De Taxus of Venijnboom, is onze enige inlandse conifeer.
In de symboliek staat de taxus voor de verbinding tussen leven en dood, eeuwigheid en onvergankelijkheid, onsterfelijkheid, verrijzenis in een ander leven, droefheid, rouw en hoop op een leven na de dood. De taxus is samen met de cipres dé dodenboom. In de oudheid was de taxus heilig en werden taxustakjes rond de overledene in de grond gestoken of meegedragen bij de begrafenis. In de Griekse mythologie is de taxus een boom van de onderwereld, de weg er naar toe liep tussen twee taxussen door. Voor Galliërs was de taxus symbool voor droefheid en verdriet. Men droeg taxuskronen bij begrafenissen.
Dat hij zo onlosmakelijk met onze begraafplaatsen is verbonden, is te danken aan de Duitse filosoof Hirschfeld. In zijn ‘Theorie der Gartenkunst’ (1785) rekent hij begraafplaatsen tot de “melancholische tuinen’. Hij geeft zelfs aan dat ze ingericht moeten worden met ‘welriekende planten en bomen die zo opgesteld zijn dat ze voor een melancholische sfeer zorgen. Om zo plaatsen van stille overpeinzing te worden zonder enig afschrikwekkend voorkomen.” Beplanting met donker blad zou vooral de stemmigheid van de plek benadrukken en vooral naaldbomen pasten hier goed bij, aangevuld met ‘klein heesters die stil meetreurend over de grafsteen hangen’.
In Engeland gaat het verhaal dat men de (giftige) Taxus vooral op en rond het kerkhof plantte om het vee weg te houden dat daar maar al te graag door boeren geweid werd vanwege het gras.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw waarschuwde de auteurs J. Romein en L. Torn juist voor de toepassing van bepaalde naaldhoutsoorten op de begraafplaats:’In het bijzonder zijn Taxus e.d. in staat sfeer op de begraafplaats te bepalen. Vooral wanneer ze op de kleinere terreinen worden toegepast, hebben deze statige en op zichzelf sierlijke gewassen een bijna huiveringwekkende werking.’ Maar misschien waren dat nou juist de rillingen die Hirschfeld bedoelde met zijn melancholische sfeer…
De Taxus is desondanks een sterke conifeer, doet het goed in de schaduw van grote bomen en verdraagt drastische snoei tot op het hout. Bijzonderheid is dat begraafplaatsen grootleveranciers zijn van taxussnoeisel waaruit het medicijn Taxol wordt gemaakt tegen borstkanker.
Kijk voor de mooiste monumentale beuken ook eens op: www.monumentaltrees.com
Voor veel begraafplaatsen was de bouw van een lijkenhuisje, verplicht gesteld vanaf 1872, een behoorlijk probleem. In sommige gevallen beschikte men nauwelijks over de middelen, maar vooral over het nut van zo'n huisje werd getwijfeld. Er werden dan ook nogal inventieve oplossingen gevonden waarbij veel geld uitgespaard werd. Zo zijn in het land diverse lijkenhuisje in de oksel van toren en schip van een kerk gebouwd. Ze vallen soms nauwelijks op, maar die in Marum is zo fel gekleurd dat die niet gemakkelijk over het hoofd gezien kan worden. Het huisje is aan de achterzijde van de oude hervormde kerk geplaatst. Aan materiaal heeft het huisje niet veel gekost. Op een laag muurwerk is een lange houten wand geplaatst, aan de korte kant een deur en een lessenaardak maakt het huisje af. Het materiaal voor twee andere wanden, alsmede een extra hoeveelheid dakpannen kon hiermee bespaard blijven. In de archieven wordt het huisje pas vermeld in 1930 als het huisje hersteld moet worden.
Zoals uit deze reeks wel duidelijk wordt, zijn lijkenhuisjes er in allerlei soorten en maten. Combinaties in functies zijn vrij algemeen. Zo ook bij het lijkenhuisje op de Rooms-katholieke begraafplaats St. Petrus Banden in Oirschot. Het staat centraal op het oude deel van de begraafplaats, precies in de as van het middenpad. Maar wat men ziet als men deze begraafplaats betreedt is een fraaie gevel met een ruime nis en een calvariegroep tegen een coulisse van een drietal linden. Wie echter verder de begraafplaats oploopt zal verbaasd naar het huisje kijken dat zich achter de gevel uitstrekt. Dit is het lijkenhuisje.
Het geheel is in een neogotische stijl opgetrokken en dateert van omstreeks 1880-1890. De voorgevel is bewust breder en hoger opgetrokken dan de overige gevels. Op de zwaar aangezette hoekpijlers staan twee witte beelden, links Maria en rechts Johannes. In het midden, op een uitgemetselde console, is een uitkragend basement aangebracht dat dient als basis voor een houten kruis met corpus. Aan de voet van het kruis liggen twee schedels.
De korfboognis in de gevel is, bevatte eerst een door de Oirschotse kunstenaar J. Kruijsen op spaanplaat geschilderde Bewening, daterend van rond 1925. Inmiddels is deze plaat, na in verval te zijn geraakt, vervangen door een natuurstenen plaat met de inscriptie 'Uit Gods hand in Gods hand'. Daaronder zijn de namen aangebracht van de pastoors die vanaf 1830 de parochie hebben geleid.
Het eenlaags baarhuisje dat zich achter de voorgevel uitstrekt staat op een rechthoekige plattegrond en wordt gedekt door een zadeldak met rode tuile-du-nord pannen. In de linker zijgevel is een getoogde deur aangebracht waarvan de dorpel zich op ongeveer 30 centimeter boven het maaiveld bevindt. Naast de deur is hier nog een ijzeren vierruits raam aangebracht in een getoogd venster. Aan de achterzijde is in de korte gevel een getoogde dubbele inrijpoort aangebracht. Hier is niet zo lang geleden een afdak aangebracht waaronder het gereedschap is aangebracht dat bezoekers kunnen gebruiken. De rechter zijgevel bevat alleen een ijzeren rondlichtvenster.
Van belang voor het ensemble zijn de drie achter het huisje geplante linden. Deze zijn waarschijnlijk niet lang na de bouw van het huisje geplant en maken dat dit huisje goed uitkomt. Het huisje is, samen met enkele andere grafmonumenten op de begraafplaats, op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst. De omschrijving is echter niet echt accuraat.
Dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van juni 2008
Lijkenhuisjes komen of kwamen voor op nagenoeg alle begraafplaatsen in Nederland. Maar ook bij ziekenhuizen of gevangenissen waren ze in gebruik. In de Tweede Wereldoorlog kwamen daar ook nog lijkenhuisjes bij die naar Duitse voorschriften bij ieder kamp gebouwd moesten worden. In zo'n lijkenhuis diende de kamparts een lijkschouwing te houden waarbij de dode geïnspecteerd werd en de doodsoorzaak omschreven moest worden. Een van die huisjes is deels bewaard als herinnering aan wat nooit meer mag gebeuren: het lijkenhuisje van Kamp Amersfoort. Toen het Nederlandse leger in september 1939 mobiliseerde werd aan de rand van Amersfoort een legerkamp met zes houten barakken ingericht. Het kamp kreeg de naam 'De Boskamp'. Na de capitulatie werd het gebruikt om Duitse soldaten onderdak te verschaffen. In het voorjaar van 1941 werd het complex door de SS ingericht tot Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort (PDA). Het aantal barakken werd sterk uitgebreid en het terrein werd omrasterd. Toen ook werd aan de rand van het terrein een bestaand boerenschuurtje omgebouwd tot lijkenhuisje. Het betrof een rechthoekig bakstenen gebouwtje onder een schilddak met op het dak twee kleine schoorstenen. Die laatste zijn mogelijk later aangebracht, net als de voorzieningen. Het huisje had twee ruimten die beiden hun eigen ingang hadden en mogelijk binnendoor met elkaar in verbinding stonden. Er was een wasbak, uiteraard voor de artsen die na het onderzoek hun handen hier konden wassen. Het schijnt echter dat de kampartsen hun werk niet echt deden zodat het huisje feitelijk alleen gebruikt werd om gestorven gevangenen neer te leggen in afwachting van hun ter aarde bestelling.
Lijkenhuisjes in Nederland zijn er in klein en groot. Het kleinste lijkenhuisje meet ongeveer één bij twee meter, net genoeg om er één lijk in onder te kunnen brengen. De meeste lijkenhuizen zijn groter, maar de grootste vinden we vaak niet op begraafplaatsen maar bij gast- of ziekenhuizen. Daar betreft het vaak gebouwen waarin ook functies zijn opgenomen voor een laboratorium, snijzaal en meer ruimtes waar doktoren of andere medewerkers kunnen verblijven. Sommige begraafplaatsen kennen ook nog wel zo'n uitgebreider en groter lijkenhuis. Op De Nieuwe Ooster in Amsterdam staat bijvoorbeeld rechts naast de aula een fors gebouw dat gebouwd is als lijkenhuis.
Het lijkenhuis is gebouwd in 1892 naar een ontwerp van de architect A.W. Weissman. Hij was ook verantwoordelijk voor de andere gebouwen bij de entree van de begraafplaats. De aula van Weissman is in 1939 vervangen door de huidige aula. Het lijkenhuis heeft een T-vormige plattegrond met aan de achterzijde een smalle uitbouw waarin een trappenhuis is opgenomen. Het gebouw kent één bouwlaag met een samengesteld dak en is opgetrokken in rode verblendsteen. Het voorhuis heeft een zadeldak, terwijl het smalle lang deel daarachter is voorzien van een schilddak. De daken zijn belegd met leien. Net als bij de andere gebouwen zijn ook hier hardstenen banden opgenomen en bevatten de rondboognissen boven de vensters fraai siermetselwerk met daartussen geglazuurde tegels.
De toegang is gelegen in het voorhuis met aan weerszijden twee ramen. In de zijgevels van het voorhuis is een groot raam aangebracht met schuifvenster en in de puntgevels is een rond bovenlicht aangebracht. De top van de gevels is gemaakt uit hardsteen en voorzien van florale motieven. Ook de schouderstukken van de puntgevel zijn van fraai bewerkt hardsteen.
De linkergevel van de achterbouw kent vijf getoogde bovenramen die correspondeerden met de cellen waar de lijken opgeslagen konden worden. De rechtergevel is voorzien van drie grote schuiframen waar zich de dokterskamer bevond. In het voorhuis lag ondermeer de schouwkamer waar de dokter lijkschouwing hield. Aan de andere zijde van de aula kende De Nieuwe Ooster ook nog een barenloods. In deze loods werden de verschillende baren geplaatst die men op de begraafplaats gebruikte om de kist naar het graf te brengen.
Dit artikel verscheen eerder in de nieuwsbrief van april 2008
De meeste lijkenhuisjes in Nederland staan op een rechthoekig grondvlak, gebouwd in baksteen en afgedekt door een zadeldak. Honderden huisjes van dat type sieren begraafplaatsen van noord naar zuid. Maar uitzonderingen zijn er altijd. Eén daarvan bespraken we al eerder: het drenkelingenhuisje van Harlingen. Maar er zijn altijd weer andere en dit keer is dat het lijkenhuisje van Westergeest in de gemeente Kollumerland. Dit huisje staat op het kerkhof rond de hervormde kerk van het dorp. De kerk dateert al van rond 1200 en zeker zo lang wordt ook al op het kerkhof begraven.
Het lijkenhuisje staat aan de zuid-oost zijde van het kerkhof, of eigenlijk daar net buiten. Het geheel staat op een vierkante grondslag en is voorzien van een tentdak met aan de voorzijde een ingestoken zadeldak waaronder zich de toegang bevindt. Hier is een dubbele deur in aangebracht terwijl in de zijgevels twee zesruitsvensters zijn aangebracht en aan de achterzijde een achtruitsvenster. De deuren, dorpels en ramen zijn in een opvallende blauw geverfd, een kleur die niet vaak op lijkenhuisjes kan worden aangetroffen.
Het tentdak begint al op een vrij geringe hoogte waardoor de muren niet al te hoog opgemetseld hoefden te worden. Van grond tot begin van het dak bedraagt de hoogte ongeveer 1.20 meter. De muren zijn opgetrokken uit forse bakstenen, mogelijk stenen die bij een verbouwing van de kerk overbleven. Opvallend is het voegwerk dat vol over de stenen is uitgesmeerd en voorzien is van een streep in het midden. Door de geringe muurhoogte vult het rode pannendak grotendeels het blikveld.
Dit artikel verscheen in de nieuwsbrief van februari 2008
Nagenoeg alle nog bestaande lijkenhuisjes in Nederland zijn gebouwd in en na 1872. Toen verplichtte de Wet op de Besmettelijke Ziekten alle begraafplaatshouders om zo'n huisje te bouwen. Maar op sommige begraafplaatsen stonden al gebouwtjes die perfect waren voor de in de wet bedoelde reden. Dat waren bijvoorbeeld gebouwtjes voor het opbaren van drenkelingen. Daar waar regelmatig drenkelingen aanspoelden, kende men vaak al een apart gebouwtje. Na 1872 voldeden dergelijke gebouwtjes perfect aan de nieuwe wet en raakte de naam drenkelingenhuisje snel op de achtergrond.
In Nederland bestaan er niet veel meer, maar die van Nieuw-Lekkerland staat nog fier overeind. Het uit 1843 daterende gebouwtje staat op de oude algemene begraafplaats, gelegen langs de Lekdijk.
Het houten gebouw staat op een bakstenen plint die gecementeerd is. Wellicht heeft het in het verleden nog hoger gestaan om te voorkomen dat het bij een overstroming direct onder water kwam te staan. Vermoedelijk is het gebouwtje in de loop der tijd regelmatig vernieuwd. Dat het al helemaal aangepast was aan de functie van lijkenhuisje is te zien aan het funeraire symbool dat in het midden van de gevel is aangebracht: een met een sluier en krans omfloerste urn.
Het grijs geschilderde gebouw is voorzien van late empire-details. Het gebouwtje is echter niet helemaal wat het lijkt. Het wekt de indruk van een fors volume onder een plat dak, maar in werkelijkheid is het voorzien van een lessenaarsdak dat aan de achterzijde doorloopt in een afdak op palen. De hoger opgetrokken boeiboorden aan de zijkanten zijn dus nep.
In de voorgevel is aan weerszijden een langwerpig venster opgenomen onder een keperboog. Het middendeel komt enigszins naar voren en bevat in het midden het eerder beschreven symbool. De beide zijgevels zijn voorzien van een deur die eveneens onder een keperboog is gebracht. In de deuren is een rond venster aangebracht. Aan de achterzijde is het overstek van het dak benut om te dienen als een droge bewaarplaats voor de grafschotten. In het huisje zelf werden de baren en de drenkelingenkist bewaard.
Recent is het huisje door vrijwilligers van de werkgroep Karakteristieke Gebouwen en Dorpsbehoud van de historische vereniging West-Alblasserwaard opgeknapt.
Dit artikel verscheen in de nieuwsbrief van januari 2008