Prins Hendrik in Nederland
Heinrich, Hertog van Mecklenburg was een eenvoudige man, voor zover koninklijke adel eenvoudig kan zijn. Hij was afkomstig uit het aan de Oostzee gelegen Noordduitse staatje Mecklenburg. Na moeizame onderhandelingen over status, titel en inkomen trouwde de intussen tot Nederlander genaturaliseerde Hendrik in februari 1901 met koningin Wilhelmina. Hij moest afstand doen van zijn Duitse nationaliteit, zodat eventuele kinderen niet Duits konden worden en Wilhelmina niet zou worden onderworpen aan Duitse wetten. Ook werd hij geen Prins van Oranje, wat was geëist bij de onderhandelingen, maar 'slechts' Prins der Nederlanden en kreeg hij geen eigen jaargeld. Tot 1918 zou hij een jaargeld krijgen van zijn neef, de Groothertog van Mecklenburg. Maar na diens troonsafstand was prins Hendrik financieel afhankelijk van koningin Wilhelmina.
In een tijd dat de man werd geacht de kostwinner te zijn, kon prins Hendrik niets anders doen dan toekijken. Wilhelmina hield hem niet op de hoogte van constitutionele zaken, zodat de rol van prins Hendrik beperkt bleef tot verschillende erefuncties en vervanger of begeleider van Wilhelmina bij plichtplegingen en officiële plechtigheden.
Door zijn sobere taak als prins-gemaal wekte Hendrik enig medelijden bij de bevolking. Hij werd gedwongen in een rol die hem niet lag. Hij was een buitenmens en hartstochtelijk jager. In 1907 maakte de prins zich populair toen hij tijdens een zware storm zelf plaatsnam in een reddingssloep om drenkelingen te redden van het Engelse stoomschip "Berlin" dat was gestrand voor de kust van Hoek van Holland. Het gevolg was dat hij een functie kreeg binnen het reddingswezen. In het jaar daarop werd hij voorzitter van het Nederlandse Rode Kruis, hij zou het vijfentwintig jaar blijven. In de jaren twintig zou hij zich inzetten als beschermheer voor de Nederlandse Padvinders Beweging.
De prins sterft
Wilhelmina verbleef eind juni 1934 in Brigue, Zwitserland om daar uit te rusten. Het was nog geen drie maanden na het overlijden van haar moeder, Emma. Prins Hendrik was er al eerder geweest en intussen weer teruggekeerd naar Nederland. Op haar vakantieadres hoorde Wilhelmina dat prins Hendrik op het kantoor van het Rode Kruis een zware hartaanval had gekregen. Omdat de artsen een herhaling niet uitsloten, reisde Wilhelmina onmiddelijk terug naar Nederland. Hun dochter, prinses Juliana, verbleef op dat moment op Kensington Palace in Londen en werd door haar moeder op de hoogte gehouden van de gezondheid van haar vader. Zij zou woensdag 4 juli terugkeren naar Den Haag. Die dinsdag zouden allen die tot de naaste omgeving van Emma hadden behoord, voor het laatst samenkomen en een maaltijd gebruiken in het huis van de koningin-moeder op het Lange Voorhout. Daarna zou het huis voorgoed gesloten worden. Nauwelijks zat de koningin aan tafel of ze kreeg bericht om meteen naar Paleis Noordeinde terug te keren. Maar toen ze aankwam, was prins Hendrik reeds overleden. Terwijl hij in gesprek was met de verpleegster had hij een fatale hartaanval gekregen. Juliana werd telefonisch door Wilhelmina op de hoogte gebracht en vertrok nog diezelfde avond per Batavier uit Engeland. Om zes uur de volgende ochtend werd ze in de haven opgevangen door Wilhelmina zelf. Nog de avond van het overlijden van de prins verscheen een Buitengewone Staatscourant die een enkele mededeling bevatte:
"Het heeft God behaagd, Mijn beminden Echtgenoot tot Zich te nemen. Hij is hedenmiddag zacht en kalm plotseling ontslapen. Met groote droefheid geef ik daarvan kennis. Ik ben overtuigd, dat allen deelen in Mijn smart en die van Mijne Dochter.
Wilhelmina".
Overeenkomstig de visie van Wilhelmina en Hendrik op 'dood en Leven', regelde Wilhelmina zelf de gang van de uitvaartdienst: "Mijn man en ik hadden reeds lang voor zijn heengaan herhaaldelijk samen gesproken over de betekenis van het sterven en over het daaropvolgende eeuwige leven. Wij hadden beiden de geloofszekerheid, dat de dood de ingang tot het Leven is en elkaar daarom beloofd, dat onze begrafenis geheel in het wit zou geschieden. Dienovereenkomstig werd dan ook nu gehandeld." [1] De dood was voor Hendrik dus een overgang naar de eeuwigheid en deze overgang gaf reden tot vreugde, geen verdriet. De rouwkleur zou daarom ook wit moeten zijn in plaats van het gebruikelijke zwart.
In het land heerste grote verslagenheid na het overlijden van Hendrik. Enkele maanden eerder was de hoogbejaarde Emma overleden, nu was het de geliefde prins Hendrik die bovendien veel te jong stierf. Bijna overal verschenen lovende woorden over de prins. [2]
De rouwstoet
De begrafenis vond zeven dagen na het overlijden van de prins plaats op 11 juli, een warme zomerdag. De stoet vertrok 's ochtends om half tien vanaf Paleis Noordeinde. Bij de ingang van het paleis stonden afdelingen van het Rode Kruis opgesteld. De kist was geplaatst op een witte baar en werd door twaalf lakeien naar de lijkkoets gedragen. Koningin Wilhelmina en prinses Juliana namen vanaf het bordes afscheid van de prins. "Prinses Juliana legt Haar arm in die van de Koningin, en komt dichterbij Haar moeder. Er is in dat beeld iets innigs en liefelijks en zij die het aanschouwd hebben, zullen het nooit vergeten." [3] De koningin droeg een losse zwarte mantel over een wit kleed, met daarover heen een witte weduwesluier. Prinses Juliana was geheel gekleed in het wit en droeg een witte hoed. Nadat de rouwstoet was vertrokken, gingen Wilhelmina en Juliana het paleis weer binnen. Zij reden dus niet mee met de stoet en reden een afzonderlijke weg naar Delft.
In tegenstelling tot bij latere koninklijke begrafenissen was het niet het gewone volk dat getuige was van het afscheid nemen van de overledene. Bij prins Hendrik werd het plaatsen van de kist in de lijkkoets gadegeslagen door een honderdtal burgemeesters die tegenover het Paleis stonden opgesteld.
De koets werd getrokken door acht met witte kleden bedekte paarden. Dezelfde koets was ook gebruikt bij de begrafenis van Emma, maar was voor deze gelegenheid naar de wens van de prins in het wit uitgevoerd. "De wagen heeft zilveren tuitbanden. De gala-bok is gedrapeerd met wit laken, omzoomd met zilver en franje en draagt ter weerszijden het Koninklijk Wapen in zilver. De hemel van den wagen is afgezet met een zilveren omlijsting en draagt een zilveren kroon, terwijl aan de vier hoeken witte struispluimen met zilveren franje zijn aangebracht. Ook de lantaarns zijn met een witten rouwhoes omhangen." [4]
Op het rouwkleed met daarover de Nederlandse vlag lag, naast het kussen met de eretekenen van de Prins, een tweetal gekruiste sabels en zijn admiraalssteek. Als slippendragers fungeerden verschillende hooggeplaatste gepensioneerde militairen en medewerkers uit de persoonlijke staf van de prins.
De rouwstoet werd begeleid door een uitgebreid militair escorte waarin de verschillende legeronderdelen deelnamen. Vooraf aan de lijkkoets liepen ondermeer infanterie, marechaussee en huzaren te paard. "Voorop reed een detachement van het Koninklijke Marechaussee te paard met omfloersten standaard en standaardwacht. De Marechaussee droegen den zwarte kolbak en de nestels. Dadelijk daarachter kwam de generaal Van Andel met zijn staf, allen dragende de martiale stalen helm. De infanterietroepen waren alle gekleed in de grijze veldtenue met ransel. De officieren droegen den stalen helm, een draagriemstel, wandelsabel en witte handschoenen. De huzaren hadden hun kolbak op."
Direct achter de lijkkoets reden verschillende hofrijtuigen, waarin naast familieleden andere hooggeplaatste gasten plaats hadden genomen. Achter de hofrijtuigen volgde het tweede gedeelte van het militair escorte. "Voorop reed de commandant, luitenant-kolonel J.E. Haitsma Mulier. Vervolgens kwam de vertegenwoordiging van de Koninklijke Marine. De tamboers en pijpers liepen aan het hoofd, gevolgd door een compagnie mariniers en twee compagnieën matrozen. Achter de marinetroepen kwam een compagnie van honderd man van de Koloniale Reserve uit Nijmegen in hun mooie zwarte uniformen met gele tressen, aan dit gedeelte van het escorte een bijzonder cachet gevende. Daarna ging in den stoet het muziekkorps van het 5e regt. infanterie uit Amersfoort onder leiding van den kapelmeester Van der Glas en hierachter marcheerden vier compagnieën infanterie, gevolgd door twee batterijen veld-artillerie, terwijl een detachement maréchaussee den stoet sloot."
De totale lengte van de stoet was ongeveer 2 ½ kilometer! Langs de route stonden daarnaast nog circa 2.000 militairen om de prins de laatste eer te bewijzen. Tijdens de tocht van Den Haag via Rijswijk naar Delft klonk iedere minuut een kanonschot.
Er heerste een grote drukte langs de route en de meeste ramen langs de route waren bezet. Een firma, Meddens, had alle raamplaatsen van haar gebouw verhuurd ten bate van het Rode Kruis. De Nederlandse Spoorwegen hadden extra treinen ingezet om alle belangstellenden te kunnen vervoeren naar Den Haag en Delft. Vele reizigers waren getooid met een oranjezwart knoopje of strikje.
In alle vroegte waren mensen begonnen een plaatsje te zoeken langs de route of op de Nieuwe Markt. Voor een plekje op één van de tribunes of achter een raam was men al snel 1 tot 2 gulden kwijt, tot aan wel 10 gulden op het marktplein. Om half tien was er geen plekje mee te krijgen en had de brandende zon vrij spel. Het Rode Kruis en de E.H.B.O. zorgden er voor dat zowel publiek als militairen niet bezweken onder de hitte.
De uitvaartdienst en bijzetting in de Koninklijke Grafkelder
De rouwstoet was om half tien uit Den Haag vertrokken en kwam om kwart voor een aan op het Marktplein in Delft.
De kerk was ongeveer op dezelfde wijze ingericht als bij de plechtige bijzetting van het stoffelijk overschot van Koningin Emma. Een sobere versiering in witte en grijze tinten was aangebracht. Om de twaalf zuilen der Oranjes waren parelgrijze linten bevestigd. Groote kransen van sparregroen en witte lelies waren in de verschillende vakken opgehangen. Boven in de pilaren waren afhangende bouquetten van witte en oranje lelis aangebracht, waartusschen zinnia's waren verwerkt. Aan het stadhuis, dat recht tegenover den ingang der kerk ligt, is ook een zeer sobere, grijze versiering aangebracht. Aan het balkon is een wit-zwarte draperie bevestigd. Voor den hoofdingang is een baldakijn opgericht in een witten tint, waar lila als contrasteerende kleur bij gebruikt is. […] De corridor, welke de vestibule der kerk met het koor verbindt, is eveneens in witte kleur gehouden.[…] In het eerste gedeelte van het koor, daar, waar de kist op de katafalk wordt geplaatst is een hangend baldakijn bevestigd, dat eveneens veel bijdraagt tot een stemmig en stijlvol effect. Recht tegenover den ingang van den grafkelder is een groote krans van de Noord-Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij geplaatst, terwijl andere kransen om den ingang zijn gerangschikt
De corridor was 45 meter lang en was nodig om het schip van de kerk aan het oog te onttrekken, aangezien de kerk op het moment van de begrafenis gerestaureerd werd. Een gelijksoortige tunnel was er ook bij de begrafenis van Emma geweest. De tunnel had een wit plafond en bestond feitelijk uit twee lange wanden, die werd onderbroken door inspringingen. In de brede nissen hingen driearmige muurkandelaars met grote elektrische kaarsen. Daaronder de kransen van regeringen en staatshoofden, waaronder die van de Belgische en Engelse vorsten. Eveneens hing er een reusachtig bloemstuk van de Japanse keizer. Aan het eind van de gang een dubbel openslaande deur naar het koor, waarvan het voorste deel overhemeld werd door een zwevende baldakijn, wit met lila banen. Rechts, direct na de corridor, de spreekstoel voor de predikant prof. Obbink.
Na aankomst van de rouwstoet werd de kist met "'s Prinsen stoffelijk hulsel" de kerk ingedragen door een aantal jachtopzieners en jagers. In de kerk waren ruim 900 personen aanwezig, meer dan bij de bijzetting van Emma. "Het koor bood een schitterenden aanblik; het ambtscostuum der vele hoogwaardigheidsbekleeders, de officieele kleedij der diplomaten, het ceremonieele tenue der officieren wisselden af met de zwarte of purperen toga's der geestelijkheid en professoren." [6]
Links van de ingang zaten diegenen die met de stoet naar de kerk waren gekomen: vorstelijke gasten, groot-officieren van het Huis der Koningin, leden der Hofhouding en anderen. Ook zaten er deputaties van het Rode Kruis, van de Johanniter Orde en van de Malthezer Ridders.
Aan weerszijden van de ingang van de grafkelder stond een erewacht opgesteld van het korps adelborsten en van de cadetten, met hun korpsvaandels. Ter zijde van het monument van Willem de Zwijger stonden vier bazuinblazers.
De voorganger was de Utrechtse hoogleraar theologie en hofpredikant Prof. Dr. H.Th. Obbink. Hij sprak het votum uit en las vervolgens de eerste zeven verzen uit Mattheus 28 en enige verzen uit Romeinen 18. Vooraf werd gezongen gezang 189 vers 4 en 6. Na het lezen uit de Bijbel zongen de aanwezigen gezang 271 vers 7 en 8. In zijn preek verwees Obbink nog naar Emma. "Er is gezegd - en terecht gezegd - dat onze betreurde Koningin-Moeder zoo echt en geheel en zoo gemakkelijk Nederlandsche was geworden: - welnu: de Prins der Nederlanden was inderdaad met hart en ziel een Nederlandsche Prins. Hij is dat geworden niet als de vervulling van een noodzakelijke plicht, maar eenvoudig door zich te geven zooals Hij was. Die natuurlijke ongedwongenheid was de groote aantrekkelijkheid van zijn persoon."
Hiermee leek de predikant te verwijzen naar de ondergeschikte rol die de prins had aan de zijde van de Koningin. De rede van Obbink werd afgesloten met het uitspreken van een gebed. Na het gezamenlijk zingen van gezang 202 vers 1, 2 en 4 sprak de predikant een zegenbede uit. Vervolgens nam de chef van Militaire Huis het kussen van de lijkkist. De kist werd ontdaan van het lijkkleed en de vlag om de kelder ingedragen te worden. De Koninklijke Commissaris van de grafkelder en prof. Obbink gingen de kist met daarin het ontzielde lichaam van de prins vooraf naar zijn laatste rustplaats. De koningin, Juliana en hertog Adolf Friedrich en zijn vrouw volgden. Ondertussen zongen alle aanwezigen staande gezang 209 vers 1 en 3. Bij het eerste vers speelden de bazuinen de melodie mee. De erewachten, opgesteld aan beide zijden van de grafkelder, brachten de laatste militaire eerbewijzen. Vervolgens werd de toegang tot de grafkelder afgesloten met een gordijn. De bazuinblazers speelden hierna het Wilhelmus, waarna Prof. Obbink in de grafkelder het Onze Vader bad.
Hierna verlieten de koningin en de prinses, tezamen met de familie van de prins de kerk. De daadwerkelijke bijzetting zou later plaatsvonden in aanwezigheid van Wilhelmina en Juliana.
Kort na de begrafenis vertrokken Wilhelmina en Juliana voor een zestal weken naar Noorwegen, om daar tot rust te komen en te herstellen.
Er is weinig bekend over eventuele bezoeken van leden van de koninklijke familie aan de koninklijke grafkelder, maar van Juliana wordt gezegd dat ze jarenlang op de verjaardag van haar vader een bezoek bracht aan de grafkelder. Het bevestigt de bijzondere band die zij had met haar vader.
Noten
- Eenzaam maar niet alleen
- In het Utrechtsch Dagblad verscheen op 3 juli, de dag van overlijden, een redactioneel stuk waarin de nodige kritiek werd geuit op de prins. "Het moge den Prins niet gegeven zijn geweest, krachtens zijn persoonlijkheid en wijze van leven, om eerbied af te dwingen..." Het stuk leidde tot een krachtig en afkeurend artikel op de voorpagina van het Utrechtsch Nieuwsblad van 4 juli, alsmede tal van ingezonden brieven die schande spraken over het "anti-monarchaal geschrijf van het U.D."
- Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934
- Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934
- De krans van de Reddingsmaatschappij was een simpele reddingsboei uitgevoerd in bloemen.
- Utrechtsch Nieuwsblad 11-7-1934
Bronnen
- Utrechtsch Nieuwsblad, 4 juli 1934
- Utrechtsch Nieuwsblad, 11 juli 1934
- Wilhelmina, Eenzaam maar niet alleen, Amsterdam 1959 (p. 250-252)
Literatuur
- Drs. R.E. van Ditzhuyzen, Oranje-Nassau - Een biografisch woordenboek, Haarlem 1992 (p. 118-120)
- I. Schoffer, 'Hendrik (Heinrich) Wladimir Albrecht Ernst (1876-1934)', in Biografisch Woordenboek van Nederland [05-09-2003]