Begraafplaatsen
Van oudsher werden veel katholieke Tielse doden begraven op het kerkhof van de kerk van Zandwijk, gelegen aan wat tegenwoordig de Nachtegaallaan is. Aangenomen wordt dat Zandwijk los van Tiel is ontstaan en misschien zelfs wel ouder is. De kerk zou al in het jaar 695 zijn ontstaan toen de bewoners van dit gebied zich tot het christendom hadden bekeerd. Pas in 1006 wordt de kerk voor het eerst genoemd. Rond 1584 werd de kerk afgebroken, nadat deze zwaar was beschadigd door beschietingen op de stad. Eerst van de Geuzen, later van de Spanjaarden. De bevolking van Tiel bleef daarna rond de resten van de kerk begraven, zoals ze al eeuwen hadden gedaan. Het beheer van het kerkhof kwam echter in handen van de protestantse gemeente. Pas in 1828 werd het Zandwijkse kerkhof een algemene begraafplaats. Het kerkhof werd daarna vergroot van 1.305 m2 naar 1.881 m2. De protestanten zelf lieten zich al die jaren voornamelijk begraven in en rond de Sint Maartenskerk. In 1786 werd de buitenbegraafplaats Ter Navolging aangelegd, waar met name het patriottische deel van de bevolking zicht liet begraven.
Rond 900 stichtte graaf Walter van Teisterbant een nonnenklooster met kerk in Tiel, beiden gewijd aan Sint Walburg. In 950 kwamen beide in bezit van de bisschop van Utrecht, waarna bisschop Adelbold van Utrecht in 1015 een kapittel stichtte van seculiere kanunniken. De Sint Walburgkerk zou meerdere malen afbranden en herbouwd, waarna de kerk in 1328 overging naar de Duitse Orde. De kanunniken waren enkele jaren eerder al door de burgerij uit Tiel verdreven en vestigden zich in Arnhem. Bij archeologisch onderzoek op de locatie in het Kalverbos werden sporen van een kerkhof aangetroffen die behoorde bij de kerk ten tijde van een grote brand in 1354. Niet bekend is hoe lang er begraven is bij de Sint Walburgkerk, die uiteindelijk in 1679 gesloopt werd. De kerk zelf was bedoeld voor de adel, het gewone volk ging naar de Sint Maartenskerk, waar ze ook op het kerkhof hun doden begroeven. Alleen de adel en wie het zich kon veroorloven kreeg daar een graf in de kerk. Tegenwoordig zijn er nog de nodige funeraire sporen te zien in de Sint Maartenskerk, waaronder een epitaaf, meerdere rouwborden en zerken uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw.
In het noorden van Groningen vinden we tal van kleine gehuchten met een begraafplaats of soms zelfs alleen nog een begraafplaats. Ooit stonden daar ook kerken en was er geen sprake van een gehucht maar van een dorp. Gesticht in welvarende tijden diende de kerk de gemeenschap totdat die gemeenschap door afnemende welvaart wegtrok. De achterblijvers konden vaak de kerk niet meer onderhouden.
Groningen kent qua bewoning meerdere gezichten. Eeuwenoude dorpen met kerkjes en kerkhoven en niet ver daar vandaan jonge dorpen waar een compleet andere funeraire cultuur tot stand kwam. Toch zijn er ook in deze veengebieden soms verrassend oude begraafplaatsen te vinden. In het hoogveen ten zuiden van Marum en Tolbert ontstonden in de negentiende eeuw drie woonkernen: De Wilp, Jonkersvaart en Zevenhuizen. Het veen was voordien al op kleine schaal ontgonnen, maar vanaf het begin van de negentiende eeuw werd het werk grootschaliger aangepakt.
Het grafmonument van Kornelis Tjaarts Geertsema (1848-1935) op de begraafplaats van het Groningse Schildwolde mag men wel een heel bijzondere noemen. Mogelijk is het grafmonument na de dood van Geertsema in 1935 in de plaats gekomen voor een monument dat was geplaatst voor zijn dochter Klasina Havina, overleden in 1885 en zijn eerste echtgenote Johanna Havings Steenhuis, overleden in 1901.
De eerste joodse begraafplaats in de stad Groningen werd halverwege de achttiende eeuw aangelegd. Al enkele eeuwen voor die tijd kwamen Joden naar de stad en de provincie Groningen. In de eerste eeuwen werden deze Joden gedoogd, maar ze mochten niet al te veel opvallen.
Maar liefst drie Joodse begraafplaatsen kende de stad Groningen ooit. Tot ongeveer halverwege de twintigste eeuw bestonden ze alle drie nog, maar de oudste is ondertussen verdwenen. De twee resterende begraafplaatsen getuigen nog van het Joodse leven in de stad Groningen. De verdwenen Joodse begraafplaats is wel een verhaal waard, ondanks dat ze er niet meer is.
In het strategische grensgebied bij de Dollard in het noordoosten van Groningen was niet altijd duidelijk waar die grens precies liep. Na verschillende overstromingen in het grensgebied werd begin zeventiende eeuw begonnen met het terugdringen van de zee. Niet alleen de verdediging tegen de zee werd aangepakt, maar ook tegen de Spanjaarden waarmee de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden destijds verwikkeld was in de Tachtigjarige Oorlog.
Het dorp Zuurdijk in de Groningse gemeente Het Hogeland heeft ruim honderd inwoners. Eigenlijk bestaat het dorp uit drie kernen. Het meest westelijk ligt Eerste Zuurdijk. Dit is de oude dorpskern, waar de kerk, het kerkhof en de begraafplaats liggen.
Ooit werd op het Wad intensief robbenjacht bedreven. Het dorp Westernieland kende daarin een eeuwenlange traditie. Terwijl in het naburige Pieterburen nu zeehonden worden opgevangen, is de discussie - we schrijven juli 2003 - over het afschieten van een bepaald quotum losgebrand. Teveel van deze dieren zou schadelijk zijn voor de visstand. Met deze discussie hield men zich niet bezig tot halverwege de twintigstee eeuw. Men oefende een beroep uit en hoefde daar niet geheimzinnig over te doen. Op het kerkhof van Westernieland leggen een paar grafstenen hiervan getuigenis af.