Begraafplaatsen
In 1766 overleed Israël Emanuel, de waarschijnlijke grondvester van de joodse gemeenschap in Hardenberg. Hij werd begraven op een heuvel aan de oever van de Vecht. In die jaren was er nog niet echt sprake van een joodse gemeenschap in Hardenberg en was er ook nog geen eigen begraafplaats. Een geschikte plek werd gevonden op een heuveltje buiten Hardenberg. Het heuveltje aan de oever van de Vecht leek geschikt, want bij het buiten de oevers treden van het riviertje bleef het heuveltje droog en bestond er dus niet het gevaar dat de doden door het wassende water bloot kwamen te liggen.
In het bos van Huize Arnichem, vlak bij Zwolle, ligt een graf met twee staande stenen verscholen. Op de voorste steen staat Arabisch schrift, de achterste steen heeft een Latijns opschrift. Er staat: 'LEPEJOU CUI ET NOMEN APOLLONATUS IN INSULA CELEBES OBIIT 23 JULY 1828' oftewel "Lepejou, die ook Apolloon wordt genoemd, is geboren op het eiland Celebes en is gestorven op 23 juli 1828".
De begraafplaats Bergklooster vindt zijn oorsprong als de begraafplaats van het Agnietenklooster in 1398. Destijds werden de doden begraven in de Sint-Agneskapel, toen de enige gewijde plek. Het eerste kerkhof werd in 1399 gewijd, deze lag ten noorden van de latere kerk bij de Agneskapel, binnen de omheining van het klooster. In volgende jaren werden meerdere stukken grond gewijd om als begraafplaats te dienen. En naast kloosterlingen kregen ook buurtbewoners uit Haerst en Berkum bij het klooster hun laatste rustplaats. In het klooster leefde Thomas van Kempen, schrijver van 'De Navolging van Christus'. Bij de zij-ingang staat een gedenksteen voor hem.
Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 werd bij aartsbisschoppelijk besluit per 31 december 1855 in Utrecht de nieuwe parochie van Onze Lieve Vrouw opgericht. Voor die tijd was de statie Buiten Wittevrouwen een van de vier staties buiten de stadswallen van Utrecht. De statie was weliswaar niet de grootste van de stad, maar bestreek een uitgebreid gebied, waarvan tot 1842 Zeist en tot 1894 De Bilt deel uitmaakten. Aanvankelijk werd er gekerkt in een schuur, maar vanaf 1759 in een nieuwgebouwde kerk aan de Biltstraat. In 1818 werd achter de kerk een eigen kerkhof in gebruik genomen, het eerste katholieke kerkhof van de stad na de Reformatie. Voorheen werden de katholieken in Utrecht met name begraven bij de Nicolaï- en Geertekerk.
In het voorjaar van 2022 vertelde Ru van Wouter van Geurten dat hij een grafsteen had gevonden. Dat was gebeurd bij werkzaamheden in zijn tuin achter de voormalige dokterswoning aan de Dorpsstraat nummer 5. Bij de eerste aanblik leek het alleen niet direct op een grafsteen. Maar wat was het dan wel? Helaas bleek het moeilijk om er achter te komen wat het precies is. Zelfs de namen gaven wat moeilijkheden.
De Begrafeniswet van 1869 schreef voor dat elke gemeente tenminste één algemene begraafplaats diende te hebben.[1] Sommige gemeenten kregen daarvoor tijdelijk ontheffing van Gedeputeerde Staten. Andere gemeenten, zoals in de provincie Utrecht de toenmalige gemeenten Vleuten, Haarzuilens en Oudenrijn, legden een gezamenlijke gemeentelijke begraafplaats aan. Tegen het eind van 1871 was door de gemeentebesturen van 41 gemeenten in Utrecht voldaan aan het wettelijke voorschrift. Van de 35 overige gemeenten, waaronder Hoogland, werd verwacht dat deze in de loop van 1872 een gemeentelijke begraafplaats in gebruik zouden nemen.
Het dorp Hoogland, gelegen bij Amersfoort, heeft nog niet zulke oude papieren. Wie op een kaart uit de negentiende eeuw zoekt naar Hoogland vindt geen dorp met die naam. Wel een gemeente, ingesteld in 1811, samengesteld uit de heerlijkheden Hoogland en Emiclaer. In de gemeente lagen buurtschappen als Zeldert, Coelhorst, Den Ham, Liendert en Langenoord. Met name Langenoord en Coelhorst zijn in dit verband van belang.
De stad Leerdam ligt in een bocht van de rivier de Linge en wordt in 1143 voor het eerst vermeld als Ter Lede of Ter Leede. Het vormde een heerlijkheid van de Heren van der Lede en zou vanaf 1498 met het land van der Leede, de heerlijkheid Schoonrewoerd en het Overeind van de heerlijkheid Spijk samen het graafschap Leerdam vormen. Het gebied was eigendom van de heren Van Egmond en na het huwelijk van Anna van Egmond met Willem van Oranje in 1551 zouden de Oranjes tot 1795 als graaf van Leerdam functioneren, daarna werd het een eretitel. Het graafschap maakte formeel geen deel uit van de Republiek die in 1588 was ontstaan, wat betekende dat het eigen wetten hanteerde en regeringsvoorschriften dienden persoonlijk te worden goedgekeurd door de graaf. Om die reden was Leerdam, net als het nabijgelegen IJsselstein, Vianen en Buren, een vrijplaats voor vluchtelingen en criminelen. Onder hen ook een aantal Joden die elders schulden hadden.
De band tussen Nederland en het toenmalige Nederlands-Indië was veelzijdig. Veel Nederlanders die naar Indië waren vertrokken, verpandden hun hart aan Insulinde, de koosnaam voor de koloniale archipel. Andersom was Nederland vooral het land voor een opleiding van jongens van gegoede families. Met name eind negentiende eeuw en daarna kwamen veel jonge Indonesiërs voor hun studie naar Nederland. Ze hielpen daarna in Nederlands-Indië bij het verbeteren van de gezondheidszorg en droegen daarmee bij aan de toenemende economische welvaart. Dat ze daarbij ook andere ideeën opdeden was de Nederlandse regering een doorn in het oog.
Soestbergen, de oudste gemeentelijke begraafplaats van Utrecht, is een bron van vele grote en kleine verhalen. In de negentiende eeuw was het de belangrijkste begraafplaats van de stad Utrecht. Aangelegd door de befaamde landschapsarchitect Jan David Zocher jr. kent de begraafplaats met haar verschillende uitbreidingen vele verborgen hoekjes. Gedurende elk seizoen openbaart de begraafplaats zich op een andere wijze, waarbij in de lente en zomer graven worden omsloten door het groen en ze in het najaar en de winter weer zichtbaar worden.