“Het heeft Gode behaagd, in den avond van den 23n Maart 1897 tot zich te roepen Hare Koninklijke Hoogheid Mevrouw de Groothertogin van Sasken-Weimar-Eisenach, geboren Prinses Wilhelmina Maria Sophia Louise der Nederlanden. Eene kortstondige ongesteldheid maakte een einde aan Haar dierbaar en nuttig leven.“
{seog:disable}Sophie, prinses der Nederlanden, prinses van Oranje-Nassau en groothertogin van Saksen-Weimar-Eisenach is in Nederland een ietwat vergeten prinses, maar speelde eind negentiende eeuw een belangrijke rol in de Nederlandse troonopvolging. Daarnaast beheerde zij de literaire nalatenschap van enkele van Duitslands grootste schrijvers, Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich von Schiller. Zoals vele dochters uit het huis van Oranje-Nassau niet in Nederland zijn begraven, is Sophie bijgezet in de vorstelijke crypte in het Duitse Weimar.
Van koningsdochter naar groothertogin
Sophie was de enige dochter en het jongste kind van koning Willem II († 1849) en koningin Anna Paulowna († 1865). Geboren op 8 april 1824 in Den Haag groeide Sophie op aan het paleis aan de Kneuterdijk, het landgoed Zorgvliet in Den Haag en op paleis Soestdijk. Zij moet in haar jeugd zo veel buiten hebben gespeeld, dat zij aanvankelijk een leerachterstand opliep. Na het aanstellen van een nieuwe gouvernante werd de achterstand snel ingehaald door de leergierige prinses. Haar opvoeding was vrij eenzijdig, maar ze leerde naast het Frans, destijds de omgangstaal aan het hof, ook Italiaans, Duits, Engels en de Nederlandse taal. Het godsdienstonderwijs kreeg ze van haar vader, de koning.
Na haar huwelijk met haar volle neef Sascha van Saksen-Weimar in 1842, verhuisde Sophie naar Weimar, één van de belangrijke culturele en intellectuele centra in die tijd. Het hof van Saksen-Weimar stond dan ook in groot aanzien. Fransz Listz, hofdirigent van 1843 tot 1860, gaf zangles aan de getalenteerde Sophie. Tot de troonswisseling in 1853 woonde het echtpaar op het jachtslot Ettersburg ten noorden van Weimar. Sophie bemoeide zich actief met de opvoeding van haar kinderen, maar nam daarnaast ook veel maatschappelijke initiatieven. Zij stichtte scholen en opleidingen, sanatoria, een weeshuis en een reclasseringsvereniging. Tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 trad ze op als regentes, omdat haar man en zoon bij hun troepen verbleven. Gedurende haar leven onderhield Sophie nauwe contacten met haar familie in Nederland. De verstandhouding met haar broer Willem III was niet altijd even goed, maar met diens tweede vrouw Emma en hun dochter Wilhelmina had zij een uitstekende band. Emma en Wilhelmina waren twee van de tweehonderd genodigden bij de gouden bruiloft van het groothertogelijk paar in 1892. Sophie bezocht Den Haag regelmatig, ook om haar zakelijke belangen te behartigen. Zo verkocht ze grote delen van het van haar moeder geërfde landgoed Zorgvliet, waaruit later de Haagse wijk Duinoord zou ontstaan. De Groot Hertoginnelaan daar herinnert nog aan Sophie.
Nederlandse troonopvolging
Volgens de Nederlandse grondwet was prinses Sophie de aangewezen troonopvolger mochten de directe nakomelingen van koning Willem III komen te overlijden. In 1897 was de jonge koningin Wilhelmina als enige van Willem III’s kinderen nog in leven. Wilhelmina was de dochter van Willem III’s tweede vrouw Emma van Waldeck-Pyrmont. De drie zonen uit zijn eerdere huwelijk met Sophie van Wurtemberg waren bij zijn dood in 1890 reeds overleden. Aangezien Wilhelmina bij zijn overlijden nog minderjarig was, trad Emma op als regentes tot Wilhelmina de leeftijd van 18 jaar zou bereiken in 1898.
Met het overlijden van Sophie was haar kleinzoon Willem Ernst, luitenant bij de Pruisische garde te Potsdam, voorlopig de troonopvolger van koningin Wilhelmina. Sophie’s enige zoon Karl August was in 1894 op vijftigjarige leeftijd overleden. Hij was getrouwd met zijn nicht Pauline, kleindochter van hertog Bernhard van Saksen Weimar, die als generaal in Nederlandse dienst de veldtocht in België meemaakte en in 1848 opperbevelhebber van de Nederlandse troepen op Java was. Naast een zoon kreeg Sophie drie dochters, waarvan de tweede, eveneens Sophie genaamd, op achtjarige leeftijd overleed aan een ooronsteking.
Na de Weimars waren de afstammelingen van prinses Marianne der Nederlanden, zuster van koning Willem II, de volgende in de lijn der troonopvolging. Daarna volgden de afstammelingen van prins Frederik, zoon van koning WIllem I. Zijn jongste dochter, Marie von Wied, was na het overlijden van prinses Sophie de enig nog levende prinses van Oranje Nassau naast koningin Wilhelmina. Als laatste kwamen de mannelijke afstammelingen van prinses Caroline van Oranje, zuster van koning Willem I, in aanmerking. Met de geboorte van Juliana in 1909 was de troonopvolging van Wilhelmina veiliggesteld.
Wilhelmina en Emma waren bijzonder gesteld op hun tante. Op latere leeftijd schreef Wilhelmina hierover in haar autobiografie ‘Eenzaam, maar niet alleen’:
Tante kwam ieder jaar bij ons logeren en genoot er dan bijzonder van weer in haar oude vaderland te zijn. Tante was voor mij het laatst overgeblevene van vader, wat een bijzondere band gaf, en zij zou mijn opvolgster zijn ingeval mij iets zou overkomen. Reeds als kind woog dit laatste, de gedachte dat zij het was aan wie ik het vaderland zou achterlaten, bij mij heel zwaar.
[...]
Ook tante en ik waren grote vrienden en ik herinner mij nog levendig de vertrouwelijke praatuurtjes op haar kamer. Het waren uurtjes waar ik veel aan heb gehad.
Erfgenaam van Goethe
In 1885 vermaakte Walther Goethe, de dan nog enige levende kleinzoon van Johann Wolfgang von Goethe, het Goethehaus te Weimar aan de staat Weimar en het Goethe-archief aan groothertogin Sophie. Voor het beheer en de ordening van deze waardevolle erfenis richtte Sophie het Goethe-Gesellschaft op. Sophie zag het als haar taak om de nalatenschap van Duitslands grootste schrijver te ontsluiten. ‘Ik heb geërfd en de wereld zal met mij erven’, sprak zij hierover. Toen in 1889 ook het Schiller-archief aan haar werd overgedragen, ontstond het Goethe-Schiller-Archiv. Sophie verzorgde een integrale uitgave van de werken van Goethe, die bekend zijn geworden als de Sophienausgabe.
Overlijden
Op maandag 22 maart 1897 was prinses Sophie nog aanwezig bij de plaatselijke feestelijkheden in Weimar ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van keizer Wilhelm I. Sinds haar gouden bruiloft in 1892 liet zij alle openbare hofplechtigheden over aan haar echtgenoot, groothertog Karel Alexander. Ondanks de waarschuwingen van haar lijfarts, maakte ze die dag voor de Weimarse zangersbond een uitzondering en aanschouwde ze hun optreden vanaf het balkon van haar paleis. Waarschijnlijk was de inspanning haar te veel, want de volgende avond verzwakte haar toestand verder.
Toen, te 8.20 overviel haar plotseling een heftig en krampachtig hoesten, waarbij verschijnselen van verstikking kwamen. Het heele lichaam schudde onder de stootende hoestbuien en opeens zonk de grijze vorstin dood ineen. Het hart stond stil.
Hoewel ze zich de dagen vlak voor haar dood niet goed voelde, had Sophie haar echtgenoot overtuigd om met erfgroothertog Wilhelm Ernst, hun kleinzoon, enkele dagen naar Berlijn te gaan. Daar zouden ze de onthulling van het keizer Wilhelm-monument bijwonen. Met lichte tegenzin reisde de groothertog af naar Berlijn. Toen hem het overlijdensbericht van zijn vrouw bereikte, keerde hij met Wilhelm Ernst met een extra trein terug naar Weimar.
Het bericht van het overlijden bereikte ook Nederland snel en het hof nam drie maanden rouw aan; de eerste maand zware rouw, de tweede maand zogenaamde halve rouw en de laatste maand lichte rouw. Voorgenomen bezoeken konden vooralsnog wel doorgang vinden, maar daarbij gepaard gaande feestelijkheden kwamen te vervallen. Gebouwen in Den Haag die eigendom waren van Sophie werden gesloten. Ook de koninklijke paleizen Noordeinde, Kneuterdijk en Voorhout werden gesloten. In de Tweede Kamer werd uitvoerig stilgestaan bij het overlijden van de graag geziene Sophie. Officieren van de landmacht droegen gedurende een week een zwarte strik om de linker bovenarm ten teken van rouw.
Wilhelmina schreef over het overlijden van haar tante:
"Op het einde van die eerste drukke winter, de drieëntwintigste maart, kregen wij het bericht van het plotseling overlijden van tante Sophie. Midden in haar arbeid zakte zij ineen en overleed binnen enkele uren. Wij waren diep bedroefd dit laatste van vader te moeten missen, ook om al de liefde die wij van haar ondervonden en omdat zij altijd met haar heldere verstand met raad en daad voor ons klaar stond."
Vrijwel alle necrologieën in de Berlijnsche pers loofden Sophie voor haar rol in het veiligstellen en toegankelijk maken van het werk van de grootste schrijver uit de Duitse geschiedenis, Wolfgang Goethe. De Nationaal Zeitung:
“Niet alleen heeft het groothertogdom zijn al-zorgende en steeds hulpvaardige landsmoeder verloren, wier naam met tal van scholen, hospitalen en weldadigheidsinstellingen ten allen tijde zal genoemd worden [...] Als erfgename van het Goethe-Haus en diens nalatenschap heeft zij zich voor Duitschland en de gansche beschaafde wereld onvergankelijke verdiensten verworven; zij heeft de schatten van Goethe’s woning, die zoo lang verborgen gehouden waren, voor allen toegankelijk gemaakt, en aldus een heiligdom der beschaving gesticht.”
Het heiligdom waar over gesproken wordt, is het Goethe-Schiller-Archiv dat Sophie had laten oprichten en dat enkele jaren voor haar dood was voltooid. Ondanks haar zwakke toestand had ze zelf nog de opening verricht in juni 1896. Het was één van de laatste gelegenheden dat Sophie in het openbaar zou verschijnen.
Rouw
Nog in de nacht van het overlijden werden de feestelijke versieringen ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Wilhelm I in Weimar vervangen door rouwtekenen. In de namiddag werd in de audiëntiezaal van het slot door de groothertogelijke familie een kerkelijke dienst gehouden bij de kist met het lichaam van prinses Sophie. In de avond werd om elf uur het lichaam van prinses Sophie in een stoet van het paleis overgebracht naar de hofkerk. Een zwarte doek bedekte de eenvoudige zinken kist die op een baar gedragen werd door een aantal bedienden. De lantaarns langs de route waren met zwarte stof omfloerst als teken van rouw. Militairen stonden in rijen, terwijl de stoet onder begeleiding van Beethoven’s treurmars richting kerk bewoog. Daar werd de kist in het schip in een sarcofaag geplaatst, omgeven door bloemen en rouwkransen. De kerk was met zwarte lakens gedrapeerd en met palmbomen en hoge gewassen uit de hertogelijke oranjerie versierd. Bij de door een rood baldakijn overdekte doodsbaar vormden aan de linkerzijde hoofdofficieren een erewacht en aan de rechterzijde hofdames. Aan het hoofdeinde lag de kroon. Zoals prinses Sophie had gewenst, bleef de kist gesloten. De bovenste helft van de kist was bedekt met de vlag van Weimar, de onderste helft met de vlag van het Huis van Oranje en een krans vergeet-mij-nietjes. De begrafenis zelf zou zonder praal plaatsvinden. In een nagelaten brief had Sophie aangegeven heel eenvoudig begraven te willen worden. Als treurmuziek schreef zij daarbij het Lutherlied voor, “Ein feste Burg ist unser Gott (Een vaste burcht is onze God)”.
Ondanks de goede familiebanden reisden de koninginnen Emma en Wilhelmina niet af naar Weimar om de begrafenis bij te wonen, waarschijnlijk omdat de lange reis als te zwaar werd gezien voor de jonge koningin en haar moeder. Zij lieten zich vertegenwoordigen door baron Van Hardenbroek van Bergambacht, opperkamerheer, en mr. E.L. graaf Van Limburg Stirum, kamerheer. Uit de kassen van paleis Soestdijk hadden Emma en Wilhelmina kransen laten samenstellen. De kransen werden met bloemen naar Weimar gezonden om bij de baar te worden geplaatst. Wel aanwezig bij de begrafenis was de Duitse keizer Wilhelm II, evenals vele Duitse vorsten en afgevaardigden.
Uitvaart
Op de dag van de begrafenis was de sarcofaag van prinses Sophie bedekt met een purperen kleed met hermelijnen rand, waarover veel palmtakken en rouwkransen met treurrozen en lange witte en oranje sjerpen lagen. ‘s Nachts hadden treurvrouwen, geheel in het zwart, biddend de prinses eer bewezen. Om 12 uur in de middag stelde de begrafenisstoet zich op voor de oude hof- en garnizoenskerk. In aanwezigheid van de familie werd een kleine afscheidsplechtigheid gehouden. Vier kamerheren, twee adjudanten en zestien andere hoogwaardigheidsbekleders droegen vervolgens de zware kist uit de kerk naar de lijkwagen, die geheel met zwarte stof was omgeven met zilveren emblemen en wapens. Op de wagen werd de kist bedekt met de vlag van Weimar en de vlag van het Huis van Oranje-Nassau. Acht zwarte paarden, bedekt met dof zwarte kleden, trokken de lijkwagen voort. Voorop in de stoet liep een militaire rouwgeleide bestaande uit ordonnance-gendarmes te paard en een bataljon infanterie met omfloerste helmen en wapenen. Een reeks bedienden droeg tientallende zware kransen van cycasbladen, waaierpalmen, laurierbladen en witte treurrozen. Daarop volgden de militaire kapel, hoge ambtenaren, de lijfarts, vertegenwoordigers van buitenlandse domeinen, de geestelijkheid, drie kamerheren met de ordetekenen van de overledene en de opperhofmeester gevolgd door de lijkwagen. De slippen van het lijkkleed werden gedragen door de opperhofmaarschalk, de opperkamerheer, de opperjagermeester en de opperschenker. De hofstalmeester reed te paard naast de lijkwagen.
Achter de lijkwagen liep de Erfgroothertog met aan zijn zijde de Duitse keizer, die om 11 uur die ochtend met de trein was aangekomen. De groothertog, overmand door verdriet, was zelf niet aanwezig bij de plechtigheid. Na de erfgroothertog en de keizer volgden de vele vorstelijke gasten en het diplomatieke korps. Volgens ooggetuigen was de stoet bijna twee kilometer lang en duurde het passeren een uur. Toen de stoet bij de kapel op de begraafplaats aan was gekomen, stond de geestelijkheid in een halve kring opgesteld. De grafkapel boven de grafkelder was geheel met zwarten doeken behangen en een zilveren wapen van Weimar was aangebracht tegen een baldakijndak. Nadat de kist de drempel van de grafkapel overschreed, verhief een koor hun gezang met ‘Wenn ich einmal soll scheiden’ en ‘Selig sind die dem Herrn sterben’. Vervolgens sprak hofprediker Spinner enkele woorden die zorgvuldig door de prinses zelf waren gekozen. Daarna werd de kist in de kelder gebracht, gevolgd door de erfgroothertog, de keizer en andere belangrijke vorsten. In de kelder legde de keizer een lauwerkrans op de kist. Daarmee kwam er een einde aan de plechtigheid. Direct na afloop vertrok de keizer en keerden de vorstelijke gasten terug naar het slot van de groothertog.
In de Fürstengruft van Weimar vond Sophie in de nabijheid van Goethe en Schiller haar laatste rustplaats. Op haar uitdrukkelijk verzoek werd prinses Sophie bijgezet naast haar jong gestorven dochter Sophie. Tegenwoordig staat de kist van haar dochter tussen die van haar grootouders.
De Fürstengruft
De groothertogelijke crypte werd tussen 1823 en 1828 gebouwd op de Historische Friedhof van Weimar. Toen in 1824 de crypte zelf gereed kwam, werden de kisten van de familie Weimar overgebracht en sindsdien fungeerde de Fürstengruft als het graf van het groothertogelijk huis Saksen-Weimar-Eisenach.
Op 16 december 1827 werden de botten van vermoedelijk Friedrich von Schiller overgebracht naar de koninklijke crypte; deze was oorspronkelijk in 1805 begraven op het Jacobsfriedhof. In 1832 werd Goethe op zijn verzoek na zijn dood bijgezet direct naast de kist van zijn vriend. Een in 2008 uitgevoerde DNA-test toonde echter aan dat botten in de kist niet van Schiller waren, waarna ze werden overgebracht naar een anoniem graf op de naastgelegen begraafplaats. Sindsdien is de kist van Schiller leeg.
In 1948 werd de Fürstengruft eigendom van de deelstaat Thüringen. Tijdens het DDR-tijdperk werd de Fürstengruft in 1952 bij besluit van het Goethe National Museum omgedoopt tot "Goethe-und-Schiller-Gruft". Na de Duitse eenwording kreeg de crypte in 1992 weer zijn oude naam.
Bronnen
- ‘Binnenland’ in: Algemeen Handelsblad 25-3-1897 via Delpher
- ‘Vervolg Nieuwstijdingen’ in: De Telegraaf 26-3-1897 via Delpher
- ‘Prinses Sophia der Nederlanden’ in: Haagsche courant 26-3-1897 via Delpher
- 'Telegrammen’ in: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant 26-3-1897 via Delpher
- ‘Prinses Sophie’ in: De Tijd 27-3-1897 via Delpher
- ‘Prinses Sophie der Nederlanden’ in: Venloosch weekblad 27-3-1897 via Delpher
- ‘Overlijden van H.K.H. de Groothertogin van Saksen-Weimar’ in: Nieuwe Tilburgsche Courant 28-3-1897 via Delpher
- ‘Begrafenis van prinses Sophie’ in: De Maasbode 28-3-1897 via Delpher
- ‘Binnenland’ in: Provinciale Drentsche en Asser Courant 29-3-1897 via Delpher
- ‘Buitenland’ in: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant 29-3-1897 via Delpher
- ‘De uitvaart van Prinses Sophie’ in: De Telegraaf 30-3-1897 via Delpher
- ‘Begrafenis van de Groothertogin van Weimar, geboren Prinses Sophie der Nederlanden’ in: Nieuwe Vlaardingsche courant 31-3-1897 via Delpher
- ‘De begrafenis van H.K.H. de Groothertogin van Saksen-Weimar’ in: Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant 31-3-1897 via Delpher
- ‘De begrafenis van prinses Sophia’ in: Middelburgsche courant 31-3-1897 via Delpher
- Wilhelmina, Eenzaam maar niet alleen; Amsterdam 1959 (pag. 65-66, 84)
Literatuur
- Ditzhuyzen, R.E. van, Oranje-Nassau - Een biografisch woordenboek, Haarlem 1992
- Brena, J. ‘Groothertogin Sophie van Saksen Weimar-Eisenach, prinses der Nederlanden, een belangrijke sociale vorstin in de 19de eeuw’ in: Jaarboek Oranje-Nassau Museum 2000, Rotterdam 2001
- Muij-Fleurke, Hélène J. de, ‘Sophie van Oranje-Nassau’, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. [versie 13/01/2014]
- Henze, Hannelore en Doris-Annette Schmidt, Der Historische Friedhof zu Weimar; Weimar 2011
- Schuster, Gerhard en Katharina Krügel, Fürstengruft; Weimar 2012
Internet
- ‘Um eine Illusion ärmer’ op: schwaebische-post.de via web.archive.org (geraadpleegd 19-04-2020)