk begraven. Daarmee was ze de laatste bewoner van Zuurdijk die nog in de kerk is begraven.
De zerken van de verschillende generaties tonen een steeds verder uitgewerkt repertoire aan boerenwapens en doodssymboliek. De kosten voor de steen van Everdina konden de erfnemers goed betalen want Hendrikus Warendorp Jannes Torringa was als voogd over zijn zoon Roelf Eijes Torringa (1824-1885) na het overlijden van Everdina de rijkste inwoner van het dorp. Omdat het begraven in de kerk verleden tijd was, werd Hendrikus bij diens overlijden in 1847 op het kerkhof naast zijn tweede vrouw begraven.
Kerkhof
Het behoeft weinig betoog dat de uitbeelding van de zerken die in de loop van de negentiende eeuw op het kerkhof werden geplaatst nog weer fraaier waren dan die in de kerk. Op het kerkhof lag uit de eeuwen daarvoor ook al een aantal eenvoudige zerken, zoals die voor Pieterke Eecres (gestorven 1670) en van Pieter Beerens (gestorven 1705). Elders ligt ook nog een zerk uit 1711 voor Yan Yttes. De belettering en uitvoering van deze stenen is nog erg terughoudend, zonder afbeeldingen. Dat zou in de loop van de negentiende eeuw dus sterk veranderen. In de eeuwen daarvoor hadden de weinige arbeiders van Zuurdijk overigens altijd een plekje gevonden aan de noordzijde van de kerk. De zuidzijde was voorbehouden aan de rijke boeren. Ter nagedachtenis aan de armen is in 2009 een gedenksteen geplaatst met een verhaal van Geuchien Zijlma (waarover later meer) over 'armhoes Joapke'.
Een van de fraaie zerken op het kerkhof is voor Hendrikus Warendorp Jannes Torringa. Hij was na het overlijden van zijn vrouw Kunna hertrouwd met Antje de Graaf (1814-1843) [3]. Torringa was geen gemakkelijk man en hij was wars van overheidsbemoeienis. Menigmaal moest hij zich voor de rechter verantwoorden voor zaken die hij zonder vergunning of toestemming uitvoerde. Bij zijn overlijden in 1847 werd Torringa begraven op het kerkhof naast zijn tweede vrouw. Het graf in de kerk, naast dat van zijn eerste vrouw bleef daardoor leeg.
De zerken die de graven van Torringa en zijn vrouw dekken, getuigen van een wereldse kijk op de dood. Onder een eenvoudig grafschrift is een fraai uitgewerkte treurboom opgenomen met daaronder een obelisk met een krans om de punt. Aan de voet liggen doodsattributen zoals een schedel met knoken, een zeis en een omgekeerde fakkel. In de linkerbovenhoek werpen zonnestralen hun licht over het tafereel. Dit alles verwijst naar de vergankelijkheid, met de hoop op wederopstanding.
Iemand die zelf niet meer op het kerkhof werd begraven, maar daar wel veel familie ter aarde bestelde, was de eerder genoemde Roelf Eijes Torringa. Hij was niet alleen erfgenaam van zijn oma Everdina en oud-tante Elisabeth Eijes, maar kreeg in 1847 ook het bezit van zijn vader in handen. In datzelfde jaar trouwde Roelf met Itje Ennes Bazuin (geboren 1823). Lang duurde het huwelijk niet want in 1859 overleed Itje kort na de bevalling van hun achtste, doodgeboren, kind. Haar zerk ligt aan de westzijde van het kerkhof waar ook enkele eerder gestorven kinderen liggen begraven. Even verderop ligt ook een grote zerk voor twee jong gestorven kinderen uit het huwelijk dat Roelf hierna sloot met Annette Geuchina Zijlma (1834 – 1884). Annette was een zus van Geuchien Zijlma ( 1842-1922) die een aantal historische opstellen en zijn jeugdherinneringen naliet. Daardoor weten we betrekkelijk veel over de boeren van Zuurdijk. Een andere broer van haar was Jan Zijlma, landbouwer op de boerderij ’t Huis Ewer. Hij gaf in 1884 “De Marne. Eene Geschiedkundige Beschrijving” uit.
Zelf werden ze op de nieuwe begraafplaats begraven, hun graven gedekt met imposante hardstenen grafzerken op hoge bakstenen roeven.
Noodzaak tot nieuwe begraafplaats
Aan het eind van de achttiende eeuw woonden er minder dan 200 inwoners 'op' Zuurdijk. Vestiging van arbeiders in het dorp werd door de boeren tegengehouden omdat ze bang waren dat er teveel ‘bedeelden’ zouden komen. Deze bedeelden waren de armen die vooral in de wintermaanden, als er nauwelijks werk was, aanspraak deden op de armenkas. Daar wensten de boeren niet aan mee te betalen. De luttele arbeiders die in het dorp woonden, werden op het noordelijk deel van het kerkhof begraven, vaak anoniem. De boerenfamilies lieten wel grafstenen plaatsen.
In de loop van de negentiende eeuw waren er meer arbeiders nodig op het land en ook de middenstand groeide. Na 1818 vestigden zich een smid en een kuiper in het dorp. Later volgden een bakker, timmerman, schoenmaker en koopman en zelfs een herbergier. Rond 1850 verschenen buiten het dorp de eerste nieuwe huizen, al snel ‘Nijhoezen’ genaamd. Twintig jaar later volgde 2e Nijhoezen en daarmee groeide het aantal inwoners. Onder de arbeiders heerste echter grote armoede wat velen ertoe bracht om naar Amerika te verhuizen.
Niet alleen de groei van het dorp, maar ook de richtlijnen op het gebied van begraven, dwongen de kerkvoogdij in het derde kwart van de negentiende eeuw maatregelen te nemen. Het kerkhof zou de aanwas zeker niet aankunnen, dus was er weinig keus dan verder te kijken naar oplossingen. Er kwam een weinig grond beschikbaar door de demping van de ‘kerkgracht’. Die demping was noodzakelijk omdat in 1864 een doorgaande weg door het dorp werd aangelegd. De doorgang bij het kerkhof zou met sloot en al te nauw worden, dus besloot men de gracht te dempen. Dat betekende dat er nog wat extra ruimte gecreëerd kon worden. Een jaar later werd hier het gietijzeren hek geplaatst. In 1905 werd een rij kastanjebomen achter het hek geplaatst. Aan de noordzijde liet men de sloot liggen. Daarachter werd in 1877 een nieuwe begraafplaats in gebruik genomen.
De nieuwe begraafplaats
In 1874 werd een perceel ten noorden van de kerk gekocht om een nieuwe begraafplaats aan te leggen. In de jaren 1876-1877 nam de heer E. Clason de aanleg voor zijn rekening. Hij kreeg in december 1877 hiervoor 1323 gulden betaald. Uit de notulen van de kerkvoogdij kunnen we de aanleg en de geschiedenis van de nieuwe begraafplaatsen volgen.
Zo weten we dat de kerkvoogdij in een bijeenkomst in april 1877 een aantal besluiten nam over de nieuwe begraafplaats. Zo werd het perceel verdeeld in een eerste en tweede klasse en werd de noordwestelijke hoek voor de armen bestemd. Graven in de eerste klasse moesten zeven gulden kosten en die in de tweede vier gulden. De verkoop, tegen contante betaling, zou starten op 23 april 1877. Van de aankoop werd aantekening gemaakt door de heer E. Clason. De graven werden op volgorde uitgegeven, maar voor een gulden kon men een graf over laten slaan voor later gebruik.
Ook werd besloten de nieuwe begraafplaats voor gebruik open te stellen op dinsdag 1 mei 1877. Het oude kerkhof zou per die datum gesloten worden. Tegen betaling van vijftig gulden kon men echter nog bijzettingen doen.
De eerste die op de begraafplaats begraven werd, was Trijntje (Hindriks) Rosema, nog maar zestien weken oud. Haar begrafenis vond plaats op 7 augustus 1877. Ze was niet eens woonachtig in Zuurdijk, maar een kind uit het gezin van een rondtrekkende marskramer.
Over het beheer van de begraafplaats werd vastgesteld dat er een vaste doodgraver zou zijn met voorwaarden die door de kerkvoogden werden bepaald. Om de werkzaamheden op de begraafplaats uit te kunnen voeren, werden 25 ijzeren palen aangeschaft die ter plekke dienden als verwijzing naar de graven. Voorts zou een lijkhuisje worden gebouwd op de noordoostelijke hoek van de begraafplaats. In 1873 had de kerkvoogdij nog voorgesteld op het oude kerkhof een lijkenhuisje te bouwen, maar dat is er nooit gekomen.
Als doodgraver werd Hendrik Dijkinga aangesteld. In april 1880 werd hij echter bedankt omdat het onderhoud van de nieuwe begraafplaats te wensen overliet. Hierop werd Douwe van der Sloot verzocht de functie voor een jaar waar te nemen. Het grappige is dat in het lijkhuisje zijn initialen gevonden zijn op een houten luikje.
In de jaren daarna is er regelmatig sprake van achterstallig onderhoud. Ook het oude kerkhof ontkwam daar niet aan. Zo werd in een vergadering van de kerkvoogdij in 1898 aangekaart dat het oude kerkhof netter onderhouden zou moeten worden. Ook werd in hetzelfde jaar een kaart van het ‘nieuwe kerkhof’ gemaakt. De door Clason opgetekende graven bleken iets te krap bemeten te zijn. Hierdoor waren in de uitvoering en de administratie enige problemen ontstaan. Die werden met de nieuwe kaart opgelost.
In 1915 verkeerden de weg naar de begraafplaats en het toegangshek in slechte staat. In 1916 vond herstel plaats tegen het bedrag van 852,15 gulden. De huidige hekpalen en hekwerk dateren dan ook waarschijnlijk uit deze periode. Veel van het onderhoud werd gedaan door de heer A. Lap (1850-1931), timmerman in het dorp. Diens zoon P. Lap volgde hem op en verrichte ook menige klus op de begraafplaats.
In 1935 liet de kerkvoogdij ten westen van de begraafplaats een (bredere) gracht graven en werd met de uitkomende grond het nieuw gedeelte van de begraafplaats opgehoogd en ingericht. Dit is het deel dat grenst aan het oude kerkhof en dat de jongere graven bevat.
Bomen op de begraafplaats bleken niet alleen voor de sier geplant te zijn want van de verkoop van hout werd regelmatig melding gemaakt. Het iepenhout bleek veelvuldig verkocht te worden aan klompenmakers in de omgeving. In de jaren dertig en veertig gingen veel iepen ten onder aan de iepenziekte. Op last van de directie van Landbouw werden deze telkens geveld en verkocht. Verdwenen iepen verving men telkens door populieren.
Vandaag de dag
Vandaag de dag staan er essen rond de begraafplaats. Dat geeft aan hoe er door de loop van de tijd omgegaan is met deze plek. De grafvelden zijn behoorlijk vol maar de verschillende klassen zijn toch nog wel te herkennen. Het noordelijke veld, destijds voor de armen, (het ‘armenlap’) is wat leger dan de rest en ook de grafmonumenten zijn eenvoudiger. Het eenvoudige toegangshek van de ‘nieuwe’ begraafplaats verraadt niet dat hier boeren liggen begraven die ooit tot de hoogst aangeslagen belastingbetalers in de provincie behoorden. Die eenvoud vinden we ook terug in het lijkhuisje. Een typerend bakstenen gebouwtje, recht gesloten deur, zadeldak met pannendak gedekt. Geen fleur of franje.
Tot voor 2013 stond het huisje er slecht bij. In de achtergevel zat een gigantische scheur en de achtergevel dreigde ook weg te zakken. De algemene staat van onderhoud was belabberd te noemen. De waarde ervan was echter al wel herkend. Er is namelijk speciaal voor behoud van het huisje en de begraafplaats een stichting opgericht. Deze stichting Begraven op Sutherdicke heeft in 2013 de middelen bij elkaar gehaald om het huisje te kunnen herstellen. Het is geen afbraak tot op de grond geworden en een complete herbouw, maar de gebreken zijn geconserveerd. Een dergelijke wijze van herstel toont groot respect voor het originele bouwwerk. Bijzonder is dat in het gerenoveerde huisje ook verblijfplaatsen zijn aangebracht voor vleermuizen en amfibieën. Het gebouwtje gaat in de toekomst door de stichting gebruikt worden om iets van de lokale grafcultuur te laten zien. In het huisje komen enkele voorwerpen terug die nog in het lijkhuisje werden gevonden voor het herstel ervan. Zo stond in een hoekje een houten stèle met een haast onleesbare tekst. Na onderzoek bleek de stèle voor Jacob van Loenen te zijn, overleden in 1901 op 25-jarige leeftijd. De houten plank is dus al meer dan honderd jaar oud. Van het overlijden van Jacob heeft destijds nog een advertentie in de krant gestaan. Daaruit wordt duidelijk dat hij stierf aan een slepende ziekte. De stèle is geconserveerd net als enkele andere voorwerpen uit het lijkhuisje. Daaronder waren de latten voor een dodenhuisje, een armenkas uit de jaren dertig met daarin enkele guldens en wat ander kleingeld van rond 1970, een doodsbaar voor volwassenen en één voor kinderen en nog wat attributen die op begraafplaats gebruikt zijn. Sommige voorwerpen waren niet (meer) thuis te brengen maar zullen ongetwijfeld destijds behoord hebben tot de attributen van de doodgraver.
Opmerkelijk is dat de verrijdbare lijkbaar uit de twintiger jaren, gemaakt door smid Tamme Munting, nog altijd gebruikt wordt.
Onder de grafmonumenten bevinden zich enkele vermeldingswaardige exemplaren. Uiteraard vallen de monumenten voor de familie Torringa op. Nazaten van Roelf Eijes Torringa lieten imposante granieten obelisken op hun graf plaatsen. Deze monumenten plaatste men op een vak van meerdere graven tegelijk, uitdrukking van hun macht en middelen. Dat deed ook de familie Hekma die een zware granieten tombe lieten plaatsen op het familiegraf. Het hekje rondom tekent de tijd waarin paaltjes met kettingen niet afdoende meer waren. Dit laatste monument is dan ook weer wat jonger dan die van de Torringa’s, zuivere boeren Art Nouveau.
Veel eenvoudiger is het grafmonument voor de hoofdmeester E.J. Booneschansker (1852-1912). Op een gemetselde rand met natuurstenen hoekblokken is een smeedijzeren hekwerk geplaatst met centraal op het hoofdeind een tekstbord van zink. Op het tekstbord is de naam van de hoofdmeester foutief geschreven als Booneschanser. Het was een bijzondere man die een aantal boekjes schreef met lesmethoden.
De eerdergenoemde A. Lap heeft op zijn graf, dat hij deelt met enkele andere familieleden, een gietijzeren tekstbordje hangen. Dergelijke bordjes kwamen in Groningen en Ost-Friesland veelvuldig voor, maar beginnen zeldzaam te worden.
Vermeldenswaardig is ook de in zakelijke stijl vormgegeven kunststeen voor Jantje Borgman (1876-1925). Van een afstand lijkt de steen van het dure roze graniet te zijn gemaakt, maar dat blijkt bij nader bekijken toch niet zo te zijn. Zo kon men voor weinig geld toch een beetje status kopen.
Veel andere grafmonumenten zijn van het eenvoudige Groninger type. Een hardstenen stèle met afgeronde top met bovenin een treurboom of palmtak. De jongere grafmonumenten zijn vaak laag en breed en veelal van donker graniet. Zo begroef men eeuwenlang 'op' Zuurdijk en dat zal nog wel even doorgaan.
Literatuur
- Botke, IJ.; Die onder dezen grafzerk ligt. Graf- en gedenkstenen in en om de kerk van Zuurdijk 1773-1885. Groningen 2003
- Friso, W.; Archiefonderzoek. Hervormde Kerk te Zuurdijk, Groningen 2001
- Zijlma, J.; De Marne. Eene Geschiedkundige Beschrijving, Groningen 1884 (J.B. Wolters)
Internet
Noten
- In 1798 werd bij de boerderij Castor een nieuwe hut bijgebouwd, lang 52 voet. Voor de bouw werd onder andere gebruik gemaakt van vier eiken balken, ingekocht voor 16 gulden. De balken waren afkomstig van de kerk van Zuurdijk, die in dat jaar verkleind werd. De fundamenten van het afgebroken gedeelte, aan de westzijde de kerk liet men op hun oude plaats.
- Jacob van Lennep en Dirk van Hoogendorp hebben haar boerderij, Hayemaheerd, bezocht op hun voettocht in de zomer van 1823. Beiden hielden van deze tocht dagboeken bij. Dat van Van Lennep is later gepubliceerd onder de titel 'Nederland in den goeden ouden Tijd' (1943).
- Antje was de dochter van de herbergier te Zoutkamp waar Van Lennep en Van Hoogendorp overnacht hebben op hun voettocht.
Met dank aan Annette Broekhuizen en Schelto Dj. de Waard.