Een koude nacht eind november 1931 in het Limburgse Putbroek, een buurtschap van Maria-Hoop in de tegenwoordige gemeente Echt-Susteren. Het is even na middernacht. De doodse stilte onder de heldere hemel wordt verscheurd als er schoten klinken. Eerst hagelschoten en even later pistoolschoten. Dan wordt het weer stil.
Verschillende getuigen verklaren later de nachtelijke schoten te hebben gehoord, al verschillen de verklaringen wat betreft het aantal schoten. Zo hoorde boer Reijnders zestien schoten. De vrouw van P.J. Claessen hoorde vanuit haar bed zes schoten. Niemand is dan nog verontrust, waarschijnlijk zullen het douaniers zijn geweest die smokkelaars hebben betrapt. De grens is vlakbij en de bewoners zijn wel wat gewend. En nadat vader Kersten van zijn vrouw heeft gehoord dat zijn zonen thuis zijn, draait hij zich om in bed. Verder maakt niemand aanstalten om op dat moment te achterhalen wie er geschoten heeft en op wie. De volgende ochtend missen de ouders van Willem en Mathias Kersten en van Frans Werens hun zonen en blijken hun bedden onbeslapen. Maar nog steeds is niemand ongerust, want stropen en smokkelen was in die tijd niet vreemd voor veel mensen in deze arme streek. Ook niet voor de zoons Kersten en hun neef Werens. Regelmatig stroopten zij in de nabijgelegen bossen. Toen in de middag van 28 november de mannen nog steeds niet thuis waren gekomen, wordt moeder Kersten toch ongerust. Navraag bij de politie leert dat ze in ieder geval niet betrapt zijn bij het stropen en worden vastgehouden.
Dan blijkt dat de jonge mannen even voor twaalf uur ’s nachts na een kaartspel bij de familie Kersten thuis naar het nabijgelegen bos zijn gegaan om te kijken of de strikken die Willem ’s ochtends had uitgezet klein wild hadden opgeleverd. Sindsdien is er niets meer van de mannen vernomen. Uit navraag door de boswachter bij de douane bleek dat deze inderdaad ook schoten hebben gehoord, waarop de boswachter de rijksveldwachter in het nabijgelegen Posterholt inschakelde. Vervolgens werd ook de Koninklijke Marechaussee in Echt ingelicht. Intussen was niet alleen iedereen in het dorp op de hoogte, maar ook de wijde omgeving wist van de vermissing van de mannen. Het was onderwijl avond geworden en te donker om te gaan zoeken. De familie vreesde het ergste, maar kon op dat moment niets doen. De volgende ochtend verzamelden zich enkele marechaussees en rijksveldwachters om het particuliere bosgebied de ‘Annendaal’ te doorzoeken, daar waar de schoten vandaan waren gekomen. Ook werd boswachter Van den Elzen ingelicht. Van den Elzen zei geen schoten te hebben gehoord in de nacht er voor en gaf aan dat hij geen zin had om mee te gaan zoeken naar de drie vermiste mannen. Van den Elzen stond bekend als een begenadigd schutter en één van zijn belangrijkste taken als jachtopziener en boswachter was het opsporen van stropers. Iets wat hij maar al te graag deed. Dat maakte hem niet geliefd in de omgeving.
Een gruwelijke vondst
Intussen hadden zich ruim veertig dorpelingen gemeld om mee te helpen zoeken met de politie en marechaussee. In linie trok de groep door het bos en al snel werd een eerste spoor gevonden, een zaklantaarn die aan één van de broers Kersten toebehoorde. Even verderop vond men bloedsporen en een stuk broekriem dat herkend werd als van één van de mannen. Toen men een omwoeld stuk grond vond begon men te graven. Al snel kwamen drie petten tevoorschijn en toen men verder groef een hoofd. Het was één van de jongens. Toen men verder groef vond men de lichamen van de twee andere vermisten ook. De lichamen waren vol met schotwonden, van één van de slachtoffers was een arm er bijna afgeschoten. De lichamen werden meegenomen en naar Echt gebracht voor sectie. De kuil werd afgezet en bewaakt door twee politiemannen. Niet veel later bezochten de officier van justitie, de rechter-commissaris en de griffier de plek in het bos. Er werd overlegd en men was van mening dat boswachter Van den Elzen onmogelijk de schoten niet gehoord zou hebben aangezien hij hemelsbreed niet ver weg woonde. Van den Elzen werd aangehouden en aan de officier van justitie voorgeleid op de plek waar de mannen begraven hadden gelegen in het bos. Van den Elzen gedroeg zich onverschillig en verklaarde dat hij de bewuste nacht om half twaalf op bed had gelegen en niets had gehoord, zoals hij eerder ook al had verklaard. Omdat er geen concrete bewijzen tegen hem waren, liet de officier hem weer naar huis gaan, ondanks de protesten van de aanwezige bevolking. Wel liet de officier van justitie het huis van Van den Elzen doorzoeken, waarbij vier geweren en vijf revolvers in beslag werden genomen voor onderzoek.
Op dinsdag 1 december arriveerde een arts uit Leiden voor lijkschouwing op de gevonden lichamen. Op alle drie de lichamen werden sporen van hagelpatronen gevonden. Bovendien toonden alle drie de lichamen ten minste één schotwond op de rug, waarbij de schoten van zeer dichtbij moesten zijn afgevuurd. In één van de lichamen werd zelfs een stuk riem gevonden dat door een schot van dichtbij in het lichaam was terecht gekomen. Duidelijk was in ieder geval dat de mannen een gruwelijke dood waren gestorven.
Vlak bij de locatie van hun tijdelijke graf werden kogelhulzen gevonden, die na controle afkomstig bleken te zijn van één van de revolvers die bij boswachter Van den Elzen in beslag waren genomen. Na overleg werd besloten tot arrestatie van Van den Elzen en zijn zoon Mathijs, met wie hij die zondagavond samen was gezien toen ze uit het café vertrokken. Beiden werden de avond van de arrestatie nog verhoord, maar beiden ontkenden iets met de dood van de mannen te maken te hebben.
Enkele dagen later werden de lichamen van de jonge mannen met een eenvoudige lijkwagen, getrokken door een paard, vanuit Echt naar Maria-Hoop gebracht. Vanaf het begin van het dorp werd de stoet begeleid door de plaatselijke schutterijen waarvan de slachtoffers lid waren. Duizenden mensen zouden zich in het kleine buurtschap hebben verzameld om de begrafenis bij te wonen. De lijkdienst vond plaats in de Rectoraatskerk, waar een grote menigte zich had verzameld. Terwijl de beide moeders zich al in de kerk bevonden, volgden de vaders en andere familieleden de lijkbaren de kerk in. De uitvaartmis werd bijgewoond door de burgemeesters van Bunde en Geulle, Echt en Posterholt evenals enkele leden van Provinciale Staten. Na afloop van de dienst liep de begrafenisstoet naar het nabij gelegen kerkhof. Marechaussee en politie hadden het kerkhof vrijgehouden voor familie, autoriteiten en genodigden. Na de sprekers mochten ook belangstellenden de laatste eer bewijzen bij het gezamenlijke graf van de slachtoffers.
Willem Roubroeks
De dood van de drie mannen deed de mensen in Putbroek denken aan de vermissing van Willem Roubroeks. Roubroeks woonde in het gehucht Diergaarde vlakbij de Duitse grens en was het vijfde kind in een gezin van tien. Sinds 24 augustus was niets meer van hem vernomen. Omdat de 24-jarige Willem wel vaker een paar dagen niet thuis kwam omdat hij aan het stropen of smokkelen was, zag zijn familie in eerste instantie geen reden voor ongerustheid. Pas na een week realiseerde de familie dat Willem verdwenen was. En nu met de gruwelijke gebeurtenissen in het bos vroeg men zich af of de jonge Roubroeks een zelfde lot was overkomen. Vrijdag 4 december verscheen een bericht in de krant dat de bossen door de eigenaars waren vrijgegeven om te zoeken naar Willem Roubroeks. Het bericht werd de volgende dag gecorrigeerd, het was namelijk enkel toegestaan onder begeleiding van de lokale politie te zoeken. Het tweede bericht had echter niet iedereen bereikt en Jansen en Gerrits uit Diergaarde waren zaterdagochtend bij het ochtendgloren een bosterrein van Jhr. Van Aefferden, burgemeester van Bunde en Geulle, binnengelopen. Het terrein lag op slechts tien minuten van de kuil waarin een week eerder de lichamen van de drie mannen uit Putbroek waren gevonden.
Op een klein open plekje tussen opgaande dennen werd hun aandacht getrokken door een lichte verhoging van de bodem. De mannen begonnen te graven en werden al snel getroffen door een lijklucht. Toen zij een stuk textiel tegenkwamen stopten de mannen met graven en waarschuwden de politie. In korte tijd verzamelde zich een menigte bij het bos, waar de twee mannen onder toezicht van justitie het gevonden lichaam opgroeven. Het lichaam lag met het hoofd achterover en opgetrokken knieën en verkeerde al in ernstige staat van ontbinding. Het lichaam werd daarna door familieleden geïdentificeerd aan de hand van met name de kleding. Omdat het lichaam al in zo’n slechte staat verkeerde, was het niet meer mogelijk het te vervoeren om sectie uit te voeren. De grafkuil werd daarom met zeildoek afgesloten en met aarde bedekt. ’s Nachts hielden marechaussee en politie de wacht, waarna de volgende dag ter plekke sectie werd verricht. Bij de lijkschouwing vond de arts al snel de eerste aanwijzing. Achter het oor had het slachtoffer een schotwond van een jachtgeweer, waardoor de schedel was gespleten en de wervelkolom in de nek was stukgeschoten. Het schot moest van zeer dichtbij zijn gelost. Na de sectie werd het lichaam in een kist gelegd die door de marechaussee werd verzegeld. De kist werd vervolgens naar het kerkhof van Maria-Hoop gebracht waar de kist na zegening door de priester ter aarde werd besteld, naast de drie andere slachtoffers. De volgende dag vond er in de Rectoraatskerk van Maria-Hoop een plechtige lijkdienst plaats.
Het grafmonument
Op 15 mei 1932, Pinksterzondag, werd het grafmonument voor de vier slachtoffers ingezegend. De belangstelling was groot. Het uit baksteen opgetrokken grafmonument is het meest opvallende monument op de kleine begraafplaats van Maria-Hoop. Het monument is ontworpen door J. Wielders uit Geleen. In 1999 is het grafmonument gerestaureerd en opnieuw ingezegend. Er zijn bij de restauratie vier hardstenen tegels geplaatst met de namen van de slachtoffers en werd het monument afgewerkt met hardstenen dekplaten. Op het monument linksboven de tekst: “Bid voor Frans Werens / Willem Kersten / Mathias Kersten / Willem Roubroeks”. Rechtsboven de tekst: “Heer geef hen de eeuwige rust, en het eeuwig licht verlichte hen. Dat zij ruste in vrede. Amen. “ Een kruis met centraal een Christuskop siert het monument in het midden.
Moordkruisen
Niet alleen was genoeg geld gedoneerd voor een groot grafmonument, ook was geld beschikbaar om op de plaats van de moord een groot kruis op te richten. Dit naar een eeuwenoud gebruik waarbij op de plaats van de moord een zogenaamd moordkruis werd geplaatst. Van oudsher werd op de plaats waar iemand door geweld om het leven was gebracht (soms moord, maar meestal was het doodslag) een kruis geplaatst, vaak van steen. Een moordkruis is een type memoriekruis, en hoewel de naam anders doet vermoeden, niet per se bedoeld ter herinnering aan het slachtoffer. Dergelijke kruisen waren vooral bedoeld als een oproep aan de voorbijganger te bidden voor het zielenheil van het slachtoffer. Het verschil met vree- of zoenkruisen is dat dergelijke kruisen werden opgericht door de dader naar aanleiding van een gewelddadige dood en waarvan de plaatsing een gerechtelijk bevel was, dat in sommige gevallen overigens afgekocht kon worden. Met name de provincie Limburg kent tal van moordkruisen. De oudste dateert waarschijnlijk uit de veertiende eeuw.
Na inzegening van het grafmonument vertrokken de aanwezigen van het kerkhof naar de plek van de moord waar het daar geplaatste kruis werd ingezegend. Later zijn er twee beelden bij geplaatst, namelijk van Maria en van de apostel Johannes, waardoor een heuse calvariegroep ontstond. Een calvarie verwijst naar de kruisiging van Christus en daarmee naar het lijden van Christus. Velen noemen het kruis aan de Annendaalderweg het moordkruis van Putbroek, zo staat het ook omschreven op het bij het monument geplaatste ANWB-bord. Wellicht dat het zo bedoeld is, maar door het toevoegen van de twee andere beelden is een calvariegroep ontstaan. De calvariegroep is in 1997 gerestaureerd, mede dankzij de opbrengst voor het boek ‘Het drama van Putbroek’.
Een tweede kruis is al vlak na de vondst van het graf geplaatst in het achtergelegen bos op de plek waar de drie slachtoffers van de moord in november 1931 hun tijdelijke graf vonden. In eerste instantie een houten kruis, geplaatst door de eigenaar van het bosperceel, maar later vervangen door een exemplaar van gietijzer. Tegenwoordig staat er een eenvoudig kruis met de namen van de drie slachtoffers en het jaartal 1931. Dit kruis is ter vervanging van het in de jaren negentig van de vorige eeuw gestolen kruis. De stichting Kruisen en Kapellen in Limburg hanteert dit kruis als moordkruis en het kruis aan de Annendaalderweg als ‘Kruis Calvariegroep Putbroek’.
In de bosrand naast de Breukelderveestraat waar Willem Roubroeks werd gevonden staat ook een kruis. Op het gietijzeren kruis de naam W. Roubroeks en het jaartal 1931. Ook hier is het originele kruis gestolen en is door de Stichting Kruisen en Kapellen Echt in 1996 een nieuw kruis geplaatst. Beide kruisen zijn in beheer bij deze stichting.
Het proces
Dinsdag 31 mei 1932 startte het proces tegen vader en zoon Van den Elzen bij de rechtbank van Roermond. De publieke belangstelling voor het proces was groot en ook de pers was in grote getalen aanwezig. Vijfendertig personen deden hun getuigenis voordat vader en zoon Van den Elzen werden gehoord. Beiden bleven bij hun eerdere verklaringen ’s nachts thuis te zijn geweest en de schoten niet te hebben gehoord. Hierna hoorde de vader een levenslange gevangenisstraf wegens dubbele moord tegen zich eisen en de zoon 12 jaar wegens poging tot moord. De advocaat van de beide verdachten eiste vanzelfsprekend vrijspraak. Het proces liep door tot diep in de avond, waarbij de emoties in het publiek soms zo hoog opliepen dat de rechter dreigde de publieke tribune te ontruimen.
Dinsdag 14 juni deed de rechter uitspraak. Van den Elzen senior werd tot 15 jaar veroordeeld wegens doodslag en zijn zoon 8 jaar wegens poging tot doodslag. De rechtbank achtte niet bewezen dat beiden ‘tezamen en in vereeniging Willem Kersten opzettelijk van het leven hadden beroofd’. Alle spullen die in beslag waren genomen van de mannen moesten worden teruggeven, met uitzondering van het jachtgeweer en de revolver waarmee de misdrijven waren gepleegd. Deze dienden vernietigd te worden. Vader en zoon hoorden het vonnis onbewogen aan en gingen in beroep dat in augustus van dat jaar diende in Den Bosch. Weer was de publieke belangstelling enorm groot. Bij het hoger beroep werden de getuigen opnieuw gehoord. Opvallend was dat de aanklager voor de zoon een lagere gevangenisstraf eiste, namelijk vier jaar wegen poging tot doodslag. De rechter had eerder 8 jaar opgelegd. De strafeis voor de vader was hetzelfde gebleven. Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de straf van de vader gehandhaafd bleef en dat de zoon voor 6 jaar werd veroordeeld. Eind oktober 1932 diende in Den Haag het cassatieberoep dat beide verdachten hadden aangetekend, maar dit werd resoluut verworpen door de Hoge Raad. Beide mannen werden naar Leeuwarden gebracht waar ze hun gevangenisstraf zouden uitzitten.
Daarmee eindigt het verhaal echter niet. In april 1934, ruim anderhalf jaar later, legde de zoon een volledige bekentenis af. Hij gaf aanwijzingen waar de politie zijn bebloede kleren kon vinden die hij aan had tijdens het verplaatsen van de lichamen en verklaarde dat zijn vader hem had bekend dat hij ook Willem Roubroeks had doodgeschoten. Waarschijnlijk als gevolg van deze bekentenis werd de jonge Van den Elzen in maart 1937 vervroegd vrijgelaten uit de gevangenis, waarna hij via de reclassering werd ondergebracht in een kolonie voor lichtgestraften. In 1939 vestigde hij zich in Frankrijk, maar ruim een jaar later keerde hij terug naar zijn vroegere woonplaats Posterholt. Enkele jaren later werd hij ziek en op 4 januari 1942 overleed Mathijs van den Elzen in het ziekenhuis van Roermond. Hij werd begraven op de katholieke begraafplaats in Posterholt. Zijn vader kwam niet tot inkeer en zat de volledige straftijd uit. In 1946 keerde hij terug naar Posterholt, maar hij bleef volhouden onschuldig te zijn. Na zijn vrijlating werd hij ogenschijnlijk gewoon weer opgenomen in de kleine gemeenschap. In 1954 overleed hij op 77-jarige leeftijd en werd begraven bij zijn zoon.
Moordliederen
Het drama van Putbroek kreeg landelijke bekendheid. Niet in de laatste plaats doordat het drama werd vereeuwigd in meerdere moordliederen. Straatzangers waren vroeger een vertrouwd straatbeeld. Zij zongen tal van liederen, van volksliederen tot spotliederen en moordliederen. Hendri La Meuse schreef een tekst over het drama van Putbroek op een bestaande melodie, zoals dat vaker gebeurde bij straatliederen. Het lied ‘Ontzettend Moord-drama te Putbroek-Echt’ telt negen coupletten en verhaalt over de gebeurtenissen.
In het veld,dicht bij het bosch gekomen,
Knalden schoten plotseling keer op keer
't Drietal wilde zeker ras nog vluchten
Doch getroffen stortten ze allen neer.
Ofschoon gewond maar toch nog niet ten doode
Werden zij door de bandieten verder
Net als wilde beesten afgeslacht.
F. Rombouts schreef naar aanleiding van de rechtszaak tegen de Van den Elzens een lied over de daders. Het lied ‘Het drama te Putbroek’ omvat zes coupletten. Hieronder het laatste couplet.
Nu zitten zij voor hunne gruweldaden.
Beslist veel jaren in de gevangenis,
Met rouw en deernis zeer zeker overladen
En wat hun thuis nog achtergelaten is,
Twee familie’s zijn daardoor zwaar getroffen,
Zij treuren om hun zonen jarenlang,
En ook de daders hebben nabestaande,
Die evengoed lijden door hun gevang.
Met dank aan Maurice Hemels voor de informatie over het graf van Van der Elzen.
Literatuur
- Het drama van Putbroek, Jac. Van Heel (1997)
- Gietijzeren wegkruisen in Limburg, Godfried C.M. Egelie (1983)
- Kruisen en Kapellen in het land van Echt, L. Theelen (2009)
- 'Het grafmonument te Putbroek-Echt' in: Limburger Koerier 14 mei 1932
- 'Het moorddrama te Putbroek' in Leeuwarder Nieuwsblad 14 juni 1932
Internet