Ouderkerk aan de IJssel - Geschiedenis van de grafkelder van de familie Nassau
Wie de naam Ouderkerk aan de IJssel hoort vallen, denkt niet meteen aan de familie Nassau. Toch bevindt zich in de Nederlands Hervormde kerk aldaar een grafkelder waar maar liefst 34 leden van de Nassau-tak liggen begraven. Weliswaar een uitgestorven bastaardtak, maar toch echte Nassau's. Het zijn de afstammelingen van prins Maurits, de tweede zoon van Willem van Oranje. In 1661 liet Lodewijk van Nassau, heer van Beverweerd, de Lek, Odijk en Beverweerd een grafkelder aanleggen in de 15de-eeuwse kerk van Ouderkerk aan de IJssel. Als bastaardzoon van Maurits, werd hij de stamvader van de familie Nassau-Lalecq.
Wat vooraf ging
Eigenlijk zou Filips Willem als oudste zoon van Willem van Oranje de belangrijkste erfgenaam moeten zijn, ware het niet dat hij op jonge leeftijd door Alva naar Spanje was ontvoerd. Toen hij uiteindelijk werd vrijgelaten voelden de Raad van Staten er niets voor om de streng katholieke Filips Willem als opvolger van Willem van Oranje aan te stellen. Bovendien had zijn jongere broer Maurits zich reeds bewezen als waardig opvolger van Willem van Oranje.
Na de dood van Willem van Oranje kwam het oude familiegoed der heren van de Lek in handen van Maurits. Maurits wilde ambachtsheerlijkheden als deze graag in zijn bezit. Ze gaven hem niet zozeer inkomsten, als wel een zeker aanzien. Men moet weten dat de Nassau's in Holland zelfs niet tot de ridderschap behoorden. Voor meer macht moest Maurits zich dus toegang tot die ridderschap zien te verschaffen. Dit kon hij doen door heerlijkheden als de Lek in zijn bezit te krijgen.
Maurits zelf is nooit getrouwd. Wellicht had hij het te druk met oorlogvoeren. Hij was echter niet zo druk dat hij kinderloos zou blijven. Hij verwekte in ieder geval acht erkende kinderen bij zes verschillende vrouwen. De drie bastaardzonen die hij kreeg bij de katholieke Margaretha van Mechelen, een hofdame van Louise de Coligny, werden als wettige kinderen behandeld en werden opgevoed ten huize van de prins, in het zogenaamde stadhouderlijke kwartier op het Binnenhof, waar ze ieder twee lakeien en twee dienaars ter beschikking hadden.
De jongste, Maurits, overleed in 1617 aan de pest. De oudste van de drie bastaardzonen, Willem, kreeg van zijn vader de heerlijkheid van de Lek in leen. Hij sneuvelde echter op jonge leeftijd bij de verovering van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627, twee jaar na de dood van zijn vader.
Lodewijk van Nassau kreeg van zijn vader het huis Beverweerd en de heerlijkheid Odijk, beide gelegen aan de Kromme Rijn. Zijn broer Willem liet hem in 1627 de heerlijkheid van de Lek na. Lodewijk, met een lange militaire loopbaan, was een graag geziene gast aan het stadhouderlijk hof. In 1641 stuurde zijn oom Frederik Hendrik, Prins van Oranje, hem naar Frankrijk om uit te leggen dat het huwelijk van zijn zoon Willem met Maria Stuart een privé-zaak was en niets te maken had met de politiek van de Republiek. In 1660 werd Lodewijk benoemd tot extra-ordinaris ambassadeur in Engeland.
Dit is niet de plek om over de volledige afstamming van Lodewijk, bastaard van Nassau, heer van Beverweerd en Odijk en de Lek te verhalen. Wel moet genoemd worden dat de diverse afstammelingen van Maurits tal van belangrijke politieke, militaire en diplomatieke functies hebben bekleed. Maar het bleven bastaarden, zoals later zal blijken. We beperken ons hier echter tot diegenen die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de grafkelder in de kerk van Ouderkerk aan de IJssel.
Lodewijk, bastaard van Nassau, trouwde met Isabelle, gravin van Hornes. Zij overleed in 1664. Lodewijk zal haar graag hebben begraven in Delft, in het familiegraf van de Nassau's, maar als bastaarden kwamen zij uiteraard niet in aanmerking voor een plekje. Lodewijk besloot haar te begraven in de kerk van Ouderkerk aan de IJssel. Waarschijnlijk was het de bedoeling een tijdelijke grafkelder aan te leggen, om later een groot praalgraf te laten maken. Omdat Lodewijk kort na zijn vrouw overleed, kwam hier voorlopig niets van. Lodewijk is begraven in de Jacobskerk in Den Haag. Waarom hij niet is begraven in Ouderkerk aan de IJssel is niet duidelijk, maar het zou te maken kunnen hebben met de tijdelijke grafkelder in Ouderkerk aan de IJssel. Dat verklaart echter niet waarom hij later niet alsnog in Ouderkerk aan de IJssel is bijgezet.
Lodewijk kreeg drie zonen: Maurits Lodewijk I, heer van de Lek of LaLecq en Beverweerd; Willem Adriaan I, heer van Odijk, Kortgene, Zeist en Driebergen en Hendrik, heer van Ouwerkerk en Woudenberg. De drie broers behoorden tot de vertrouwelingen van Willem III, maar kwamen op een bepaald moment op minder goede voet met hem te staan. Als bastaarden van Nassau mochten zij het familiewapen niet zonder balk voeren, tenminste niet zonder toestemming van hun vorstelijke bloedverwanten. Toen zij het wapen wel zonder bastaardbalk voerden, leidde dit tot protesten van de Duitse Nassau's. Deze protesteerden bij Willem III, die er voor zorgde dat ze alsnog het familiewapen lieten aanpassen.
In 1679 werden de drie broers eindelijk in de adelstand verheven, de Duitse keizer Leopold I verheft ze tot Rijksgraven.
Heer van Ouwerkerk
Lodewijk maakte zijn zoon Hendrik tot heer van Ouderkerk en sindsdien noemt deze zich Nassau-Ouwerkerk. Hendrik stond in goed aanzien bij Stadhouder Willem III en vergezelde hem in 1688 bij diens bestijgen van de Engelse troon. Als gunsteling van de Koning-Stadhouder kreeg Hendrik de functie van opperstalmeester zowel in Engeland als in 's Gravenhage. Ondanks de problemen over het gebruik van het wapen van Nassau bleef Hendrik in de gunst van Willem III, hij beschikte zelfs over een eigen appartement in Het Loo. In Londen bewoonde Hendrik het pand Downing Street 10, de huidige ambtswoning van de Britse premier. Het pand werd naar hem 'Overkirk House' genoemd (verbastering van Ouwerkerk).
Na de dood van Willem III keerde Hendrik terug naar de Republiek en werd benoemd tot bevelhebber van het leger. In 1701 werd hij benoemd tot veldmaarschalk van de Staatse troepen.
Tijdens het beleg van Rijssel in 1708 werd Hendrik ziek en na een ziekbed van vier dagen overleed hij. Enkele weken later werd hij bijgezet in de grafkelder in Ouderkerk aan de IJssel.
Hendrik's neef, Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-Lalecq, werd de volgende heer van Ouderkerk. Maurits Lodewijk leefde een weelderig bestaan en maakte grote schulden, waardoor hij zich genoodzaakt zag in 1723 de ambacht Ouderkerk te verkopen voor het bedrag van 10.000 gulden. In 1749 kocht Willem Maurits graaf van Nassau, zoon van Hendrik van Nassau-Ouwerkerk, de nu zelfstandige heerlijkheid Ouderkerk terug van de kinderen van Florentius Camper die haar in 1723 had gekocht van Maurits Lodewijk II. Enkele jaren later, in 1753, zou hij overlijden in Den Haag na een lange militaire carrière waarin hij het tot veldmaarschalk had gebracht. Vanaf 1749 was hij gouverneur van Staats-Vlaanderen. In zijn opdracht werd de grote graftombe in de kerk vervaardigd.
Het zes meter brede en zeven meter hoge grafmonument is versierd met ornamenten en symbolisch beeldhouwwerk van marmer, waaronder putti die het familiewapen dragen (zonder balk!) en verschillende wapens.
De wapens geven de traditionele band aan die de familie had met het leger. Het monument werd vervaardigd door de Zuid-Nederlandse beeldhouwer Antonie Wapperon.
Het einde van de Ouderkerkse Nassau's
In 1753 ging de heerlijkheid Ouderkerk over naar Hendrik, graaf van Grantham, welke het bij zijn dood in 1754 naliet aan Willem Hendrik, zoon van Maurits Lodewijk II. Bij diens dood in 1762 verkreeg Lodewijk Theodoor II de heerlijkheid. In 1772 besloot hij de heerlijkheid te verkopen aan zijn jongste oom, Jan Nicolaas Floris graaf van Nassau-Lalecq. Zijn dochter, Maria Wilhelmina gravin van Nassau-Lalecq, verkocht de heerlijkheid een jaar na zijn dood in 1783 aan Jan Smits Jansz. te Lekkerkerk voor 26.400 gulden. Hiermee eindigde de band tussen de Nassaus en Ouderkerk aan de IJssel. Behalve dan voor het familiegraf. In 1798, tijdens het derde jaar van de Bataafse Republiek, deed Maria Wilhelmina het verzoek aan de beheerder van de kerk de familiewapens op het graf van de familie dicht te pleisteren 'voor 't door vreemde handen eruit wordt gebroken'. Na haar dood in 1809 werd ook Maria Wilhelmina in het familiegraf bijgezet. Ze overleed in Utrecht, waar ze waarschijnlijk samenwoonde met haar zusters. Haar lichaam werd per schip naar Ouderkerk vervoerd, waar het door twaalf dragers de kerk werd binnengedragen. De kosten voor haar begrafenis alsmede het openen en het sluiten van het familiegraf bedroegen 90 gulden.
In 1824 vond de laatste bijzetting plaats in het familiegraf. Jan Floris Hendrik Carel des Heiligen Roomsen Rijksgraaf van Nassau-Lalecq overleed na een ziekbed van zes maanden in Amsterdam na een lange militaire carrière. In augustus 1814 werd hij Ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse omdat hij aan de 'bevrijding van het grondgebied der Nederlanden beleid en moed tegen den algemeenen vijand [heeft] uitgemunt'. Nog dezelfde maand werd hij opgenomen in de Nederlandse adel door zijn benoeming in de Ridderschap van Holland, met de titels van graaf en gravin op alle wettige afstammelingen in mannelijke lijn. Zijn huwelijk bleef echter kinderloos, zodat Jan Floris de enige graaf van Nassau is die tot de adel van het Koninkrijk der Nederlanden heeft behoord. Met hem stierf de tak Nassau-Lalecq in mannelijke lijn uit.
Twintig jaar later, in 1844, gingen de rechten van de heerlijkheid over op de gemeente Ouderkerk.
In het koor van de kerk bevinden zich twee grafkelders, namelijk het grote praalgraf van de familie Nassau en een eenvoudige grafkelder, direct achter de kansel. Voor de bouw van de eerste, tijdelijke, grafkelder werden onder andere 3500 onderstenen, 4000 klinkers, geglazuurde tegels, ijzerwerk (waarop de kisten werden gezet), hout (voor de grondslag van de grafstede), tras en kalk gebruikt. Naast de plaatselijke metselaars werd ook een Haagse metselaar ingehuurd.
De bovenkant van de kelder van het praalgraf is in een boogvorm gemetseld om het hardstenen plafond te dragen. Bij bezoeken aan de kelder was door de hoge waterstand niet te zien of de vloer van aarde of van steen was. De kelder is een grote ruimte zonder etage's, waarin de kisten op schragen stonden. De kisten waren over het algemeen loden binnenkisten met voor het overgrote deel vervallen sierkisten er omheen. Op de sierkisten waren voor een deel nog goed leesbare platen aangebracht. Op de kist van Willem Maurits, overleden in 1753, lag een loden ridderfiguur. (2005)
Literatuur
- Dr. A.W.E. Dek: Genealogie van het vorstenhuis Nassau (Zaltbommel, 1970)
- R.E. van Ditzhuyzen: Oranje-Nassau, een biografisch woordenboek (1992)
- R.E. van Ditzhuyzen: De Oranjes in een handomdraai - ABC van ons vorstenhuis (2002)
- B. de Keijzer en C.C.J. Lans: 'De bouwgeschiedenis van Ouderkerk aan de IJssel', in: Ons Voorgeslacht (1980), p. 1-312.
- J.J. Vervloet (red.): Bloedverwanten van Prins Maurits - Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie "Ons Voorgeslacht" (1993)