Op grafmonumenten kan een veelheid aan symboliek worden aangetroffen. Een bijzondere vorm is waarbij de getoonde symbolen verwijzen naar het beroep van de overledene. Molenaar Bob Poppen beschrijft een aantal grafstenen die hij tegenkwam op Groninger begraafplaatsen en kerkhoven.
Tijdens een genealogische zoektocht over meerdere begraafplaatsen in de provincie Groningen, kwam ik regelmatig grafzerken van molenaars tegen. Het was niet de naam op de zerk die mij vertelde dat het een graf van een molenaar was, maar wel de in de steen gehouwen afbeeldingen. In vele gevallen was dit namelijk een achtkante molen, waarvan het gevlucht in de rouwstand stond. Vaak lag aan de voet van de afgebeelde molen ook nog een doodshoofd. Mijn interesse in deze grafzerken was gewekt en in de loop der jaren heb ik meerdere molenaarsgraven gevonden, onderzocht en beschreven en in dit artikel presenteer ik een tiental grafstenen met beschrijving en foto's.
De grafzerken van de pelmolenaars te Rasquert op het kerkhof te Baflo
In Rasquert, een dorpje ten oosten van Baflo, stond reeds in het midden van de achttiende eeuw een pelmolen. [1] Dit was een rietgedekte achtkante stellingmolen op een houten tussen- en onderstuk, ook de kap was met riet gedekt. Het gevlucht of wiekenkruis bedroeg 68 voet (20,40 meter). De eerst bekende eigenaar van deze molen is Reinder Jans Homan, die in 1696 is geboren. Hij wordt in oktober 1734 vermeld in het Ledematenboek van Baflo: ''Reiner Jans Pelmulder met attest. van Uithuisen". Reynder of Reinder Jans wordt na zijn huwelijk in 1734 ook vermeld als Rein(d)er Jans Pelmulder - pelmulder te Rasquert. Later treffen we hem aan met de achternaam Homan. In het gezin van Reinder en Trijntje worden tussen 1735 en 1745 zeven kinderen geboren. In het kerspel (kerkgemeente) wordt Reinder Jans benoemd tot ouderling, een functie die hij tot zijn dood blijft bekleden. Reinder Jans overlijdt op 74-jarige leeftijd op 18 juli 1771. Hij wordt begraven aan de noordzijde van de kerk te Baflo. Op zijn nu nog aanwezige grafzerk (geheel rechts op onderstaande foto) is het volgende gebeiteld: Gedenksteen van REINDER JANS / HOMAN, in leeven pelmulder en / ouderling te Rasquert, gerust in den / Heere den 18 July 1771, oud LXXIV / jaar, XI maanden, XXV dagen, / verwachtende een zalige opstandinge / door Jesum Christum.
Embleem: Een stellingmolen met wieken in de rouwstand. Onder het embleem staat de volgende tekst: Geen vroomheid, deucht noch eer / kan van het graf behouden / den braaven molenaar, / den vriend van god en ’t volk / hier rust in 't stof zyn lyf, / dat weedwe en wees berouwen / de ziel kwaam door 't geloof in d' vreugd / langs lugt en wolk / staa wandelaar, beschouw in hem / den dood van 't leeven / uw eind is ook naby, / leer na Gods heil te streeven.
Op 11 mei 1741 wordt Jan, de zoon van Reiner Jans Pelmulder en Trijnje Engberts gedoopt, hetgeen is te lezen in het Doop- en Trouwboek van Baflo en Rasquert. Jan is evenals zijn vader pelmulder te Rasquert en dat zal ongetwijfeld op de molen van zijn vader zijn geweest. Op 7 maart 1783, overlijdt Jan op de leeftijd van 41 jaar. De tekst op zijn zerk luidt aldus: In 't jaar 1783, den 7 maart, is / overleeden JAN REINDERS / HOMAN, zoon van Reinder Jans / Homan en Trynje Engberts, / wonende op die pelmoolen tie Rasquert, / in den ouderdom van 41 Jaaren en 10 / maanden, verwagten die een zaalige / opstandinge door den heere Jesum / Christum. Bijbeltekst: 1 Cor. 15, vers 21-23.
Embleem: Een stellingmolen met wieken in de rouwstand.
Dertien jaar na het overlijden van haar man Reinder Jans en anderhalf jaar na het overlijden van haar zoon Jan, sterft Trijn(t)je Engberts, 80 jaar oud, op 29 november 1784. Zij wordt naast haar man en haar zoon begraven. Op haar grafzerk is in het midden, net als op die van haar man en haar zoon, eveneens een afbeelding van een stellingmolen in de rouwstand gebeiteld. Boven en onder de molen is de volgende tekst aangebracht: Gedenksteen van de eerbaare TRYNJE / ENGBERTS, weduwe van de E. / REINDER JANS HOMAN, in / leeven pelmulder tot Rasquert, zynde / overleeden den 29 november 1784 in / het LXXXste jaar haares leevens, nadat / zy den tyd van 13jaaren de zaaken der / pelmolen loflyk bestiert had.
Embleem: Een stellingmolen met wieken in de rouwstand.
Wat maakt een mensch op aarden goed, / wat maakt den ryken overvloed, tot / nut, 't is deugt en eerlykheid, 't is liefde / tot geregtigheid, 't medogent oog, 't / meewaardig hert, de open hand, ’t welk / heelt de smert, der armen en den weeuw / en wees, der naakten, wien elk arme / prees, siet, zulk een vrouw, die mildlyk / gaf, rust hier, schrei armen om haar graf / en ryke, volgt haar voedspoor maar, so /segent u der armen schaar.
De grafzerk van boekweitmulder Willem Jans te Doezum
In de Vituskerk te Doezum, met een romaanse tufstenen toren uit de twaalfde eeuw, ligt de grafzerk van de op 16 januari 1795 overleden koopman en boekweitmulder Willem Jans. Zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon worden ook allen grutters. De grafzerk van Willem Jans draagt in het midden een medaillon, waarin een afbeelding van een rosmolen is te zien. Het spoorwiel drijft twee koppels maalstenen aan, er staan enige zakken met maalgoed en aan de linkerzijde is een weegschaal afgebeeld. De tekst op de steen luidt aldus: Anno 1795, den 16 january is de Eersame WILLEM JANS, in Leven koopman en BOEKWEITENMULDER te Doesum, Overleden in den Ouderdom van 79 Jaar en 4 Maanden, verwagtende een Zalige Opstandinge door Jesus Christus onsen Zaligmaker. O mogt myn doffe stem thans uw gemoed nog treffen dat gy myn laatsten Raad, O Mensch, regt moogt beseffen / Verlaat het zondig pad en wandel naar Gods Woord / dan zie ik u welhaast ook in dit zalig Oord / Hier zullen wy te saam bevryd van ydele klagten / d'Opstandinge van het Vleesch in Hoop op God afwagten.
De stèle van Jan Jacobs Mulder te Midwolde
Op het kerkhof bij de Hervormde Kerk te Midwolde is het graf te vinden van Jan Jacobs Mulder. Hierop staat een stèle met een tweetal opvallende afbeeldingen, de ene is een schip en de andere een molen. Jan Jacobs Mulder werd geboren op 6 december 1793 in Sappemeer en was de eerste tien jaren van zijn werkzaam leven varensgezel. Hierna is hij de wal opgegaan en staat dan vermeld als scheepsbouwmeester en houtzaagmolenaar. Op 8 juli 1856 overleed hij in zijn toenmalige woonplaats Leek. Op de grafsteen van Jan Jacobs Mulder is onder de tekeningen van het schip en de molen de volgende tekst gebeiteld: Rustplaats van Jan Jacobs Mulder / geboren te Sappem / den 6 December 1793 / overleden te Leek den 8 Julij 1856, in / leven Echtgenoot van / Elsiena Gerrits Reitsma.
Aan de achterzijde van de steen is eveneens een tekst gebeiteld, gevat in een kader. Deze tekst luidt als volgt: Zoo sluimer zacht, gij goede man en / Vader. ’t Graf heeft u ons te vroeg ont- / Scheurd; Gij, onze steun en trouwe vader, / Wordt altijd diep door ons betreurd.
De graven van de molenaarsfamilie Tillema op de begraafplaats te Ulrum
De kleine begraafplaats Snakkeburen te Ulrum is de laatste rustplaats van de familie Tillema. Geuchien Ennes Tillema verhuisde in 1816 met zijn gezin naar Ulrum, waar hij de korenmolen, een standerdmolen, had gekocht.[3] In 1825 verkreeg hij het alleenrecht op het malen van graan, volgens de Wet op het Gemaal van 1822, in het molenressort het dorp Ulrum en Vierhuizen. De standerd molen, die iets ten westen aan de noordzijde van de weg naar Elens stond, werd in 1857 afgebroken en vervangen door een achtkant. In 1832 werd Geuchien ook eigenaar van de pelmolen, staande aan de Ulrummertil.
Het rechter graf op bovenstaande foto is van Hendericus Geuchiens Tillema, die op 12 juli 1857 in Mensingeweer, op 26-jarige leeftijd overleed. De tekst van het graf naast hem is onleesbaar, maar is hoogstwaarschijnlijk voor zijn vader Geuchien Ennes Tillema, overleden op 4 maart 1855 in Ulrum. Het graf daarnaast is van Hendericus zijn moeder en dus de vrouw van Geuchien Ennes, namelijk Geertje Jans Kamphoff. Geertje is overleden op 8 september 1849 in Ulrum, 55 jaar oud. Alhoewel het niet in de akte wordt vermeld, is het zeer aannemelijk dat zoon Hendericus als molenaar werkzaam was op de molen van zijn ouders. Dat verklaart dan ook waarom zijn graf eveneens is voorzien van de identieke molenafbeelding.
Het graf van de molenaarsdochter Geertruid Tillema te Mensingeweer
standerdmolen te Ulrum. Enne Pieters verkoçht in 1865 de molen te Mensingeweer, die nu de naam "Hollands Welvaart" draagt, aan Adrianus Boelens.
Op het kleine kerkhof bij de Hervormde kerk te Mensingeweer ligt een oude grafsteen met exact dezelfde molenafbeelding als op het kerkhof Snakkeburen te Ulrum. Onder deze afbeelding is de volgende nauwelijks nog te ontcijferen tekst gebeiteld: Rustplaats van / Geertruida Tillema / Geboren 16 januari 1857 / Overleden den 4e september / 1857 dochter van / Enne Tillema / Grietje Diephuis. De vader van Geertruid, Enne Pieters Tillema, was pelmolenaar en van 1857 tot 1865 eigenaar van de in 1855 door molenmaker Hindericus ten Have gebouwde koren- en pelmolen te Mensingeweer. Enne Pieters had het vak geleerd van zijn vader, Geuchien Ennes, die in het begin van de negentiende eeuw eigenaar was van deDe molen en het graf van houtzaagmolenaar Wilte Evenhuis en zijn vrouw Geessien Bronts te Woltersum
Op het kerkhof te Woltersum ligt de dubbele grafzerk van het echtpaar Wilte Evenhuis en Geessien Bronts. De familie Bronts was een aanzienlijke familie te Schildwolde, die de talrijke bezittingen beheerde, waaronder de Zandjer watermolen te Schildwolde, waarvoor door twee generaties de boekhouding werd verzorgd. Het echtpaar Evenhuis-Bronts vestigde zich dichtbij de Woltersumer Ae te Woltersum. In het gezin werden negen kinderen geboren, drie meisjes en zes jongens.
Op 22 februari 1867 verkreeg Wilte Evenhuis, die in de akte van de Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen werd aangeduid als houthandelaar, vergunning voor het bouwen van een molen, die geschikt was voor zowel het malen en pellen, als voor het zagen van hout. Als één van de voorwaarden voor de bouw werd vermeld "dat de molen niet met riet, maar met hout of eene andere harde specie zal moeten worden gedekt". In de vergunning werd al rekening gehouden "met den eventuelen aanleg van het groot scheepvaartkanaal van Groningen naar Delfzijl en aanverwante werken". Dit kanaal, het later genoemde Eemskanaal, werd tussen 1886 en 1896 gegraven. De molenbouwers waren Jan Fridus Ritsema en Johannes Frederik Dreise. De molen kreeg later de naam "Fram", dat Voorwaarts betekent, en werd daarmee vernoemd naar het schip van de Noorse ontdekkingsreiziger, wetenschapper en diplomaat Fridtjof Wedel-Jarlsberg Nansen, die leefde van 1861 tot 1930.
Ruim 30 jaar zaagde Wilte Evenhuis op de wind, maar op 9 april 1900 vroeg hij vergunning "tot het aanbrengen van stoomkracht voor zijne thans door wind gedreven wordende houtzagerij te Woltersum". Het stoomwerktuig, bedoeld voor "het zagen van balken en ander zwaar hout tot planken, schrooien, latten enz.", zou een vermogen hebben van ongeveer zeven paardenkrachten. De vergunning werd Wilte op 20 september 1900 door Gedeputeerde Staten verleend, op voorwaarde “dat het stoom werktuig zal worden geplaatst in een gemetseld gebouw, op geen korteren afstand dan van 34 M. uit den Noordelijken teen van den Noordelijken Eemskanaal dijk en van 35 M. uit den Westelijken kant van den grindweg door Woltersum". En tevens dat "de schoorsteenpijp van de locomobiel, zal moeten zijn voor zien van een ijzeren vonkenvanger".
Dertien jaar later, op 2 augustus 1913, diende Wilte Evenhuis een verzoekschrift in "tot het oprichten van een werkplaats voor het onderdak brengen van eene lintzaagmachine". Deze machine zou worden "gedreven door eene bestaande stoommachine van ± 8 paardekrachten" en zou "dienen voor het zagen van platen en delen tot planken, latten enz. enz. terwijl de wanden van het gebouw evenals van de bestaande houtzaagmolen van hout zullen worden opgetrokken, waarin voldoende lichtramen en deuren; in het dak een bovenlicht beschermd door gaas".
De vergunning werd Wilte Evenhuis op 18 september 1913 verleend, op voorwaarde dat "het gebouw waarin de stoommachine geplaatst en de houtzagerij, schaverij enz. verricht wordt, moet zijn gedekt met pannen, lei, zink, of andere onbrandbare specie, zonder dokken". In 1922 werd de stoommachine vervangen door een elektromotor. In 1931 werd definitief gestopt met het zagen op windkracht. In 1955 werd het bedrijf beëindigd en vier jaar later kocht de gemeente Ten Boer de molen, waarmee hij van een op handen zijnde slopersdood werd gered. De tekst rond het wapen van Geessien Bronts, "Deligatione Victor" betekent 'overwinnaar door verbondenheid '. Op de steen van Wilte luidt de tekst "Door de plicht overwinnaar".
De grafzerk van Egbert Switters te Lettelbert
Egbert Switters was van 1845 tot 1853 molenaar en eigenaar van de koren- en pelmolen 'Windlust' aan de Westerdijk te Enumatil. Op zijn graf, aan de zuidzijde van de kerk van Lettelbert, ligt een steen met een afbeelding van een stellingmolen in de rouwstand. Boven deze molen is de volgende tekst gebeiteld: EGBERT SWITTERS Ez. geb. den 14 Sept. 1823 aan boord van het schip de vriendschap tusschen Norden en Nordernei ovl. den 12 Aug. 1853 te Enum.
Zoals uit de tekst op zijn grafzerk blijkt, werd Egbert Switters geboren op het Wad ten zuiden van het Duitse eiland Norderney. Zijn vader, schipper Egbert Harms Switters, overleed op 6 februari 1830. Volgens een advertentie uit 1831 bood zijn moeder het tjalkschip genaamd 'De Vriendschap' vervolgens te koop aan. Zij hertrouwde op 19 juni 1831 met Pieter Henderikus Nanninga. Pieter liet in 1832 een korenmolen te Enumatil bouwen, waarop Egbert Switters in 1845 pel- en korenmolenaar werd.
Deze molen werd op 25 oktober 1847 door brand verwoest. Vier maanden later, op 19 februari 1848, verkreeg Egbert een vergunning om de molen aan de Westerdijk te Enumatil te mogen herbouwen. De molen, met de naam 'Windlust', een achtkante stellingmolen met stenen onderbouw en houten achtkant, werd ingericht als koren- en pelmolen.
De gedenksteen voor Jacob Jans Mulder te Bedum
In 1777 werd aan de noordzijde van het Boterdiep in het dorp Bedum een nieuwe korenmolen gebouwd, als opvolger van de oude standerdmolen. In het begin van de negentiende eeuw was Jacob Jans Mulder de eigenaar. Hij liet in 1818 de molen 20 voet verhogen en inrichten met drie paar stenen waar onder één paar schorsstenen. Jacob was in 1765 te Oldehove geboren en huwde met Klaaske Jacobs Bos, die in 1781 te Uithuizermeeden was geboren.
Het echtpaar kreeg drie kinderen, waarvan twee zeer jong stierven en de derde overleed op de leeftijd van 23 jaar. Jacob overleed, 54 jaar oud, op 20 juni 1819 ten gevolge van een noodlottig ongeval op de molen. Zo wel aan dit ongeval, als aan het feit dat de molen werd verhoogd, herinnert een gedenksteen. De steen werd boven het raam van de dubbele toegangsdeur in het onderachtkant van de molen ingemetseld.
In 1931 werd de molen ontdaan van de kap en wieken. Met een dieselmotor bleef men malen, tot de definitieve afbraak in 1967. De steen werd toen ingemetseld in het bankgebouw, dat op die plek er voor in de plaats kwam. Tijdens een verbouwing werd de steen weer verwijderd en belandde op de schroothoop. Dankzij kordaat ingrijpen van omwonenden, werd de steen echter gered en wordt hij nu met zorg en gevoel voor historie bewaard.
De grafzerk van Tiddo Klaas Muda te Den Andel
Op de begraafplaats van de Hervormde kerk te Den Andel is de laatste rustplaats te vinden van Tiddo Klaas Muda. Hij werd geboren op 13 mei 1916 in Noordhorn en overleed op 16 augustus 1986 in Groningen, 70 jaar oud. Tiddo Klaas Muda was de laatste pelmolenaar op de molen 'De Jonge Hendrik' te Den Andel. Hij kwam uit een geslacht waarvan meerdere voorvaderen het beroep van (pel) molenaar uitoefenden. Zijn vader, Jan Alje Muda, huwde op 15 april 1914 te Uithuizermeeden met Grietje Zijlstra. De voorvaderen van Grietje waren grutters te Uithuizen. Jan Alje was sedert 1916 molenaar/eigenaar op de molen 'Fortuna' te Noordhorn en kocht op 31 oktober 1932 de koren en pelmolen 'De Jonge Hendrik' te Den Andel. Een broer van Jan Alje, Klaas Tiddo, werd eveneens molenaar. De vader van Jan Alje droeg de naam Tiddo en was sedert 1875 molenaar/eigenaar op de aanvankelijk als pelmolen gebouwde molen 'De Wijmers' te Loppersum. Tiddo was op 15 november 1875 gehuwd met Trientje Hofman, die hem negen kinderen schonk, zes meisjes en drie jongens. Tiddo verkocht later de molen aan molenbouwer Chris Bremer, waarna de molen in 1917 werd gesloopt.
De grafsteen van Jacob Alders te Uithuizermeeden
Bij de Hervormde Kerk van Uithuizermeeden is aan de noordzijde van de toren, het graf van Jacob Alders te vinden. Op zijn graf ligt een steen met twee lange strofen tekst, die in het midden gescheiden zijn door een afbeelding van een boerenwagen, getrokken door een span paarden. Uit de tekst blijkt dat hij op 19 november 1805, met paard en wagen rijdend naar de gerst malende molen ten gevolge van de draaiende wieken is overleden. De volledige tekst is aldus:
1805 Den 19 November is de Eerzame
JACOB ALDERS, zoon van Aldert
Jebbes en Fenje Jacobs woonagtig op
de Meeden in het 36ste jaar zynes
ouderdoms overleeden Gedenkt al wie
dit schrift koomt Leezen An my, die deze
Zerk bedekt.
Hoe broos kortstondig is ons Leeven
na Gods vrymagtig wys bestek. 'k Was
midden in myn Levens Uiren Gesond en
sterk en in den drom, wensch dat myn
Leeftydt voort zou duiren tot aan de
Grysen ouderdom.
Maar ach 't gebeurde in die dagen dat ik
door Gods voorzienigheid moest Ryden
met de Paardenwagen daar wierd myn
Einde voorbereid
De molen, daar men Gerst laat malen
daar hield ik Paarden wagen stil om gort
aldaar vandaan te halen doch anders
was des Heeren wil.
De Paarden die het Malen zagen die
wierden vreselyk ontstelt die sprongen
met my van de wagen
met een verschrikkelyk Gewelt.
Ik had het Leidzeel in myn handen dus
was myn val zeer wonderlyk Groot, myn
Kny verbriselt met zyn banden dit was
het middel van myn dood hierna Leefd'
hy Ruim twintig weken met Pyn en
Smarten overlaan totdat zyn Lichaams
Kragt bezweken de weg van alle vleesch
moest Gaan.
Noten
[1] Een pelmolen is een type molen waarin vroeger gerst tot gort gepeld werd, om het kaf van de graankorrel te scheiden. De meeste pelmolens hebben naast pelstenen ook maalstenen, omdat er bij onvoldoende wind voor het pellen nog wel graan gemalen kan worden.
[2] Wanneer een molen vanwege bijvoorbeeld omliggende bebouwing hoog is opgetrokken, is een omloop, ook wel balie genoemd, nodig. Men spreekt dan van een stellingmolen.
[3] De standerdmolen ontleent zijn naam aan de zware verticale houten spil, de standerd of standaard, waarop het rechthoekige molenhuis, de kast, rust. Zware, dubbele schoren houden deze spil in zijn verticale stand. De kast kan om deze standerd draaien, hetgeen noodzakelijk is om de molen te kunnen kruien, op de wind te zetten.
Met toestemming van de Stichting Molenwereld overgenomen uit het tijdschrift De nieuwe Molenwereld nr. 2, december 2018.