Diest (België) - Filips Willem van Oranje (1554-1618) - Oranjetelg op vreemde bodem
In de Nieuwe Kerk te Delft zijn 45 leden van het Huis van Oranje bijgezet in de Koninklijke grafkelder. Daaronder bevinden zich belangrijke leden van dat huis, zoals Willem van Oranje, de Koningen en Koninginnen van Nederland en hun echtgenoten. Maar er zijn ook een aantal leden hier niet bijgezet waarvan sommigen vragen oproepen. Zoals de oudste zoon van Willem van Oranje, Filips Willem. Veel mensen weten wel dat het leven van Filips Willem niet ten dienste heeft gestaan van de Nederlanden, maar hoe dat precies is verlopen en waar hij is begraven is bij velen onbekend.
Geboorte en eerste levensjaren
Filips Willem werd geboren op 19 december 1554 in Buren als oudste zoon van Willem van Oranje en Anna van Egmond, gravin van Buren (1533 - 1558). Een eerder kind, een meisje met de naam Maria, stierf niet lang na de geboorte. Filips Willem werd op 26 maart 1555 gedoopt in het Princehof te Breda. De doop vond plaats door prelaat Arnold Streyers, afkomstig uit Diest waar hij kerkvoogd was van de St. Sulpitiuskerk. Als peter kreeg het kind de kroonprins van Spanje, de latere Koning Filips II. Hieruit is de naam van het kind te verklaren, genoemd naar de peter en zijn vader: Filips Willem.
Toen Filips Willem net goed drie jaar oud was overleed zijn moeder. Samen met een zusje dat iets meer dan een jaar later werd geboren, verbleef Filips Willem afwisselend in Breda, Buren, Brussel en op het slot Dillenburg bij de grootmoeder, Juliana van Stolberg. Zij had wel enige ervaring met het opvoeden van kinderen, want zelf had ze 15 kinderen gekregen, uit twee huwelijken. Op de Dillenburg was ook een hofschool en het is waarschijnlijk dat Filips Willem hier een deel van zijn scholing heeft ontvangen. Op zevenjarige leeftijd werd het kind door zijn vader gepresenteerd als "Eerste Edele van Zeeland". Aan deze titel waren grote voordelen verbonden, waarmee duidelijk wordt dat Willem de belangen van de familie goed in de gaten hield.
Leuven
In 1566, toen Filips Willem elf jaar oud was, werd hij ingeschreven aan de Universiteit van Leuven, onder de naam Van Nassau, graaf van Buren. Hij leefde vrij luxe aan de universiteit met een eigen hofhouding. Zijn hofmeester was een jonkheer von Wiltpergh, naar verluid een katholiek met een niet al te vaste geloofsovertuiging. Filips Willem kreeg in Leuven onder andere onderricht in de oude letteren en ook theologie was een van zijn studievakken. Als student werd Filips Willem zeer geprezen en hij stond in hoog aanzien. Terwijl Filips Willem in Leuven studeerde verslechterde de situatie in de Zuidelijke Nederlanden vrij snel. Sociale onvrede over misoogsten en hoge prijzen gingen gepaard met religieuze ontevredenheid. De Hervorming woedde in augustus 1566 in Antwerpen en het verzet tegen de heersende Spanjaarden nam almaar toe. Willem van Oranje werd ondertussen benaderd om de leiding van het verzet tegen Spanje op zich te nemen. Maar zijn beslissing liet op zich wachten en hij bleef nog steeds in dienst van de Koning.
In augustus 1567 was de hertog van Alva (1507-1582) in Leuven en Filips Willem had enkele malen een ontmoeting met hem. Deze ontmoeting zal voor beiden niet gemakkelijk zijn geweest met in het achterhoofd dat Willem van Oranje in april van dat jaar zijn ambten ter beschikking had gesteld. Hij had inmiddels de Zuidelijke Nederlanden al verlaten, uit vrees voor zijn veiligheid. Rond die tijd zag Willem van Oranje zijn zoon ook voor het laatst. Waar deze ontmoeting plaatsvond is niet duidelijk. De reden waarom Willem zijn zoon in Leuven achterliet was waarschijnlijk gelegen in het vertrouwen dat hij had in de privileges van de Leuvense docenten en studenten en dat deze niet geschonden zouden worden. Deze privileges bepaalden onder andere dat studenten alleen aangehouden en terecht gesteld konden worden voor de Rector. In 1566 had Filips II deze privileges nog eens bekrachtigd.
Terwijl zijn vader in dat jaar naar Duitsland uitweek bleef Filips Willem in het veilig geachte Leuven. De Spanjaarden hadden echter andere plannen. De Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, Antoine Perrenot de Granvelle, had in november 1567 aan de Koning voorgesteld om Filips Willem over te brengen naar Madrid alwaar hij een katholieke opvoeding zou kunnen ontvangen en tevens kon dienen als gijzelaar uit voorzorg voor wat zijn vader vanuit Duitsland zou kunnen doen.
In december 1567 kwamen de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Onder leiding van Alva werden de Nederlandse bezittingen van Willem in beslag genomen en in januari 1568 werd hij gedagvaard voor de Bloedraad wegens de beschuldiging van hoogverraad. Willem bleef wijselijk in Duitsland maar het advies van Granvelle kreeg nu wel gehoor. Koning Filips II gaf Alva het bevel Filips Willem, zijn petekind, over te brengen naar Spanje.
Ondanks protesten van de academische overheid werd Filips Willem in februari 1567 door Alva's secretaris de Chassey meegenomen naar Mechelen e
In Spanje
Eenmaal in Spanje verbleef Filips Willem enige tijd aan het hof van de Koning. Vervolgens zette hij zijn studie voort aan de Hogeschool van Alcalá de Henares, niet ver van Madrid. De hofmeester van Filips maakte zich zeer verdienstelijk voor de Spanjaarden en werd tot edelman aan het hof verheven. Zijn functie werd opgevolgd door Robert de Moens, de vroegere kamerdienaar van Filips Willem.
Zijn vader richtte direct na de overbrenging van zijn zoon een protestbrief aan Alva waarin hij ook inging op het in beslag nemen van zijn goederen. Daarna liet Willem herhaaldelijk klachten en protesten horen, maar het mocht niet baten. Filips Willem bleef in Spanje en werd onderhouden van de opbrengsten van enkele in beslag genomen bezittingen die niet in handen van zijn vader waren. In 1578 verliet Filips Willem, inmiddels 24 jaar oud, de hogeschool. Hij werd overgebracht naar een kasteel in Arévalo, een belangrijke plaats tussen Madrid en Valladolid. Het is waarschijnlijk dat hij in het kasteel gemakkelijker vastgehouden kon worden maar in hoeverre hij gevangen werd gehouden is niet bekend.
In de jaren daarvoor was er relatieve rust in de Nederlanden en waren er zelfs vredesverdragen gesloten. Over Filips Willem werd ook gesproken maar net als de rust schijn was, zo bleef ook Filips Willem in Spanje.
In 1580 werd Willem vogelvrij verklaard en werd een beloning van 25.000 gouden dukaten op zijn hoofd gezet. In 1582 mislukte een aanslag in Antwerpen maar in 1584 slaagde Balthasar Gerards erin Willem van Oranje te doden in Delft. Met de dood van Willem werd Filips Willem erkend als Prins van Oranje en daarmee hoofd van de familie. Wellicht verwachtte de familie Oranje-Nassau dat hij nu wel vrijgelaten zou worden, maar dat leek ijdele hoop. De vrijlating zou nog jaren op zich laten wachten ondanks pogingen van hoge edelen, waaronder de dochter van Filips II.
Terugkeer naar de Nederlanden
In 1595 werd de prins overgebracht naar het hof van de Koning in Madrid. Vandaar ging hij met de Kardinaal-Aartsbisschop Albrecht van Oostenrijk naar Genua. Hier kreeg hij de opdracht om naar Rome te gaan om de Paus te bezoeken. Na zijn bezoek aan Rome ging hij met Albrecht, die ondertussen benoemd was als nieuwe landvoogd, naar Brussel. Hier kwam hij op 29 januari 1596 aan, bijna 30 jaar na diens ontvoering.
In de Noordelijk provincies wist men ondertussen niet helemaal hoe men om moest gaan met de terugkeer van een Prins van Oranje. De Staten-Generaal richtten nog in 1595 een schrijven aan de Prins met daarin de boodschap dat hij zonder paspoort aan de grens van de Verenigde Provinciën zou worden tegengehouden.
In september 1598 begaf de Prins zich weer naar Spanje, nu voor een tweetal huwelijksfeesten waaronder dat van Albrecht van Oostenrijk. Tijdens de reis vernam het gezelschap dat de Koning gestorven was. Tijdens de reis bezocht de Prins zijn Prinsdom Orange in Zuid-Frankrijk. In maart arriveerde men in Spanje en werden de huwelijken voltrokken. In september 1599 was Filips Willem weer terug in Brussel. In datzelfde jaar viel hem ook de eer te beurt om verheven te worden tot Ridder van het Gulden Vlies. Tevens werd hij aangesteld tot lid van de Raad van State die de landvoogd adviseerde in zijn te voeren politiek.
In zijn Prinsdom had Filips Willem al gemerkt dat zijn gezag zich nog maar moeilijk deed gelden nu een gouverneur uit de kring der Hugenoten zijn gezag aanviel. Met tussenkomst van het Franse hof werden zijn rechten op het bezit van het Prinsdom weer hersteld. Uit de contacten met het Franse hof kwam zelfs een huwelijk voort. Op 23 november 1606 trouwde hij met Eléonora Charlotte van Bourbon, prinses van Condé (1587-1619), een nicht van de Franse Koning. Het huwelijk bleef kinderloos.
Heer van Diest
Met de dood van zijn vader was Filips Willem ook heer van Diest geworden. Het duurde echter tot 1602 voordat hij zijn intrede kon doen in dit stadje. Het stadje was in 1599 door een ruil in handen gekomen van Engelbert van Nassau en via René van Chalon overgeërfd door Willem van Oranje. Filips Willem werd met alle plechtigheden en eer ontvangen. Nadien verbleef hij vaak in het Hof van Nassau in Diest. Hier ontving hij ook regelmatig de landvoogd en zijn vrouw. Filips Willem verbleef niet alleen in Diest, hij zorgde ook voor zijn volk, onder andere door het onderwijs te bevorderen. Daarnaast deed hij veel schenkingen aan de kapel van Scherpenheuvel en ondersteunde hij de opbouw van klooster en kerk van de Minderbroeders. De stad was tijdens de roerige tijden in de voorgaande decennia verarmd en Filips Willem trachtte met behulp van de landvoogd Diest er bovenop te helpen.
In 1795 ging het stadje als feitelijk bezit verloren voor de Oranjes maar tot op heden zijn de nakomelingen van de Oranje-Nassaus Heer of Vrouwe van Diest. Sinds 1980 voert Koningin Beatrix die titel. Vandaag de dag noemt Diest zich graag Oranjestad. De stad was immers bijna drie eeuwen lang in handen van de graven Nassau en de daarop volgende prinsen van Oranje-Nassau. Samen met Breda, Dillenburg (Duitsland) en Orange (Frankrijk) maakt Diest deel uit van de Unie van de Oranjesteden. De blijvende getuigen van deze "Nederlandse" periode zijn ondermeer het Hof van Nassau; het stadspark "De Warande", het vroegere jachtdomein van de prinsen van Oranje-Nassau en de 16de eeuwse watermolen van de prinsen van Oranje-Nassau.
Overlijden
Op zondag 18 februari 1618 is Filips Willem in Brussel aanwezig bij een groot banket bij markies Spinola. 's Maandags gaat hij naar de mis en de dag daarop voelt hij zich bij het opstaan niet goed. Door een kamerheer laat hij daarop een darmspoeling uitvoeren, waarschijnlijk omdat hij last had van constipatie. Bij de behandeling gebruikte de kamerheer de klisteerspuit iets te wild waardoor de darmwand beschadigd werd. Deze beschadiging werd de prins binnen 24 uur fataal en hij op woensdag 21 februari 1618 stierf hij. Alles was zo snel gegaan dat men niet eens iemand van de geestelijkheid bij de stervende had kunnen roepen. Bovenstaand verhaal is echter omstreden. Andere bronnen geven aan dat de kamerheer chirurgijn was en dat de klisteerspuit op maandag al werd gebruikt en dat de overlijdensdatum de 20ste februari is. Dat de plaats van overlijden Brussel moet zijn geweest lijkt overduidelijk, hoewel ook Brugge wel genoemd is. Op zijn grafzerk staat de 20ste februari als overlijdensdatum.
Hoe het ook zij, Filips Willem had nog voldoende tijd om aan zijn testament de laatste wijzigingen toe te voegen. Zijn eerste testament was al opgemaakt in 1603 en een verzegeld exemplaar daarvan was verzonden aan zijn stiefbroer Maurits van Nassau (1567-1625). Maurits was de universeel erfgenaam en zou nadien ook de titel Prins van Oranje voeren. In het testament geeft Filips Willem aan begraven te willen worden in een van de vier volgende steden: Breda, Diest, Lons le Saunier of Orange. De keuze zou moeten vallen op die stad die het meest dichtbij de plaats van overlijden zou zijn. Een gepaste maar eenvoudige begrafenis wenste hij en drieduizend missen voor de zonden die zijn ziel bedreven zou hebben. Verder zou er in de kerk een eeuwigdurende mis voor hem opgedragen dienen te worden. In het testament werd ook gedacht aan uitdelingen onder de armen. Het stoffelijk overschot van Filips Willem werd waarschijnlijk opgebaard in de rouwkapel van het paleis te Brussel. Er zijn verschillende afbeeldingen van de Prins op een praalbed, omringd met biddende monniken en edellieden.
De grafkelder in de Sint Sulpitiuskerk te Diest
Op 1 april 1618 werd Filips Willem bijgezet in een grafkelder onder het hoogkoor van de Sint Sulpitiuskerk van Diest. Deze plaats lag het dichts bij Brussel zoals aangegeven in zijn testament. Een plaats in de grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft was dus uitgesloten omdat de overledene dit niet had gewenst.
De speciaal gebouwde grafkelder ligt in het midden van het koor en is afgedekt door een zerk van zwart marmer. De huidige plaat op het graf is in 1965 geplaatst bij de viering van de Unie van Oranjesteden (Breda, Diest, Dillenburg en Orange). De oude zerk werd geplaatst in de muur achter het hoogkoor. Op de grafzerk staat een Latijnse tekst die vertaald als volgt luidt:
Aan God, de opperste en grootste
Ingang van de begraafplaats
Van de Doorluchtige prins
Philips Willem
Prins van Oranje
Graaf van Nassau, enz.
Overleden te Brussel
20 februari 1618
Hij ruste in Vrede
Onder de grafsteen voeren twaalf treden naar een kleine catacombe. Deze moest in 1618 speciaal gegraven worden om de prins ten graven te kunnen dragen. De vorst ligt gebalsemd in een loden kist, aan het voeteneinde staat een cilindervormig tonnetje met diens hart en ingewanden. In 1740 werd de kelder geopend maar de reden daarvoor blijft onduidelijk. In 1851 werd in het hoogkoor een nieuwe vloer gelegd. Daarbij werd ook de steen gelicht van de grafkelder. Van deze opening is een uitgebreid verslag gemaakt waaruit naar voren komt dat de loden kist nog intact is maar dat de houten kist daaromheen grotendeels vergaan was.
In december 1944 werd de kelder wederom ontsloten, ditmaal om te kijken hoe de resten hersteld zouden moeten worden. Bij deze opening werden ook foto's gemaakt door het Koninklijk Kunstpatrimonium. Hierna werd een correspondentie gevoerd met het Nederlandse Koningshuis aangaande de staat en de wijze waarop het onderhoud diende te geschieden. Koningin Wilhelmina liet vanuit Londen blijken dat zij hoopte dat het stoffelijk overschot van Filips Willem naar Delft zou kunnen worden overgebracht. Dit laatste zou evenwel niet in lijn zijn met de laatste wil van de overledene zelf, zo werd voorzichtig vanuit België kenbaar gemaakt.
In 1947 werd de kelder wederom geopend om twee afgevaardigden van de Koningin te laten zien wat de situatie was. Geconstateerd werd dat de gekalkte muren en het gewelf afgeschilferd waren en dat de loden bodem en het tonnetje met de ingewanden erg aangetast waren. De houten kist was nu bijna geheel verrot en de ijzeren staven waarop de kist rustte bijna geheel doorgeroest. Het besluit viel om een voorstel tot restauratie te maken. Om te kijken in welke staat het stoffelijk overschot in de loden kist was, werd in juli 1948 ook de binnenkist geopend. Er werd een officieel verslag van de opening gemaakt maar het nut om de kist te openen leek meer ingegeven door nieuwsgierigheid dan door wetenschappelijke redenen. Het Stadsbestuur en de Kerkenraad dachten waarschijnlijk interessante zaken in het graf te zullen aantreffen maar dat viel tegen. In het verslag komen een aantal zaken naar voren die meer zeggen over de werkelijke reden om de kist te openen: "Geen enkel document, sieraad of attribuut werd in de kist gevonden. Evenmin werden sporen ontdekt van een statiekledij".
Bij een van de openingen werd door de toenmalige koster een foto genomen van de loden grafkist waarvan een prentbriefkaart werd gemaakt. Deze kaart bereikte in 1960 het Koninklijk Huisarchief in 's-Gravenhage alwaar het kiekje leidde tot een storm van verontwaardiging. Door de Kerkfabriek, die het voorval zeer betreurde, werd de prentbriefkaart uit roulatie genomen maar in Flandria Nostra was al een foto gepubliceerd. Later werd de foto nog een aantal malen gepubliceerd en werd er veel gespeculeerd over de Prins en ook over een mogelijke restauratie.
Zover is het nooit gekomen. De kelder heeft wel een nieuwe deksteen maar daaronder rust de Prins nog steeds zoals hij dat vanaf 1 april 1618 heeft gedaan. Wie de Sint Sulpitiuskerk in Diest bezoekt twijfelt waarschijnlijk of hij wel goed is. Aan de buitenzijde staan enkele steigers die wijzen op een restauratie of herstel. Eenmaal binnen zien het schip en de zijbeuken van de kerk eruit alsof hier al jaren niet meer onderhoud heeft plaatsgevonden. De tegelvloer is hier en daar ingezakt en elders staan hele plassen water. Wie langs de muren en pilaren naar boven kijkt ziet dat het water langs allerlei plaatsen naar beneden lekt. Het ruikt bedorven en schimmelig. Op de pilaren hangen mededelingen dat de Kerkfabriek niet verantwoordelijk is voor de staat van onderhoud. Toch is de kerk rijk aan enkele grote kunstschatten en ziet het koor van de kerk er aanmerkelijk beter uit. Er is zelfs een Museum voor Religieuze Kunst ingericht. Maar wie dan in het hoogkoor oog in oog komt te staan met het graf van de zoon van Willem van Oranje heeft even geen oog meer voor de omgeving. (2004)
Literatuur
- Dirks, Bart, Stoffige rustplaats van Oranjetelg, in: de Volkskrant van 27 maart 2004.
- Hermans, Fernand, Filips Willem van Oranje, 3e druk 1997.