Groningen - Grafmonumenten voor de slachtoffers van het busongeluk bij Winsum in 1940
In de uiterste hoek van de Zuiderbegraafplaats in Groningen, op vak 4, liggen elf graven op een rij. Boven het middelste graf staat op een granieten opstaande plaat de tekst ‘Ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de ramp te Winsum - 16 october 1940 - Zij rusten in vrede.’ Een eerste gedachte is dat het misschien slachtoffers betreft van de oorlog. Maar er blijkt een heel andere tragedie schuil te gaan achter deze grafmonumenten.
Werkverschaffing
{seog:disable}In de jaren dertig van de vorige eeuw heerste er wereldwijd een grote economische crisis. Tegen het einde van het decennium dreigde in Europa bovendien een oorlog. De werkloosheid was hoog: in Nederland waren er in 1935 meer dan 600.000 werklozen op 8 miljoen inwoners. De werklozen kregen een minimale bijstand, net voldoende voor huisvesting en eten, bang als de regering was dat de werklozen niet meer wilden werken als ze te veel steun zouden krijgen. In 1939 riep Minister Romme van Sociale Zaken de Rijksdienst voor de Werkverruiming in het leven, bedoeld om het grote werkloosheidsprobleem op te lossen. De katholiek Romme stuitte in veel van zijn plannen op grote weerstand in protestants-christelijke kring en deze leidden in de zomer van 1939 dan ook tot de val van het kabinet Colijn. De Rijksdienst was intussen begonnen met het uitvoeren van de plannen van Romme en als onderdeel daarvan werden vele duizenden werklozen ingezet. Mannen die geen werk hadden, waren verplicht mee te werken als zij hun recht op financiële steun niet wilden verspelen.
De Slikken
Eén van de projecten waarvoor de werklozen werden ingezet betrof de inpoldering van het kweldergebied ten noorden van Westernieland in de provincie Groningen. In februari 1939 werd begonnen met de werkzaamheden. Bij het gehucht Kaakhorn werd een kamp gebouwd waar zo’n 600 werkloze mannen doordeweeks verbleven. De overige arbeiders die benodigd waren voor de werkzaamheden werden dagelijks met twintig bussen van Groningen naar Westernieland vervoerd. Het werkkamp kreeg de naam ‘De Slikken’, naar de buitendijkse gronden die moesten worden ingepolderd. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de dijk bij Westernieland eind oktober 1939 voltooid zou zijn, maar zware stormen zorgden al spoedig voor vertraging. Ook de mobilisatie van de troepen in het najaar van 1939 belemmerde de voortgang. Het gevolg was dat de werkzaamheden aan de dijk en de daadwerkelijke inpoldering enkele jaren langer zouden duren.
Mist
In de ochtend van 16 oktober 1940 vertrokken vijf bussen met arbeiders in alle vroegte uit Groningen op weg naar Westernieland. Er hing een zware, dikke mist die ochtend. De chauffeur van de laatste bus, de 29-jarige K. Havers uit Zwolle, plaatsvervanger voor een collega die in het huwelijk trad, was niet bekend met de weg. Mede daardoor verloor hij mogelijk als laatste bus in de colonne al snel het contact met de andere bussen die hem voorgingen. In Adorp wachtten twee chauffeurs van de andere bussen nog even op hun achtergebleven collega, mogelijk omdat zij wisten dat Havers niet bekend was met de route. Maar toen hij niet kwam, veronderstelden ze dat hij pech had gekregen met de bus en reden door om de arbeiders naar hun werkplek te brengen.
De bus van Havers reed met 24 passagiers om tien minuten over zeven de onbewaakte overweg bij Ranum op en werd ogenblikkelijk gegrepen door de trein die uit de richting van Zoutkamp kwam. De bus werd vijftig meter meegesleept en brak daarna doormidden. Negen inzittenden waren op slag dood, onder wie de chauffeur. Negen andere inzittenden raakten zwaar gewond; voor hun leven moest worden gevreesd. De overige inzittenden toonden verschillende mate van verwondingen, maar verkeerden niet in direct levensgevaar.
“Klompen, dassen, jassen en allerlei andere kleedingstukken lagen tusschen de overblijfsels van de slachtoffers aan den kant van de spoorweg.”
Van alle kanten kwam hulp op gang. Zelfs de directeur van het Academisch Ziekenhuis in Groningen snelde naar de plek van het ongeluk. De huisartsen uit Winsum, Baflo, Eenrum en Warffum waren ook snel ter plekke, evenals tal van zusters en EHBO-ers uit de omgeving.
De twee chauffeurs die eerder hadden gewacht op Havers, keerden nadat ze de arbeiders op de werklocatie hadden afgezet, direct terug om Havers te zoeken en troffen bij de overweg een chaos aan. De locomotief lag naast de spoorbaan, evenals de daaropvolgende kolenwagen en een goederenwagen. De personenwagens waren wel uit de rails geraakt, maar waren niet gekanteld. De machinist van de trein was lichtgewond en werd overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen. De tweede machinist zou verklaren dat het weliswaar mistig was, maar dat het zicht ter plekke toch zo’n 200 meter was die ochtend. De weinige passagiers van de trein bleven ongedeerd. De bus was echter uiteengescheurd en lag in delen naast het spoor. Doden en gewonden werden naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen gebracht.
Slachtoffers
Het duurde lang voordat de namen van de negen dodelijke slachtoffers werden vrijgegeven en intussen verzamelden echtgenotes en overige familieleden van de arbeiders zich bij het ziekenhuis. De volgende dag werden de namen van de omgekomen arbeiders bekendgemaakt, evenals die van de omgekomen chauffeur. Op weg naar het ziekenhuis bleken nog eens twee arbeiders te zijn overleden. Ook de namen van de zwaargewonden werden bekend gemaakt. In de ochtend van 18 oktober zouden twee van hen alsnog komen te overlijden, waardoor het totaal op dertien doden kwam.
In de Nieuwe provinciale Groninger courant van 17 oktober verscheen een bericht dat de Rijkscommissaris Seyss Inquart een bedrag ter beschikking had gesteld ter verdeling onder de gezinnen van de slachtoffers. Ook het ziekenhuis in Groningen ontving een bedrag voor de verpleging van de gewonden. Opvallend genoeg verscheen de volgende dag in dezelfde krant een bericht dat de sociale voorzieningen in Nederland dusdanig goed waren dat voor zowel de nabestaanden als de gewonden voldoende financiële middelen beschikbaar waren om de onkosten te dekken en dat ook de verzekeringen geld zou gaan uitkeren. Het gemeentebestuur van Groningen liet de nabestaanden weten de begrafenis van de slachtoffers op zich te willen nemen en bood een grafplek aan op de Zuiderbegraafplaats in Groningen. De meeste nabestaanden namen het aanbod aan, op de familie Van Sluis na die de voorkeur gaf aan bijzetting in het familiegraf elders op de Zuiderbegraafplaats. De familie van de buschauffeur sprak de voorkeur uit hem te willen begraven in zijn woonplaats Zwolle.
Begrafenissen
Op zaterdag 19 oktober werden negen van de slachtoffers in een gezamenlijk graf begraven op de Zuiderbegraafplaats. Collega’s van de slachtoffers hadden vrij gekregen met behoud van loon om de uitvaart bij te wonen. Honderden waren aanwezig bij de begrafenis en langs de wegen hadden zich nog eens honderden mensen opgesteld om naar de uitvaart te kijken. Tegen elf uur kwamen de eerste rouwkoetsen aan bij de begraafplaats. De directe familie had zich opgesteld bij de groeves. Ook was een groot aantal notabelen aanwezig, zoals de Commissaris van de Koningin in Groningen, mr. J. Linthorst Homan, de gevolmachtigde van de Rijkscommissaris dr. Conring, de burgemeester van Groningen, mr. P.W.J.H Cort van der Linden, tal van wethouders en verschillende vertegenwoordigers van het project in Westernieland, zoals de Rijksinspecteur voor de Werkverruiming, A. Kwast. Nadat twee minuten stilte in acht waren genomen, werden de kisten in de groeven neergelaten. Vervolgens sprak Conring als eerste en namens de Duitse bezettingsautoriteiten betuigde hij zijn medeleven aan de nabestaanden. Tevens legde hij namens Seyss-Inquart een grote krans bij het gemeenschappelijke graf. Daarna spraken onder meer Linthorst Homan en Cort van der Linden:
“Gij werkers, aan wier groeve wij hier staan, moeilijk en ruw was dikwijls het leven. Moogt gij, uit dit leven geweken, de rust en den vrede vinden, waarvoor de menschheid van ouder op ouder steeds weer bij den dood naar omhoog ziet.”
Havers werd die middag in Zwolle begraven op de gemeentelijke begraafplaats Kranenburg. De belangstelling was groot; naast veel vrienden waren ook collega’s en oud-collega’s van Havers aanwezig. De arbeider Holtjer, op 18 oktober overleden aan zijn verwondingen, zou op maandag 21 oktober naast de andere slachtoffers worden begraven op de Zuiderbegraafplaats. Van Sluis werd die dag begraven in het familiegraf. T.K. Füncke werd op 23 oktober begraven naast de anderen. Op uitdrukkelijk verzoek van de familie vond de plechtigheid plaats in alle stilte. Wel waren verschillende betrokkenen aanwezig, onder wie de Rijksinspecteur voor de Werkverruiming, A. Kwast, en de hoofdopzichter van de werkzaamheden.
Na verloop van tijd werd een grafmonument geplaatst. Het monument voor de slachtoffers bestaat uit elf identieke granieten tekstplaten tussen hardstenen staanders. De grafvelden zijn opgevuld met grind en omsloten door hardstenen banden. Boven het middelste monument een grote plaat met een tekst die herinnert aan die fatale busrit: ‘Ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de ramp te Winsum - 16 october 1940 - Zij rusten in vrede.’
Monument
De dijken rondom de polder werden in 1941 voltooid. Het zou echter tot 1945 duren voordat de polder gereedkwam. Op 29 februari 1948 werd de polder officieel geïnstalleerd en kreeg het de naam van de zojuist afgetreden Commissaris van de Koningin: Linthorst Homanpolder. Vlakbij het werkkamp werd een monument opgericht dat herinnert aan de inpoldering. Linthorst Homan onthulde de gedenksteen. Aan de andere kant van de weg, onder aan de dijk, staat een monument voor diegenen die omkwamen bij de totstandkoming van de polder. Naast de dertien slachtoffers die bij het busongeluk om het leven kwamen, wordt ook de naam vermeld van Martinus Hendrik Beverwijk, die op 8 februari 1939 omkwam bij een ongeluk met een treinlorrie. Hij werd begraven op begraafplaats Esserveld in Groningen.
Nadat de werkzaamheden aan de polder voltooid waren, werd het voormalige werkkamp De Slikken een Rijkswerkinrichting voor NSB’ers en andere politieke delinquenten. Tegenwoordig is er nabij de locatie een vakantieoord gevestigd, eveneens ‘de Slikken genaamd. De weg waaraan de monumenten zijn opgericht kreeg de naam Alard Kwast-weg, naar de intussen overleden Rijksinspecteur.
Alle graven in Groningen zijn er anno 2019 nog. Het graf in Zwolle van Havers is echter recent geruimd.
Literatuur
- Bosmans, 'Romme, Carl Paul Maria (1896-1980)', in: Biografisch Woordenboek van Nederland. [12-11-2013]
- ‘Autobus door trein overreden nabij Winsum’ in: Nieuwe provinciale Groninger courant 16-10-1940
- ‘Trein tegen autobus met arbeiders gereden’ in: Nieuwsblad van het Noorden 16-10-1940
- ‘Autobus door trein overreden nabij Winsum’ in: Nieuwe provinciale Groninger courant 17-10-1940
- ‘De autoramp bij Winsum’ in: Nieuwe provinciale Groninger courant 17-10-1940
- ‘Na de autobusramp bij Winsum’ in: Nieuwe provinciale Groninger courant 19-10-1940
- ‘Het autobusongeval bij Winsum’ in: De standaard21-10-1940
- ‘Slachtoffers van Baflo ter aarde besteld’ in: Algemeen Handelsblad20-10-1940
- ‘Teraardebestelling K. Havers’ in: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant 21-10-1940
- ‘Het autobusongeluk te Winsum’ in: Nieuwsblad van het Noorden 22-10-1940
- ‘Het autobusongeluk te Winsum’ in: Nieuwsblad van het Noorden 23-10-1940
- ‘Linthorst Homan-polder’ in: Algemeen Handelsblad 28-2-1948
Internet
- 'De Skikken' op: Westenielandweb [geraadpleegd 13-11-2019]
- 'Poldermonumenten op het Wad' op erikdegraaf.blogspot.com [geraadpleegd 13-11-2019]