De brandstofschaarste, die ontstond omdat Duitsland geen steenkool meer leverde nu dit land in oorlog was (WO I), betekende een gouden tijd voor de verveners. Voor de industrie viel men terug op turf, die daarom aanzienlijk in prijs steeg. Het spreekt voor zich, dat de arbeiders, van wie velen een kommervol bestaan leidden, wilden delen in de enorme winsten die werden gemaakt. Hun politieke bewustwording en de enorme verschillen in inkomen tussen de arbeiders en de verveners leidden in 1917, met name in Valthermond, tot een van de heftigste stakingen in de Drentse veenkoloniën. De grootste veenbrand in de geschiedenis van de Drentse veenkoloniën maakte echter een einde aan deze staking.
Op 21 mei 1917 ontstaan op de Zuiderdwarsplaats, woedde hij al snel in Valthermond, Valtherveen en Exloërveen. Honderden hectares turf, bruggen, schepen en meer dan honderd huizen werden een prooi van het vuur. Een groter drama echter was de dood van 16 mensen tengevolge van deze grote veenbrand, die dagenlang aanhield en tot in de verre omtrek alles verkoolde. Men kan zich de radeloosheid voorstellen van de mensen, die probeerden het vege lijf en nog wat schamele bezittingen te redden. Als men al verzekerd was, dan was het vaak veel te laag. Voor zover de schepen zelf niet prooi van het vuur waren geworden, waren ze volgeladen met huisraad, dat was gered uit de brandende puinhopen.
{seog:disable}Oorzaken van de brand zouden onder andere geweest zijn het niet voldoende doven van een koffievuurtje door de veenarbeiders en het verspreiden van vonken door een locomotief van een baggermachine. In elk geval braken op meerdere plaatsen in het veen branden uit. Van de zijde van de locale overheden werden verwijten gemaakt in de richting van de stakende veenarbeiders. Was ieder gewoon aan het werk geweest, dan zou een brand van deze omvang niet mogelijk zijn geweest. Brandweereenheden uit de regio, bijgestaan door militaire eenheden, kregen hulp uit andere delen van het land. In een verslag "omtrent de Brandweer der Gemeente 's Gravenhage over het jaar 1917" schrijft de commandant:
24 mei: Hulpverleening voor den veenbrand in Drenthe
Op verzoek van Z.E. den Minister van Binnenlandsche Zaken werd door den Burgemeester machtiging verleend om uit te rukken naar den veenbrand, welke in Drenthe reeds groote offers geëischt had. Mij juist te vergadering van de Ned. Brandweervereeniging te Rotterdam bevindende, gaf ik aan den oudsten 1en Brandmeester, die mij per telefoon ingelicht had, last, direct met de motorspuit No 2 rijdende naar Emmen te vertrekken, maatregelen te treffen voor het vervoer van een autostoomspuit en zorg te dragen voor een volledige uitrusting en bemanning.
De motorspuit kwam na een reis van van ruim 12 uur te Emmen aan. ontving daar orders voor het gebied rond het plaatsje Weerdinge en na vele moeilijkheden overwonnen te hebben werd den 25en Mei 's-middags 2.30 met de blusching een aanvang gemaakt. De stoomspuit vertrok op 24 mei te 1 uur n.m. van het Centraal station de Brandweer naar het station der Staatsspoorwegen en werd daar op een gereedstaanden wagon geladen en met den trein van 1.45 n.m. naar Emmen vervoerd. Met veel oponthoud onderweg, waarbij het personeel den nacht in Coevorden moest doorbrengen, kwam de stoomspuit met hare bemanning den volgenden morgen te 7 uur te Emmen. Te 9.30 werd met eigen kracht Weerdinge bereikt en na uren van inspanning werd, voor een zand- en veenweg, de plaats van opstelling in het Noordveen ingenomen.
Pas na dagen slaagde men erin de brand onder controle te krijgen. Op 29 mei brandde het nog bij Valthermond. Niet alleen Drenthe leefde intens mee met de getroffenen, heel het land was geschokt door de gebeurtenissen. De veenbrand werd uitgeroepen tot nationale ramp en een provinciaal steuncomité zette zich in om de nood, die groot was, te lenigen. Voorafgegaan door bezoeken van Kamerleden en de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, bezochten op 24 mei ook koningin Wilhelmina en prins Hendrik het rampgebied.
Dramatische taferelen speelden zich af in het gebied, waar het vuur op plekken, waar men zich veilig waande, ineens oplaaide. Velen moesten zich zwemmend door de wijken ( = zijkanalen in het veengebied) in veiligheid trachten te brengen. De schippersfamilie Brands uit Groningen, die met hun schip in één van de wijken lag afgemeerd, dacht in hun schip op het water veilig te zijn voor het dood en verderf zaaiende vuur. Voor een deel was het schip, de Jacoba Anna, al geladen met turf. Spoedig vatte de turf op het bovendek vlam en zat de familie in de val. Aan boord bevonden zich het echtpaar en zes van hun twaalf kinderen. Ze hebben op een afschuwelijke wijze de dood gevonden.
Leden van de Koninklijke Marechaussee werden belast met het bergen van de stoffelijke resten. Op de Noorderbegraafplaats te Groningen, hun thuishaven, vonden zij hun laatste rustplaats. Een hekwerk, voorzien van een metalen bord met opschrift, tooit het graf, dat zich bevindt aan de voet van een oude beuk.
Op het metalen schild lezen we de namen van de omgekomen gezinsleden, de vermelding van de veenbrand en helemaal rechtsonder: Ps. 103: 15, 16. Deze tekst luidt in de toen gangbare Statenvertaling:
15 De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk
een bloem des velds, alzo bloeit hij.
16 Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer,
en haar plaats kent haar niet meer.
Een aantal slachtoffers vonden hun laatste rustplaats op de begraafplaats van Valthermond.
Actieve leden van de Stichting Cultuur Historische Waarde van de Drentse Veenkoloniën hebben zich ingezet om de grafpalen van deze slachtoffers weer een waardig aanzien te geven, zoals die van het echtpaar Oosterloo-de Graaf en de houten grafpaal van Janneke van der Leij-Vos met twee van haar kinderen.
Derk van der Leij heeft het diepe verdriet om vrouw en kinderen aldus verwoord:
Hier op dit kerkhof ligt
begraven. Al wat mij
dierbaar was. Mijn
vrouw en mijne kinderen
ontnomen door de brand.
Een kind hield ik over:
dit is nu mijn
enige troost.
Op de grafpaal van het echtpaar Oosterloo treffen we de vermelding aan van Psalm 91, die in de Statenvertaling luidt:
1 Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
2 Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burg! mijn God, op Welken ik vertrouw!
3 Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. 4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar.
5 Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor den pijl, die des daags vliegt;
6 Voor de pestilentie, die in de donkerheid wandelt; voor het verderf, dat op den middag verwoest.
7 Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken.
8 Alleenlijk zult gij het met uw ogen aanschouwen; en gij zult de vergelding der goddelozen zien.
9 Want Gij, HEERE! zijt mijn Toevlucht! Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw Vertrek;
10 U zal geen kwaad wedervaren, en geen plage zal uw tent naderen.
11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen.
12 Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.
13 Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden.
14 Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam.
15 Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.
16 Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien.
Literatuur & Bronnen
- Hopend op een vrijer leven, Sietse van der Hoek; Boekencentrum (1978)
- 200 jaar veenkoloniën van Borger en Odoorn, stichting 400 jaar veenkoloniën; Profiel (2005)
- Grafpoëzie van het Drentse land', Marten Mulder; Profiel (2006)
- Dagblad van het Noorden, 19 mei 2007
Internet
- Stichting Historisch Brandweermaterieel (versie mei 2007)