Op het graf van het echtpaar Kamphuis-Tienkamp treffen we een fraai grafdicht aan. Fraai vanwege de inhoud. Taalkundig is er misschien wel wat op af te dingen, met name op de voorlaatste zin, waarin voor ontheven werd gekozen om te kunnen rijmen op het vergank’lijk leven.
Juichen, treuren, voorspoed, rampen
Wisselen op deez’ aarde af.
Maar men zal er niet mee kampen
In het stil en duister graf.
’t Graf is voor ’t vergank’lijk leven
Zachte rust dat alles tart
En zij doet den mensch ontheven
Wat ’t lichaam in het leven smart.
De strekking is duidelijk: in het menselijk leven wisselen vreugde en verdriet elkaar af. Eerst bij de dood en in het graf komt daaraan een eind. In het grafdicht hebben de nabestaanden de dood en het graf een positieve duiding willen geven. Wie het grafmonument beziet, kan zich niet onttrekken aan de indruk, dat het deel waarop hun namen voorkomen op een later tijdstip is geplaatst. Mogelijk ter vervanging van een beschadigd onderdeel.
Wanneer Egbert in 1878 trouwt met Wietske oefent hij het beroep van klompenmaker uit. Uit de geboorteakten van hun kinderen blijkt, dat hij dat beroep dan nog uitoefent. Eerst in de huwelijksakten van de kinderen wordt melding gemaakt van Egbert als landbouwer. Dit laatste is niet zo vreemd als men bedenkt, dat hij stamde uit een boerengezin.