Poëzie voor de gestorvenen: Siddeburen (Groningen)
Bij de zerk van Jan Ernst Henderiks Meijer
DE AARDE, DIE HIJ EENS BEBOUWDE,
WAAROP HIJ 'T GRAZEND VEE AANSCHOUWDE,
EN STEEDS VERZORGDE MET VEEL LUST,
IS NU ZIJN STOF TOT PLAATS DER RUST;
GOD RIEP HEM VAN DE AARDSCHE DINGEN,
ZIJN ZIEL LEEFT NU VOOR HOGER KRINGEN,
OM DAAR VERHEVEN BOVEN T STOF,
TE LEVEN IN HET HEMELHOF.
Jan Ernst Henderiks Meijer was blijkbaar een boer met een gemengd bedrijf: graan en vee. Een boer, die met veel plezier zijn werkzaamheden verrichtte. Dezelfde aarde, die hij bewerkte, is nu rustplaats voor zijn stof geworden. God riep hem weg van de aardse zaken: de ziel, gescheiden van het stoffelijk lichaam, leeft nu voor hoger kringen. Wat heeft de dichter daarmee bedoeld?
Moeten we denken aan een landbouwer, die lid is geweest van allerlei instanties op zijn vakgebied, van verenigingen, van belangengroeperingen, of van het kerkbestuur om maar iets te noemen? De aardse kringen. Zouden dan de hoger kringen betrekking hebben op de engelen, de zaligen, de schare, die niemand tellen kan? De kringen rond Gods troon, die Hem de lofzang zingen. Zou de hemelhof een hofstee van hoger orde zijn?
Het zijn even zovele vragen, die opkomen bij het lezen van dit grafdicht. Het grafdicht schetst in elk geval heel duidelijk de werkelijkheid, waarin deze landbouwer leefde en waar hij naartoe leefde. De zerk van Meijer, voorzien van veel doodssymboliek, bevindt zich naast de hervormde kerk.
Dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van september 2009